Rozemarijntje naar school
(1946)–W.G. van de Hulst– Auteursrecht onbekendIV En Rozemarijntje stond in 't middenSpelen!.... O, als Rozemarijntje maar spelen kon! En dan al die kinderen van school; nu was ze niet meer alleen; nu had ze wel honderd vrienden en vriendinnen tegelijk, die zulke prachtige spelletjes wisten; - en dan op de speelplaats vóór schooltijd en nà schooltijd en in 't speelkwartier; - en dan op de weg, als ze met een hele slier mee ging; - en dan.... O, Rozemarijntje vond haar nieuwe leven zo mooi, zo móói!.... In de bank zitten, en luisteren, en vooral niet praten, | |
[pagina 28]
| |
en moeilijke dingen maken: letters en cijfers en huizen en bomen, en dan weer stilzitten, zo lang, zo làng.... Dat was niet prettig; en je benen gingen zo kriebelen, en die moest je ook al stilhouden.... Maar buiten....
Hollen en vliegen door elkaar, en als ze je pakken wilden, nog net àchter een ander wegglippen.... heerlijk! Maar dan bonsde je wel eens tegen iemand op.... En zo gebeurde 't, - toen Rozemarijntje drie dagen op school was, en om vier uur nog even ‘vogeltje-vlieg-uit’ speelde op 't schoolplein, - dat ze in haar wildheid lange Piet bijna onderstboven liep. Lange Piet van de bakker was erg bleek en erg mager en erg kribbig altijd. Hij zat in de tweede klas. Nu stond hij met andere jongens ‘voetbal-plaatjes’ te ruilen, maar bij de hevige botsing met Rozemarijntje, waaiden al de portretten van de beroemde voetballers de wijde wereld in. ‘Meid!....’ Ze was al weer weg, mèrkte de vliegende voetballers niet eens, hóórde niet, dat lange Piet haar uitschold, zàg niet, hoe nijdig hij haar nakeek.... ‘Wacht maar!’ En even later, toen ze wéér in zijn nabijheid kwam en achter hem langs wilde heenglippen om niet gevangen te worden door 't meisje, dat haar grijpen wou, tóén.... Toen stak lange Piet zo vals, zo-heel-eventjes-maar, zijn ene voet achteruit, een klein eindje, net genoeg.... Bom!.... Rozemarijntje struikelde in haar wilde vaart, gilde,.... smàkte neer in 't grind. ‘Au!’ | |
[pagina 29]
| |
Ze strompelde op, beet op haar lip van de pijn; maar - huilen deed ze niet.... Haar éne blote knie bloedde: een heel fijn rood straaltje zakte langs haar been naar haar ski-sokje.... Au! 't prikte, 't schrijnde zo. ‘O, Rozemarijntje!’ riepen een paar kinderen. Lange Piet grijnsde.... ‘Net goed!’ ‘Jij!....’ hakkelde Rozemarijntje boos,.... ‘jij màg me niet laten vallen; dat doet zo'n pijn! En dat is,.... dat is....’ Parmantig bleef ze voor de jongen staan, die wel een hoofd groter was dan zij, en haar nijdig lachend aankeek. ‘Ga vôrt, meid! Wat môt je? Dacht je soms, dat ik bàng voor je was?.... Hier zo!’ En hij gaf Rozemarijntje een stomp, dat ze met haar zieke been een heel eind achteruit hompelde. Die stomp!.... Rozemarijntje kreeg een kleur van schrik. Pijn deed het niet erg; bang voor die jongen wàs ze niet, maar nog nooit had iemand haar zó'n stomp gegeven, zo.... zo vals. Ze voelde, dat ze vreselijk boos werd, maar ze wist toch eigenlijk niet, wat ze zeggen moest, of doen moest.... Dat hoefde ook niet. Opeens wrong een kleine jongen met dikke, rode wangen zich haastig tussen de nieuwsgierig kijkende kinderen door.... ‘Schai uut!’Ga naar voetnoot1) schreeuwde hij tegen lange Piet en duwde hem met zijn sterke, kleine vuisten woest achteruit. 't Was, of de slungel knakte.... Kinderen riepen, lachten, juichten.... ‘Ja, Ries!.... Vooruit, Ries!’ ‘Jij?....’ grijnsde lange Piet, toen hij zag, wie zijn | |
[pagina 30]
| |
aanvaller was,.... ‘jij? Kom hier, joggie, dan zal ik je in mijn zak steken!’ Bonk! daar had hij van Ries' nijdige vuist alwéér een stomp te pakken, en nòg een.... ‘Jij, jij.... jij môt Rôzemaorijntje niet slaon!’ hakkelde het dikke boertje, en toen lange Piet hem bij zijn nek greep om hem tegen de grond te slingeren, werd hij woedend, rukte zich los, trok zijn kleine klomp.... ‘Jao, jao!’ hakkelde hij,.... ‘joa, dùrf es!’ En Rozemarijntje, verbaasd en verschrikt om al dat erge, dat ruwe, wrong zich toch naar voren, stond met hoogrode wangen en toornige ogen naast haar dappere vrind en hakkelde mee: ‘Ja,.... dùrf 'es!’
