| |
| |
| |
Register.
A.
A, heeft een' helderen klank. II. D. 105. (254.) |
A, in de afleiding, wanneer verwisseld in E. III. 346. (643.) |
AA, zuiverer klank dan AE, I. 347. (154.) |
Vondel en Ten Kate berispt omdat zy AE gebruiken. I. 347. doch ten onrechte. 348. Aant. (154.) Wie de AA eerst hebben ingevoerd. ald. |
Aamborstig die een benaauwde borst heeft, belemmerd van ademhaling is. I. 52. (20.) |
Aamechtig. zie Amachtig. |
Aamhechtigheid d.i. Aamachtigheid. I. 56. (21.) |
Aamhechtig. zie Amachtig. |
Aan. zie Aankwisdelen. |
Aan. zie Aanlyden. |
Aan voor Daaraan. zie voorzetsel. |
Aan voor van. III. 216. (532.) |
Aan (Eer inleggen met en) I. 48. (19.) |
Aan fraai herhaald in verzen. I. 64. (24.) |
Aan. zie Lettergreep. |
Aan en op Denken. I. 48. (19.) |
Aanbiddelijk, venerandus; dus kwalijk vertaald. II. 2. (214.) |
Aanbidden, wel waardig aantebidden. zie waardig. |
Aanbidden. zie Aankwispelen. |
Aanbieden. zie Leveren. |
Aanblaffen. zie Aankwispelen. |
Aanblikken. zie Aankwispelen. |
Aanblikken. zie Aankwispelen. |
Aanbranden. zie Aankwispelen. |
Aanbranden. zie Barnen. |
Aanbreken ('t) van den dag. zie Brechen. |
Aanbreken. de dageraad breekt aan, licht aan; afgeleid van Brechen, H.D. schynen, lichten, een afleiding, die zo wel voor als tegen heeft. III. 244, 245. (544.) |
Aanbrullen. zie Aankwispelen. |
Aandragen. zie Aankwispelen. |
Aaneen hechten aan iets afgekeurd. III. 292-293. (561-562.) |
Aangapen. zie Aankwispelen. |
Aangenaam van ouds genaam: ook genamig, Lat. Acceptus, H.D. Genehm, Genehmhalten, beide nog in gebruik, komt misschien van nemen en aannemen: Aangenaam verschilt iets van Aannemelijk, waar voor ook Aangenamelijk. Aangenaam op een byzondere wyze gebruikt.
|
| |
| |
II. 131, 132. en aant. (263. en 264.) |
Aangenamelijk. zie Aangenaam. |
Aangezicht. zie Aankwispelen. |
Aangezien. zie Abl. abs. |
Aangezien. III. 321. (575.) |
Aangloeien. zie Aankwispelen. |
Aangrimmen. zie Aankwispelen. |
Aanhygen. zie Aankwispelen. |
Aanjuichen. zie Aankwispelen. |
Aanknielen. zie Aankwispelen. |
Aanknikken. zie Aankwispelen. |
Aankomst heeft de eerste greep lang. I. 167. (67.) |
Aankryten. zie Ankwispelen. |
Aankwispelen met den staart van wolven, leeuwen en beeren gezegd. III. 250. (546.) Het voorzetsel Aan, Lat. ad tot, naar, fraai by Vondel in samenstelling met werkwoorden gebruikt. ald. Aan ook voor na of toe achter herwaard, derwaard enz. ald. Aant., zelden Aan, doorgaands toe verduitscht; als Aanschouwen, Aanspreeken, Aanbidden, Lat. Adspicere, Adloqui, Adorare, fraaier Aanknikken, Aan-juichen, lachen, ald. en 251. (546.) gebruikt voor alle werkwoorden, aanduidende een werk, dat geschiedt met de oogen op iemand gevestigd, waarvan aangezigt, aanschijn. 251. (546.) Hiervan Toeknikken, Toejuichen, toelachen. Lat. Annuere, Adelamare, Adridere; Aantrekken, Aandragen, Aanschieten, Aanblaffen, Aangloeien, Aantergen, Aanschreien, Aanknielen. 