De chocolade-letter!.... O, ze heeft hem vannacht niet meer weggelegd; ze heeft hem in haar handen gehouden en in 't warme bed is hij gaan smelten.... O, dat is héél èrg.... Ze wil dadelijk gaan vegen en wrijven en....
‘Nee, nee,’ bromt vrouw Kraak.... ‘Stil liggen, hoor, kleine smeerpoets.’
Dan sloft ze brommend weer weg, om water te halen, en een schoon laken, en een schoon kussensloop, en.... O, alles is zo verschrikkelijk vies, zo bruin, zo kleverig; - en die kleine smeerpoets zit er zèlf ook dik onder: haar gezicht, haar handen, haar haren.
Rozemarijntjes ene oog is alweer dichtgekleefd, en ze durft er niet aan wrijven. Met haar andere kijkt ze naar Rooie Pier.... Die ligt nog te schudden van het lachen; het kwastje van zijn grote slaapmuts wipt op en neer.
O, Rozemarijntje moet eigenlijk óók lachen; maar ze durft niet lachen; ze kan het ook niet goed: Haar mond kleeft zo....
Ze probeert haar lippen wat schoon te likken.... Hè, dàt smaakt lekker! Dat probeert ze nòg eens.
Maar vrouw Kraak komt terug.
Rozemarijntje doet gauw haar éne open oog maar weer dicht.... Ja, want het is héél erg!
Rozemarijntje wordt degelijk schoongeboend: vrouw Kraak is een kraakzindelijk mens.... En er komt een schoon laken op het bed, en een schoon kussensloop, en.... en... Ja, maar Rozemarijntjes nachtpon zit ook vol bruine, kleverige klodders.... ‘'t Is toch, 't is toch....!’
‘Ben u héél erg boos?’ vraagt Rozemarijntje zacht, en met een heel benepen gezicht.... ‘Ik wou alleen maar ruiken; - ik heb niet gesnoept, hoor; éérlijk niet.... Maar 't rook zo lekker; ik heb alleen maar aan een puntje gelikt....’
Vrouw Kraak's strakke lippen bewegen. 't Is nog géén glimlach; maar de zon schijnt al achter de wolken.... ‘Ja, ja, - jij kleine smeerpoets.’
Maar nou die nachtpon! Een schone nachtpon heeft ze niet voor het kind.... Een schoon slaapjak van haar zelf? -