En toen....! Langzaam, zeker, - z'n handen gevouwen op zijn rug, - kwam iemand nader; zijn ogen keken streng; zijn lippen lagen op elkaar gedrukt en zijn puntbaard stak vooruit.... Dat beloofde weinig goeds. De kinderen, verschrikt, weken uit elkander; fluisterden: ‘De meester! de meester!’ ‘Zo!....’ bromde zijn zware stem, ‘is hier oorlog? In mijn koninkrijk? Dat is streng verboden!.... Ga dáár staan, dáár, bij de muur! Piet èn Rozemarijntje èn Ries, alle drie.... Straks zal ik rechtspreken; dat is eerlijk.... Dáár ja, en gezicht naar de muur, hoor!’ En daar stonden ze, alle drie; - naast elkaar, hun hoofden gebogen, en Rozemarijntje stond in 't midden. Maar - of ze schreiden, of bang waren, of boos, dàt kon niemand zien, zó dicht stonden ze bij de muur.
Dikke Dina stapt, zo vlug ze maar kan, langs de | |
[pagina 31]
| |
dorpsweg; ze hijgt er van. O, want ze wil zo graag nog om vier uur aan de school zijn en Rozemarijntje afhalen.... Dat is een feest voor Dina. Ja, en Rozemarijntje is zo blij met de mooie inktlap met de soldatenknoop er op; en ze kan zo aardig vertellen van school; en ze doet zo goed haar best op school.... | |
[pagina 32]
| |
Rozemarijntjes moeder is in het doktershuis op visite. En Dina heeft gezegd: ‘Mevrouw, ik moet een boodschap doen in het dorp; - zal ik maar even op Rozemarijntje wachten en haar meenemen hier heen?’ O, maar nu heeft de kruidenier haar zo lang aan de praat gehouden.... Daar lopen zowaar al kinderen op de weg, de school gaat zeker al uit.... En ze stapt nòg haastiger door; haar dikke wangen glimmen en haar keurige, witte muts zakt een beetje scheef.... Ze heeft twee heerlijke, rode ‘toverknikkers’ voor Rozemarijntje gekregen van de kruidenier, toen ze vertelde, dat ze 't lieve kindje halen ging. Komt ze daar al aan?.... Nee, nog niet! ‘Is Rozemarijntje al uit school?’ vraagt ze aan 'n meisje. ‘Ik weet het niet,’ zegt het meisje. Dina komt bij het hek; kijkt, zoekt.... Haar keurige muts gaat af en in de boodschappentas: zó warm heeft ze 't. ‘Is Rozemarijntje al uit school?’ vraagt ze weer aan een paar kleine jongetjes, die naar buiten komen. De een kijkt haar verlegen aan; de ander zegt alleen: ‘Dáár!....’ en hij wijst over 't schoolplein heen naar de muur van het kolenhok. ‘Daar?.... o ja!’ zegt dikke Dina blij, en ze wil al in haar handen klappen en roepen: ‘Rozema....!’ ‘Ze hèt gevochte....!’ zegt een jongen. ‘Hè?.... Wàt?.... Gevochten? Rozemarijntje gevochten....?’ Dina kijkt met grote, verschrikte ogen naar haar kindje in de verte. Ja, nu ziet ze 't beter. Daar staat ze tussen twee jongens, een grote en een kleine, haar hoofdje diep gebogen. | |
[pagina 33]
| |
‘Gevochten?....’ vraagt ze nòg eens,.... ‘en.... èn....?’ ‘Nee hoor, juffrouw!’ flapt een groter meisje er uit, .... ‘ze is gevallen en d'r hele knie is kapot;.... en die nare lange Piet, die....’ ‘Och, d'r knie kapot?’.... Ja, maar daar moet dikke Dina méér van weten, en ze stapt haastig het schoolplein op naar Rozemarijntje toe. ‘Dat mag niet van de meester, juffrouw,’ roepen een paar kinderen haar na.... ‘Ze heeft straf!’ ‘Straf?’.... Dina begrijpt er niets meer van. Ze weet niet, of ze moet blijven stilstaan of doorlopen. De meester komt naar haar toe. Hij maakt een knipoogje tegen haar, alsof hij zeggen wil: ‘Zó héél erg is 't niet!’.... Zijn vriendelijk gezicht stelt haar helemáál gerust. ‘Wat is er toch gebeurd, meester?’ vraagt ze haastig. Dàn, - dan hóórt Rozemarijntje Dina's stem. Ze ziet schuw om, maar als ze merkt, dat de bovenmeester naar haar kijkt, draait ze dadelijk weer recht, buigt haar hoofdje nòg dieper; en twee dikke tranen rollen over haar schort. ‘Ja, ja, Dina,’ zegt de bovenmeester,.... ‘er is oorlog geweest. Ik heb van de andere kinderen al precies gehoord, wat er voorgevallen is.... Komen jullie maar eens hier!’ En daar komen ze; - en daar staan ze; - Rozemarijntje in het midden. Dina?.... O, ze wil zo wel op Rozemarijntje toevliegen, en haar in haar armen klemmen, en haar wegrukken uit al dat èrge, dat rúwe, dat bóze hier.... Maar dat màg niet. Rozemarijntje is nu een echt, groot schoolkind geworden. | |