251. (547.) en ald. Aant. en bl. 252. Aant. De kracht van dit Aan best by Vondel begrepen, als in Aanschreien, Aanblikken, Aankryten, Aanhygen, Aanpiepen, Aangrimmen, Aanroepen (toeroepen), Aankennen, Aanblinken, Aanbranden, Aangespan, Aanlonken, Aanbrullen. Aankwispelen met den staart beter dan Bekwispelen met den staart, en Bekwispelstaarten van den stier gezeid; en Kwispelstaarten, namenlijk in honden, een bewijs van vriendschap. Wipstaarten hiervoor gezegd ook van een lam, ook Wepelstaarten, stoute overdracht van dit woord; Kwispelstaarten en by de neus leien, niet wel samengevoegd, kwispelen en streelen, Kwispelstaarten niet gevoeglijk aan een stier toegeschreven. Wat eigenlijk Kwispelstaarten zy. Kwispel Lat. cauda. Kwispelen, met den staart staan, Wepelstaarten met
|
| |
| |
staarten kwalijk gebruikt. Wepelstaarten in een overdrachtigen zin gebruikt, ook Wispelstaarten gevonden. 252-255. (547, 548.) |
Aanlachen. zie Aankwispelen. |
Aanlachen voor toelachen. III. 326. (576.) 326, 327. Aant. Aanlonken en Aanlachen fraai verwisseld enz. 327, 328. (577.) 327. Aant. |
Aanloeven. zie Aankwispelen. |
Aanlyden. zie Lyden. |
Aanlyden voor lyden, een spreekwijs gehouden voor afkomstig uit Noord-Holland, waar ook wordt gezegd een bediening Aanwaarnemen. niet zeker of G. Brandt Aanlyden daar hebbe geleerd. Aan duidt in sommige woorden een langsaam toenemen aan, als in Aanzweeven, Aanslappen, Aanwinnen. III. 101 en 102. Aant. |
Aanlonken. zie Aankwispelen. |
Aanlonken. zie Aanlachen, Aanloop. III. 408. (611.) |
Aanmaren. zie Maren. |
Aannemelijk. zie Aangenaam. |
Aanpiepen. zie Aankwispelen. |
Aanroepen. zie Aankwispelen. |
Aanschieten. zie Aankwispelen. |
Aanschijn. zie Aankwispelen. |
Aanschouwen. zie Aankwispelen. |
Aanschreien. zie Aankwispelen. |
Aansichtkijn. I. 35. (12.) |
Aanslapen. zie Aanlyden. |
Aanspreken. zie Aankwispelen. |
Aantergen. zie Aankwispelen. |
Aantrekbaar. zie Reisbaar. |
Aantrekkelijk, goelijk. I. 149. 150. (59.) |
Aantrekken. zie Aankwispelen. |
Aanvliegen in brand vliegen. I. 99. (37.) |
Aansteeken hard rijmwoord. II. 27. (224.) |
Aanwaarnemen. zie Aanlyden. |
Aanwas, niet Aanwasch te schryven. I. 449. Aant. |
Aanwasch. zie Aanwas. |
Aanwinnen. zie Aanlyden. |
Aanzweeven. zie Aanlyden. |
Aar Terminatie. De Naamwoorden op dezelve uitgaande beteekenen eigenlijk niet iemand, die een zaak werklijk verricht, maar gewoon is die te verrichten. III. 19. (458.) |
Aard. een ritsige aard voor van een' ritsigen aard. Fraaie uitdrukking. III. 366. (592.) Namen in aard, aanwyzende den aard des persoons, als Vroomaard, Goedaard, Eelaard,
|
| |
| |
Dronkaard waarom altijd aan mans noit aan vrouwen gegeven ald. Meer voorbeelden van diergelijk een uitdrukking 367. Aant. |
Aarde. een drinken aan dezelve toegeschreven. zie Drinken. |
Aarde. Grond der aarde. zie Grond. |
Aarde kan niet worden gezegdkruiden te zweeten, het zweeten haar echter wel toegeschreven; doch niet een zweeten van benaauwdheid. II. 64 en 65. (239, 240.) |
Aarde (navel der) zie Navel. |
Aarde (kruipen langs de) zie Stof. |
Aarde (ter) zich werpen voor iemand. zie Stof. |
