maar, ze snikt maar.... Waar-òm?
En va-der lacht.
Moe-der be-grijpt er niets van; - niets.
‘Ti-ne-ke, hoor toch eens.... Ti-ne-ke! Hoe kom je toch aan die mooi-e schoen-tjes, en die schort en die strik?.... Heb je die ge-kre-gen?’
‘Ja,’ snikt Ti-ne-ke.... ‘já!’
‘En die ro-zen en die taart-jes! Heb je die óók ge-kre-gen?’
‘Ja,’ snikt Ti-ne-ke.... ‘já!’
‘Ben je dan zo'n lief en ge-hoor-zaam meis-je ge-weest van-daag?’
‘Nee,’ snikt Ti-ne-ke.... ‘nee!’
‘En van wie heb je dat dan ge-kre-gen?’
Nee, moe-der be-grijpt er niets van, hé-le-maal niets.
Wat is er dan toch ge-beurd?