‘Hè, pa.... wàt?’
‘Nee, dat zeg ik niet.’
‘Zo straks dan, - bij het eten?’
‘Nee, hoor!’
‘Morgen?’
‘Nee!’
‘Hè, pa!.... U fopt me.’
‘Foppen?.... Volstrekt niet. Moes weet het wel.’
Moes knikte, lachte. Maar - ze zei niets.
En vlak vóór de heerlijke middagmaaltijd riep moeder Rozemarijntje.... ‘Gauw, zeg, nog een boodschap doen. Ik zie, dat al de uitjes-in-'t-zuur op zijn. En daar houdt pa juist zoveel van. Gauw een flesje halen; - bij vrouw Kraak in 't Teulingstraatje.... Val er niet mee, en hard lopen, hoor.’
‘Ja, moes.’ Rozemarijntje holde al weg.
En ze kwam in het Teulingstraatje, en ze wilde de deur van Rooie Pier's winkeltje al open doen.... Toen zag ze, dat het mooie uithangbord, dat altijd boven de deur aan een ijzeren stang-met-krullen hing, weg was.
En dadelijk vroeg ze, toen ze binnen kwam: ‘O, is uw mooie bord weg?....’ En toen: ‘Ik moet een flesje uitjes-in-'t-zuur halen. Die vindt pa zo lekker. En we eten zo heerlijk vanmiddag.... Ja,.... u mag het wel weten; maar pa niet: taart met vruchten er op....’
Vrouw Kraak lachte.... ‘Zo, zo, kleine deern, zo, zo.... Nou, dàt zal lekker zijn.... Uitjes-in-'t-zuur? Ja, ja, die heb ik wel.... Kijk 'es! Voorzichtig, hoor!.... Laat het flesje niet vallen.’
‘En 't uithangbord?.... Och, die ouwe baas van me is zo'n sloddervos. Ik heb al zo dikwijls gezegd: ‘Pier, je moet die vogel op 't bord eens een vers kleurtje geven, Pier.... Hij wordt zo kaal. Maar doen? Nee, hoor! Hij zei: “Och, mens, 't beest moet ruien.” En nou heb ik zelf de vogel maar opgeknapt met wat rooie menie.... Ga maar even