Aarde. de Zon als haar Minnaar afgebeeld. I. 217. (93.) |
Aardrijks (Middelpunt des) zie Navel. |
Aardrijks Navel. III. 331. (578.) |
Aars. zie Verwandelen. |
Aarts by Kil. Artsch en Ertsch kan alleen aan 't hoofd van een zelfstandig Naamwoord worden gevoegd: als Archengel, Artzdichter, Ertzketter, Ertzbisschop, Eertzdeken, Eertzpriester. I. 59, 60. (22.) is zo veel als eerst. ald. Eerstvader, Eerstengel, voor Aartsvader, Aartsengel. 60. (22.) Opper beter dan Eerst of Aarts in zulke woorden gekeurd: als Oppermagus d.i. Archimagus. Aarts echter geen basterd woord te noemen. ald. Aant. |
Aartshemelsch afgekeurd. I. 59. (22.) |
Ab Lat. zie Uit. |
Abeel. zie Popel. |
Abyssus Gr. zie Grond. |
Ablativus niet door verandering van Letters, maar door de voorzetsels met, door, van enz. uitgedrukt. I. 240. Aant. |
Ablativus der vrouwelyke Naamwoorden van der. I. 382. (170.) |
Ablativus absolutus. vele van onze voornaamste Schryvers gebruiken verkeerdelijk een Nominativus Absol. III. 317 (572, 573.) Dit door Ten Kate verdedigd. 318. (573.) Hem doende dat, overviel of viel geen Ablat. maar een Accus. 318, 319. (573.) wat eigenlijk een Abl. Absol. zy 319. (574.) voorbeeld van den zelven in 't Lat. rege mortuo in 't D. den Koning overleden zijnde, d.i. Toen of nadat de Koning overleden was, deeze woorden maken in Nominativo geen volkomen zin. 319. (574.) de
|
| |
| |
volstrekte Ablativus noodwendig uit te drukken door het ledeken den; dezelve bestaat somtijds in een enkel Deelwoord, als Ondersteld, Gesteld, ondersteld zijnde, Genomen Posito Lat. Gemerkt, Aangezien, Toegestaan, Staande, Niettegenstaande, Onaangezien, Gehoord, Gezien, t.w. daar onder verstaan wordende zijnde. Gemerkt hebbende, gehoord hebbende behooren niet onder de Abl. Abs. maar wel dit gedaan zijnde Lat. His actis. ald. dit door een voorbeeld uit een nieuw Schryverbewezen 320, 321. (574, 575.) deze voorbeelden gemeener by de ouden dan by de nieuweren. 321. (575.) 322. Aant. vooral in 't onz. geslacht. ald. Dezelve ook bewezen door Pronomina in dien casus gesteld. 323. (576). 323. Aant. Deze spreekwyzen ten onrechte onder de Latinismi gesteld ald. de Ablativus Absdutus zeer gemeen in den Vulgata, echter schaarsch in den Delftschen Bybel gevonden. 324. Aant. Dit gesproken - Verkeert hy enz. - niet voor een Abl. Abs. maar Acc. verkeerdelijk gehouden als δοξαν δε ἡμιν ταυτα. 325. Aant. Echter ook veel voor den Nominativus Absolutus en tegen den Abl. Abs. te zeggen. 326. Aant. |
Abtdy van Egmond. zie Egmond. |
Accent moet voornamelijk vallen op het voorzetsel als 't scheidbaar is, op 't naamwoord als 't onscheidbaar is. I. 167. (67.) |
Accoorden voor accordeeren. III. 130. (500.) |
Accoorderen. zie Accoorden. |
Accusativus absolutus. zie Ablat. absol. |
Achelous een zeegroene mantel gegeven. I. 45. (16.) |
Acht, merk nemen gemeene spreekwyzen. II. 31, 32. (127.) |
Acht. zie Verwandelen. |
Achtgeven. zie Verwandelen. |
Achterbaks. zie Bak. |
Achterwinkel. zie Winkel. |
