IV. Deftig bezoek
Ja, 't ging voorzichtig, het dragen van de zieke; maar hoe dichter Rozemarijntje bij huis, hoe dichter ze bij moeder kwam, hoe snèller ze liep. Dat was het verlangen om alles, àlles te vertellen.... En toen ze de gang binnenkwam, o, toen vergat ze alle voorzichtigheid weer. Toen hòlde ze door, bonsde met haar ene schouder de kamerdeur open, vlóóg naar binnen.
‘O, moeder,.... moes, ze hebben zwarte Japik in zijn hals gebeten;.... o, moes, het is heel erg, allemaal bloed, kijk u 'es.... En Rooie Pier zegt....’
Ze stond al midden in de kamer.
‘Kind, niet zo wild toch,’ schrok moeder, en toen ze haar brave dochter aankeek, schrok ze nog meer.
‘Kind, wat zie je er uit, - natte kousen en schoenen; en modder aan je knieën; en een modderveeg op je wang,.... o, o, jij bent me er toch eentje!.... Ja, en kijk nu eens dáár!....’
Moeder had een kleur gekregen van de schrik, en tòch,.... o, toen ze ‘kijk eens dáár!’ had gezegd en Rozemarijntje zag omkijken, toen kriebelde die vrolijke moeder een lach om haar mond.... ‘Net goed, robbedoes, daar sta je nu....’ Ja, daar stond Rozemarijntje nu, en zag, dat er visite, dèftige visite was: twee oude dames, - o, en met precies eenzelfde hoed op, en precies dezelfde grijze, zijden-garen handschoenen aan. Ze zaten keurig rechtop, vóóraan op hun stoel.
Rozemarijntje schrok even.... Ze begon al een groot meisje te worden, ze zat al in de tweede klas op school, en ze wist nu wel, dat je, als er visite was, beleefd moest zijn.... Ja, en daarom zette ze zwarte Japik - in zijn kistje - maar heel gauw op tafel tussen de theekopjes, stapte naar de deftige visite toe, stak haar hand uit....
Die hand?.... Wat een vuile hand! Helemaal geen hand om door zo'n paar keurige grijze, glimmend zijden-garen handschoenen gedrukt te worden. Er kwamen rimpeltjes