1 G 6 Schamel Volck en Coninck Abuijs
Schamel Volck laat zich door zijn knape Verwaent Ghepeijns allerlei kledingstukken aanreiken en informeert gedurig ijdel hoe een en ander hem staat, waarop de knape dan weer - gedeeltelijk terzijde - reageert. De kledingonderdelen zijn allegorisch bedoeld: de tabbaert blijkt impatientie te zijn, de bonnet heet wanhope, het pasmes ondanckbaerheijt. Tenslotte houdt de knape Schamel Volck ‘thooft inde wint’ en daarmee is de toestand waarin Schamel Volck verkeert in ‘dees tijts benoutheijt’ wel duidelijk getypeerd. In verband met Sacramentsdag
is er veel vreemd volk in de stad, hij wil zien of er misschien iemand is die hem goede raad kan geven, Fortuijne bijvoorbeeld. Zij vervoegen zich bij haar en nadat in de dialoog een uiteenzetting gegeven is over haar karakter aan de hand van de allegorische details van haar verschijning, blijkt dat zij voor Schamel Volck niets kan doen. Merkwaardig genoeg waarschuwt zij hem tegen zijn knape enerzijds en verwijst zij hem anderzijds naar Abuijs. Ook in het gesprek met Abuijs wordt eerst diens karakter en tegenwoordige macht in het licht gesteld aan de hand van allegorische details van zijn verschijning en daarna blijkt dat Abuijs niets voor Schamel Volck kan doen, zolang deze geen geld heeft. Maar misschien dat de Tijt iets voor hem kan zijn. Ze slagen erin de Tijt te treffen, maar een gesprek kan nauwelijks met hem gevoerd worden, de tijd ‘gae(t) altijt deure’. Na hem komen echter zijn twee knapen, Godts Roede en Godts Gheessel, die Schamel Volck waarschuwend en vermanend toespreken: hij moet zijn dienaar wegsturen en tabbaert, bonnet en pasmes wegdoen. Midden in een uiteenzetting over de betekenis van de attributen van Tijt, Godts Roede en Godts Gheessel breekt de tekst van het spel af.