Achterwind. III. 198, 199. (225, 226.) |
Ad Lat. zie Aankwispelen. |
Adamin. zie Bodin. |
Ademachtig. zie Aamachtig. |
Adjectiva staande voor 't Artikel of voor de voornaamwoorden mijn, uw enz. worden niet verbogen, dus moet men zeggen al mynen rouw, al dit verdriet, zo groot eenen arbeid of zo grooten arbeid
|
| |
| |
enz. II. 366, 367. (364.) 366. Aant. |
Adjectiva als Substantiva gebruikt hebben in 't Meervoud en I. 27. (9, 10.) doch niet als zy betreklijk zijn op een voorgaand Substant. I. 28. Aant. |
Adjectivum. Adjectiva in Ig. zie Ig. |
Adloqui Lat. zie Aankwispelen. |
Adonis Boomkind genoemd. III. 46. (467.) |
Adorare Lat. zie Aankwispelen. |
Adriaan voor Adriana of Adriane. III. 137. (502.) |
Adriaan voor Ariadne. III. 137. (502.) |
Adriana. zie Adriaan. |
Adriana voor Ariadne. III. 137. (502.) |
Adriane. zie Adriaan. |
Adridere Lat. zie Aankwispelen. |
Adspicere Lat. zie Aankwispelen. |
Ae voor deze Lat. Diphthongus schreef Vondel altijd E. II. 101. (252.) |
Ae. zie Aa. |
Aei, Ai voor Ei. I. 152, 153. II. 440. (60, 61. 396.) |
Af (Daar) 't zelfde als danof of daenof. zie Daan. |
Afaan. zie Afgekeurd. III. 281. (548.) |
Afgeslaafd van slaven vermoeid, of afzijn. Slaven een zwaren of slaafschen arbeid doen, slaven eigenlijk voor in slaverny leven. II. 440, 441. (396, 397.) |
Afgrond. zie Grond. |
Afgronds navel. zie Navel. |
Afleiding, waar door een woord van twee andere wordt afgeleid, zelden gegrond. II. 278. Aant. |
Afleiding van woorden. de beste is, die men vindt zonder zoeken. II. 256. (315.) vaste regelen in 't zoeken derzelven zich voorteschryven ald. (315.) |
Afleiding van woorden de beste, die men vindt, als menze niet zoekt. II. 419. Aant. |
Afleiding der woorden, in dezelve geen eene zakelyke Letter te veranderen, zonder een overtuigenden regel. I. 188. (77.) dwaaze Afleidingen van Tuinman ald. en 189. (77.) kundigheid van Ten Kate hierin. ald. (77.) II. 266. (322.) |
Afnemen onbepaald, of in een dadelyken dan lydenlyken zin genomen zy. III. 58. Aant. |
Afschouwbaar. zie Rebbaar. |
Afprachen. zie Prachen. |
Aftouwen. zie Touwen. |
Afvegen den kus. zie Kus. |
| |
| |
Afwisschen van, niet op. III. 216. (532.) |
Agamemnon voerde den kop eens Leeuws in zijn schild. II. 238. (306.) |
Aht. zie Verwandelen. |
Ai of ay voor ei of ey, een spelling, waartoe Vondel somtijds schijnt overtehellen, schryvende somtijds aeiers, somtijds eiers, berkemaier en berkemeier. Cikoray, waar voor anderen Chicorey, was by de Ouden onbekend, gemeen by Hooft, schijnt een Amsterdamsche Dialect. De oude Vlaamsche schryvers stellen altijd ey. II. 439. 440. (396.) |
Ay. zie Ai. |
Al. zie Adjectiva. |
Al voor Als. zie Als. |
Al voor geheel. II. 116. (280.) |
Alcibiades 't schoonste wijf genoemd. zie Bodin. |
Alcitoë dochter van Minyas kwalijk Mineias telgh en Mineus dochter genoemd. II. 1. (214.) |
Alcyone eene der Pliades III. 186. (519.) |
Alfeüs en Alfeus twee- en driesylbig beide by Vondel gevonden. I. 268. (119.) en Aant. II. 126. (262.) |
