1 U 18 De onrechtvaardige pachters
Het begin (volgens de telling van afschrijver ca. 40 verzen) ontbreekt; de tekst vangt nu aan middenin een scene-apart van de sinnekens Ypocritich Zin en Onbedanckelick Zin, die zich zelf kenschetsen door
wederzijdse beschuldigingen en spot. De Vader des Huysgesins deelt aan de Suene zijn plan om een wijngaard aan te leggen mee. De sinnekens nemen zich voor daarvan te profiteren en introduceren vervolgens het personage Sommich Mensche: een van hen is achter de gordijnen over hem gestruikeld. Zij spotten met zijn klacht over de verdorvenheid van de wereld en de ongestadigheid van zijn zinnen; ze zullen trachten de wijngaard te huren als hij verpacht zal worden. Goede Instruxsie en daarna Menschelicke Troost helpen Sommich Mensche door hem een tabbert ‘redelick gevoel’ te verschaffen in plaats van de oude ‘ongestadeghe zinnen’. Ze doen hem vervolgens plaats nemen op de ‘houcksteen’ vanwaar hij de ‘fygeure’ kan zien, die zij hem gaan togen. Wat Sommich Mensche ziet is (het vervolg van) de gelijkenis van de onrechtvaardige pachters (vgl. Matth. 21:33-46; Marc. 12:1-12; Luc. 20:9-19). De wijngaard is klaar en wordt aan de (bij deze gelegenheid schijnheilige) sinnekens verpacht. Wanneer er geen opbrengst komt, zendt de Vader des Huysgesins successievelijk Doude Recht-veerdicheyd, Getuyge de Waerheyd en tenslotte de Suene, die allen door de ‘pachters’ worden gedood. Er tussendoor horen we in verschillende kleine scènetjes de reacties van Sommich Mensche, aan wie, als de vertoning van de gelijkenis is afgelopen, met behulp van Der Sondaren Troost een nauwkeurige uitleg gegeven wordt. Ter afsluiting daarvan toont men in een tooch de gekruisigde Christus, waarbij een referein gesproken wordt met de stok ‘Huijt ganserliefden heeft hij de dood gesmaeckt’. In het verlengde hiervan volgt nog verdere vermaning en onderwijzing van Sommich Mensche. Ergens halverwege breekt de tekst dan af. Op het punt van de compositie en van verschillende namen van personages zijn er frappante overeenkomsten met 2 21.