Rozemarijntje naar school
(1946)–W.G. van de Hulst– Auteursrecht onbekendVI ‘Allemaol raore keerls’Ga naar voetnoot1)Die middag.... 't Ging heel goed! De twee trouwe kameraden mochten weer bij elkaar zitten. Gelukkig!.... En ze deden zo prachtig hun best, en Rozemarijntje fluisterde heel even en heel haastig: ‘Ik vind de juf- | |
[pagina 45]
| |
frouw de liefste juffrouw van alle juffrouwen....’ Ries knikte, en probeerde de moeilijke cijfers 8, die op het bord stonden, met zijn kleine vingers heel kunstig neer te draaien op het blaadje papier, dat voor hem lag. 't Lukte slecht. En 't was zo heet in school en toen hij zo'n lelijke acht met zijn warme vinger wou uitvegen, werd het net een bromvlieg.... ‘Och, zó moet je doen!’ fluisterde Rozemarijntje, en ze hielp hem; - 't ging waarlijk beter. ‘Niet fluisteren, Rozemarijntje,’ zei de juffrouw. ‘Heel stil werken.’ En ze wèrkten stil, o, wel drie minuten lang. Maar.... Ries kreeg een duw.... In Rozemarijntjes ogen sprankelde weer pret.... ‘Kijk 'es!’ Ries werkte door. Weer een duw.... ‘Kijk dan 'es!’ Hij keek. ‘Joa,’ zei hij zacht. ‘Joa, da's.... dà's oarig!’ En Rozemarijntje werkte door, haar tongpuntje schuin tussen haar lippen van inspanning, maar haar donkere ogen stráálden van guitigheid. Ries probeerde 't ook zo mooi, maar 't lukte niet, en hij ging maar weer bij Rozemarijntje kijken; en samen verkneukelden ze zich van de pret. Ries ging zomaar op zijn knieën in zijn bank zitten, boog zich diep over Rozemarijntje heen, om de wonderlijk mooie acht-en, die ze maakte, nog beter te kunnen zien. ‘Allemoal roare keerls!’ Hij scháterde 't uit.... 't Klònk door de klas. O, vréselijk schrokken ze; - allebei. Ja, maar 't was te laat. Daar kwàm de juffrouw al, - daar nàm de juffrouw | |
[pagina 46]
| |
Rozemarijntjes blaadje met de mooie ‘acht-en’ al in haar hand. Ze keek: 't Bleef griezelig stil.... Maar op het voorhoofd van de juffrouw kwamen dikke rimpels, - rimpels van èchte boosheid.... De twee deugnieten zagen het niet, dùrfden niet eens opkijken. En o, - dàt was het héél erge: de juffrouw sprak geen woord, niet één.... Ze nam Rozemarijntje bij haar arm, bracht haar in de hoek, bij de deur; - nam ook Ries bij zijn arm, bracht hem in de andere hoek, bij de kast. Hun neuzen naar de muur. Toen ging ze weer met de andere kinderen verder leren. Vreselijk!.... Daar stonden ze nu, ver van elkaar, heel alleen, en al de kinderen keken tegen hun rug aan. Ze stonden met hun hoofd diep gebogen, verroerden zich niet, dùrfden 't niet. En 't werd nòg erger. Krik!.... zei de deurknop. De deur draaide open. Er kwam iets donkers, iets groots langzaam naar binnen.... O, Rozemarijntje waagde 't niet te kijken en toch wist ze, wat 't was. O, ze had wel door de muur heen willen kruipen, wèg!.... En dat donkere, grote bleef achter haar stilstaan. Vreselijk: de bovenmeester! | |
[pagina 47]
| |
Hij zei.... geen woord, niet één. Hij keek alleen naar Rozemarijntje, en 't werd nòg stiller in de klas, o, doodstil.... En 't was, of er allemaal priemen in Rozemarijntjes rug prikten. Ze beefde en ze boog nog dieper haar hoofd, nòg dieper, en... en.... en ze begon te snikken van bangheid. Ries stond, zo klein hij zich maar maken kon, weggedoken achter de kast. Toen nam de juffrouw het blaadje met de wonderlijke acht-en van de lessenaar, liet het aan de bovenmeester zien. Hij keek; - hij schudde afkeurend het hoofd.... Even, heel even wel, wipte zijn puntbaard en vlamde er een vrolijk lichtje in zijn ogen, maar - zijn gezicht bleef streng. ‘Slordig werk moet overgemaakt worden. Vindt u ook niet, juffrouw?’ ‘Ja, meneer; - ná schooltijd.’ ‘Ja, juffrouw; - ná schooltijd.’