Alexander de Groote of de uitvinder der Liverei zy. II. 244. (309.) en volgg. doelde meer op den moed dan op kleederen zyner Soldaten. 245. (309.) vereerde zynen Soldaten na den strijd zekere eerteekenen. ald. (310.) De eerste zonderlinge belooningen, waarmede hy de deugd zyner Helden vereerde. 246. (310.) |
Alexander de Groote, deszelfs wreedheid tegen Batis. II. 506. Aant. |
Alle man. zie Alleman. |
Alleen (Moeder of Moederlijk) zie Moedernaakt. |
Alleman niet Alle man in twee woorden, als een eigen naam gebruikt, verbeeldende alle menschen als een persoon, zo ook Jan Alleman. Heeromnes of Heromnis 't zelfde. De Ouden zeiden Alman, dit het tegendeel van 't oude Nieman nu Niemand. I. 455. 456. (203.) |
Aller wat kracht dit woordjen, by een Superlativus gevoegd, hebbe. I. 202-204. (85-87.) |
Allereerste (een) van twee zaken kan er niet zijn. I. 202-204. (85-87.) |
Allerhoogst (een) van twee zaken kan 'er niet zijn. I. 202-204. (85-87.) |
| |
| |
Allowance Eng. zie Liverei. |
Alman. zie Alleman. |
Almeyboom. zie Hammeie. |
Almeye. zie Hammeie. |
Als; Als of, Als zeiden, deden, wisten zy enz. I. 384. (170.) Al in de zelfde beteekenis. ald. (171.) |
Als met dan verward. I. 288-290. (128, 129.) en ald. Aant. wanneer eerst. 292. (130.) Dan en als te samen gevoegd. 291. (129.) Als en gelijk 't zelfde 292. (130.) gelijk als. ald. (130.) Als stelt een gelijkheid. Dan een ongelijkheid enz. 295-300. (131-134.) en ald. Aant. |
Als. (zoo groot) zie zoo. |
Altaar verbasterd van Outer. II. 265. (321.) |
Altaar. (vlak van 't) zie Altaarplat. |
Altaarplat, Outerplat, vlak van 't Altaar het zelfde. II. 66. (240, 241.) |
Alva (Hertog van) heeft ook de taalwetten t'onderste boven gesmeten. I. 292. (130.) |
Alverkwikbaar. zie Reisbaar. |
Alvermaakbaar. zie Reisbaar. |
Am Gr. zie Verwandelen. |
Am Celt. zie Verwandelen. |
Amachtig heeft niets gemeen met aemachtig dan den klank. I. 51. (20.) Dit en Aamhechtig kwalijk verklaard. ibid. is een verkorting van Ademachtig, van eenen oorsprong met Aamborstig, kortaamig. 52. (20.) doch van verschillende beteekenis. Aamachtig is buiten adem door werken enz. ibid. (20.) In Rhijnland heet dit amechtig. 55, 56. (20, 21.) |
Amare Lat. zie Verwandelen. |
Amb Celt. zie Verwandelen. |
Ambachten. zie Verwandelen. |
Ambachtsheer. zie Verwandelen. |
Ambacti, by Caesar zijn Trouwanten. III. 358. (588.) |
Ambactus Celt. zie Verwandelen. |
Ambages Lat. zie Verwandelen. |
Ambarvale Lat. zie Verwandelen. |
Ambire Lat. zie Verwandelen. |
Ambitus Lat. zie Verwandelen. |
Ambrosia eene der Hyades. III. 188. (521.) |
Ambt Celt. en oud D. zie Verwandelen. |
Ambulare Lat. zie Verwandelen. |
Amburbium Lat. zie Verwandelen. |
Ambustus Lat. zie Verwandelen. |
Ameyd. zie Hammeie. |
| |
| |
Amicire Lat. zie Verwandelen. |
Ammarer Fr. zie Maren. |
᾿Αμπολειν Gr. zie Verwandelen. |
᾿Αμϕι Gr. zie Verwandelen. |
Amptsnaam achter den eigennaam komende moet met den eigennaam overeenkomen. III. 173. Aant. |
Amsanctus Lat. zie Verwandelen. |