[pagina 34]
| |
‘Ja, ja!’ zegt de meester streng,.... ‘jullie zijn alle drie deugnieten!’ Maar als Dina hem ongerust aankijkt, ziet ze toch, dat zijn puntbaard een beetje wipt en zijn ogen làchen. ‘Ja, ja!.... en als je hier wéér zo wild bent en aan 't vechten raakt, zet ik je alle drie in mijn gevangenis; hóór je dat wel?’ Ze knikken; - ze knikken alle drie. ‘Ja, ja.... Piet, èn Rozemarijntje, èn Ries, - je hebt alle drie verkeerd gedaan. De een deed vals; de ander wild; en de derde driftig. Dat màg niet.... Máár....!’ - en opeens wordt zijn stem echt streng, echt kwaad - ‘Máár.... vals doen vind ik 't ergst. Ga uit mijn ogen, Piet! Dádelijk!’ Lange Piet keert zich haastig om, loopt twee, drie stappen langzaam, dan wat harder, en - vliegt het schoolplein over, het hek uit, wèg.... ‘Neem Rozemarijntje nú maar mee, Dina,’ zegt de meester. En hij fluistert nog, - zó, dat alleen Dina dat horen kan -: ‘Een aardig kind, maar - een wilde rekel.’ ‘Ja, meester!’ fluistert Dina blij terug;.... ‘maar 't is tòch een lieverd.’ ‘Dat vindt kleine Ries ook,’ lacht de meester.
‘Kom maar gauw!.... Je màg niet zo wild zijn, foei! .... En als tante het hoort.... En doet je knietje nog èrg pijn?.... En hoor'es, kijk'es....’ En vóór ze nog samen aan 't hek zijn, heeft Rozemarijntje al de twee rode toverknikkers van de kruidenier te pakken.... ‘Voor jou, hoor! En wat is er nou eigenlijk gebeurd? Vertel 't me 'es!’ | |
[pagina 35]
| |
Maar - bij het schoolhek komt juist juffrouw Van Damme, uit het kleine manufacturenwinkeltje in de dorpsstraat, voorbij; - Dina's beste vriendin. En die moet toch even vragen, hoe het met Dina's kiespijn gaat; ze krijgt zèlf ook telkens van die scheuten door die ene halve kies; maar - kamille-thee, dàt is er goed voor. En dan moet Dina toch even luisteren en vertellen van haar eigen scheuten.... Ze hebben 't zo druk. Rozemarijntje wordt een ogenblik vergeten. Ries wil doorlopen en zijn grote zus zoeken gaan, die ginder aan 't spelen is. Zijn gezicht is nòg boos. ‘Hier, Ries,.... voor jou ook een,’ zegt Rozemarijntje. Dat boze gezicht klaart ineens op.... ‘Een toverknikker!.... Dat môt zó!’ En 't lekkere ding verdwijnt meteen in z'n mond.... ‘En dan môt je hard zuugen; - zó!’ ‘Hard zuigen?.... Zó?’.... Rozemarijntje begint ook. Lekker is dat! ‘Kaik 'es!’ zegt Ries,.... ‘de maine wordt al blauw.’ Hij haalt het kleverige ding uit zijn mond, laat het kijken. Rozemarijntje doet het ook. De hare is nog niet blauw, wel een beetje rose.... ‘Dan môt-je harder zuugen, maid....’ ‘Ja, ja!’ zegt Rozemarijntje haastig. ‘Zullen we doen, wie 't het hardst kan, ja?’ ‘Joa!’ zegt Ries. En ze zuigen, ze zuigen!.... Ze knijpen hun vuisten saam, zó hard zuigen ze. En ze halen telkens 't heerlijke toverding weer te voorschijn, heel even maar, en zuigen weer, zuigen.... Hun wangen doen er pijn van.... En ze meten, wie nog de grootste heeft, en 't zoete sap druipt langs hun kin, blauw en geel. ‘Maar ik moet naar huis, mens!’.... schrikt Dina op- | |
[pagina 36]
| |
eens, ‘'k moet mijn pudding nog koken. Kom gauw, Rozemarijntje!’ ‘Een echt groot schoolkind wordt ze al,’ zegt juffrouw Van Damme.... ‘Nou, Dina, en nou maar veel kamillethee drinken, hoor! Dat is mirakel goed voor de scheuten, wat ik je zeg!’ Dina hoort het maar half meer. ‘Kind!’ zegt ze verschrikt, ‘wat is dàt nou?.... Kijk je schort nou, blauw en geel.... En je kin! Wat is dat | |
[pagina 37]
| |
voor viezigheid?.... O, en je knie met bloed. En je hand is zo vuil. Och, och! Als tante het ziet, en moes!.... Och, och! 'k Zal je maar gauw stilletjes afwassen thuis. Kom maar gauw!’ |
|