Na schooltijd.... ja, daar zaten ze samen in de lege school, ieder op een bank. En ze maakten allemaal acht-en, èchte acht-en. Ries zijn hoofd werd hoe langer hoe roder, en zijn acht-en werden hoe langer hoe krommer. Hij probeerde op Rozemarijntjes blaadje te loeren en de bangheid bonsde in zijn keel: zij had al twee rijen vol, en hij nog maar een halve. De juffrouw zat bij haar tafeltje voor de klas te schrijven; maar - ze keek toch telkens door het raam naar de lucht; een beetje ongerust. 't Was de hele dag zo warm geweest. Nu begon de lucht rossig en grauw te worden, en kleine wolken | |
[pagina 48]
| |
stonden als torentjes van rood koper rechtop.... Zou er onweer komen? Ze zei: ‘Komen jullie eens hier!’ De twee schoolblijvers kwamen. ‘Kijk eens naar de lucht. Misschien komt er wel onweer. Ga nu maar vlug naar huis, vóór de bui komt, en neem je blaadje mee. Thuis vol maken met mooie, èchte acht-en, hoor! Morgen meebrengen.... En op een draf doorlopen, denk er om!’ En zo kwam het, dat de twee trouwe kameraden toch naar huis mochten gaan, maar - strafwerk méékregen.
Op de straatweg was 't stil: alle schoolkinderen waren al naar huis gegaan, en de twee schoolblijvers draafden zo vlug ze konden, ook om gauw thuis te komen. De juffrouw had het gezegd.... Het strafblaadje wapperde mee in hun hand. ‘Och!....’ riep Rozemarijntje opeens.... ‘Kijk 'es!’ En ze bleef met een schok stilstaan. Er hipte een klein kikkertje over de straatstenen.... ‘Och, als er nou een auto aankomt....!’ Ze bukte zich, pakte de kleine springer zomaar beet in haar volle hand, en wilde hem vlug in het gras aan de kant van de weg zetten.... O, maar toen sprong daar nòg een kikkertje, en nòg een, alwéér een. En die beesten bleven niet in het gras. Dom, hoor! Ries kwam ook kijken. ‘In 'e sloot gooien!’ zei hij. ‘Ja, ja.... dan gaan ze zwemmen!’ Maar - er wàs daar op dat plekje geen sloot. Onder de struiken was een heel droge greppel. Ries wilde doorlopen; maar Rozemarijntje had veel te | |
[pagina 49]
| |
veel medelijden met die domme, kleine kikkertjes.... Want die auto's! Ze griezelde als ze er aan dacht, dat zo'n kikkertje op de weg zou zitten, vlak voor die vreselijk wilde wielen.... ‘Zullen we ze dan meenemen naar de brug?’ zei ze. ‘Joa!’ zei Ries. Hij legde zijn strafblaadje al in 't gras, wipte zelf als een heel grote, dikke kikker in 't rond, en had in een ogenblik vier, vijf, zes van de kleine springertjes te pakken; - hield ze vast in het holletje van zijn twee handen.... Rozemarijntje had er pas twee.... Maar toen....? Hoe moesten ze toen die kriewelende domoren meedragen naar de brug?.... Floep, daar wipte er al weer een uit Rozemarijntjes hand midden op de straatweg. In de verte toeterde een auto.... Vliegensvlug greep ze de vluchteling weer. ‘In mien pet!....’ zei Ries. ‘In je pet?.... En je hebt niet eens een pet òp.’ Hij wilde aan zijn haar voelen, maar dat kon hij niet met al die kikkers in zijn handen. ‘In mien zak!’ ‘In je zak?.... Nee, hoor, dat is veel te donker voor die diertjes.... Nee, zeg, ik weet wat! In mijn zak.... Ja, ja, in mijn zak, dat kan best!’ En ze liet de twee, die zij gevangen had, al maar vast in de wijde zak van haar witte schort glijden.... ‘Joa!’ zei Ries, - en de zijne gingen er ook in. De lucht werd donkerder. Ze merkten 't niet.... Ze vingen nog wel tien kikkertjes en die gingen allemaal in de grote zak voor Rozemarijntjes buik. Toen holden ze weer door. 't Ging naar de brug, en de strafblaadjes wapperden mee. Maar Ries' blaadje viel, woei een eindje weg.... | |
[pagina 50]
| |
Rozemarijntje pakte het, en toen zag ze de halve regel. ‘Wat heb je weinig acht-en!.... Zal ik voor jou wat schrijven, ja?’ Ries' gezicht glànsde.... ‘Joa, jóá!’ zei hij en dieptegauw zijn potlood op uit zijn zak.... ‘Hier!.... Veul,Ga naar voetnoot1) hoor!’ Ja, maar hoe moest dat? Hier op de weg was geen tafel om het blaadje op neer te leggen.... Op de straatstenen? Nee!.... Tegen een boom? Nee!.... O, maar Rozemarijntje wist al wat! ‘Op je rug, Ries, - já, op je rug!’ | |
[pagina 51]
| |
Er snorde een auto voorbij. Ze merkten 't niet eens. Ries stond als een paal.... ‘Nee, je moet gaan zitten; - in 't gràs.’ Ries zat als een rotsblok. Rozemarijntje knielde achter hem, drukte het blaadje tegen zijn dikke rug en probeerde acht-en te maken.... Ooh! ze prikte een gáátje in 't papier, veegde er gauw over met haar vinger.... Ze werkte door, heel voorzichtig; en de acht-en werden wel heel erg dun, maar dàt was niet erg. In de verte klonk het trappelen van paardehoeven. Ze hoorden 't niet. |
|