Amstelland. het onderscheid tusschen ei en y aldaar, doch niet by de Schryvers, verlooren. zie Eislijk. |
Amt. zie Verwandelen. |
᾿Αναπολεῖν Gr. zie Verwandelen. |
᾿Αναστρέϕεσθαι Gr. zie Verwandelen. |
Ander. De Een en de Ander, 't zelfde als deeze en die. II. 500. (426.) |
Ander dan, niet als. zie Dan. |
Anderen, alii, de Anderen, reliqui. I. 94. (36.) II. 460. (406.) |
Anders dan, niet als. zie Dan. |
Angelklim. zie Klimop. |
Annuere Lat. zie Aankwispelen. |
Anteüs schreef Vondel. I. 268. (119.) |
Antoni voor Antonia wordt gevonden. III. 135. 137. (502.) |
Antonia. zie Antoni. |
Antwerde, Antwoord. I. 123. (47.) |
Antwoord. zie I. 122. (47.) Men zeide ook antwerde. 123. (47.) |
Aper Lat. zie Everzwijn. |
Aposteldom. zie Kapitolium. |
Apostelinne. zie In Term. |
Apostrophus gebruikt om het Manl. van 't Vrouwl. en Onz. geslacht in de gebogen Naamvallen te onderscheiden, ook by Hooft als hy een' voor eene gebruikt. II. 541. (446.) |
Appositie. Of in deeze woorden een blooden schakers hand, den schaker van Heleen, dan of de schaker, of des schakers in de Appositie moet worden gezet. III. 164-166. (514.) 166-175. Aant. |
Ar veranderd in Ra. II. 112. (256.) |
Arbeidzalig. zie Zalig. |
Archangel. zie Aarts. |
Arctophylax. zie Wagenaar. |
Arcturus. zie Ikaar. |
Arethuze groene vlechten toegeschreven. I. 44. (16.) |
Arethuze. Aan haar de ontdekking van Prozerpijns verblijf, op de eene plaats, toegeschre- |
| |
| |
ven, op de andere, aan de Zon. II. 123. (160.) |
Α῎ργυρος. 't woord zilver zottelijk hiervan afgeleid. I. 189. (78.) |
Ariadne. zie Adriaan. |
Arimathea kwalijk in Arimathye veranderd. III. 136. Aant. |
Arimathye. zie Arimathea. |
Aristoteles laatste woorden. I. 74. (29.) |
Arm en snood. zie Snood. |
Arm. zie Verwandelen. |
Arme Ital. zie Liverei. |
Armekijn. I. 31. (12.) |
Arminius van Here, Exercitus. I. 25. Aant. |
Armoede tegen snoodheid gesteld. zie Snood. |
Armoede (gewaande) onzer Taal. III. 84. (480.) |
Arne en Siton met malkander verward. II. 347-349. (355. 356.) |
Arrem, pauper, voor Arm, om de maat. II. 83. Aant. |
Arrempijp, om de maat, voor Armpijp. II. 83. Aant. |
Artikel. Adjectiva voor 't zelve worden niet verboogen. zie Adjectiva. |
Artsch. zie Aarts. |
Artseny, door een harde en onaangename verkorting, in Artsny veranderd. II. 155. (271.) |
Artsny. zie Artseny. |
Artzdichter. zie Aarts. |
Askalaphus wordt, op de eene plaats, verhaald te hebben verklikt, dat Prozerpijn in Plutoos rijk had gegeten; op de andere, wordt zulks van Merkurius gezegd. II. 124. (260. 261.) |
Asse. Het outer zonder assen lagh zonder offervier, geen goede woordschikking. I. 121. (46.) |
Atalant in Vondels stijl beter dan Atalante. III. 49. (469.) |
Atergatis. zie Dercetis. |
Atlas. zie Zeilstar. |
Aventuur. vr. I. 123. (47.) |
Avond kan niet gezegd worden in 't Westen optekomen. II. 21. (222.) III. 38. Aant. |
Avondpaard. het zonnepaard des avonds kwalijk dus genoemd. II. 20. (222.) III. 38. Aant. |
Avondvorst, de Koning van Spanje. zie Hesperye. |
|
|