Hij wie-gelt heen en weer, - héén en wéér....
O, als hij vàlt....!
Maar de rat denkt: Bah! dat smaakt niet lek-ker... Bah! dat lust ik niet. Plof!... Hij springt weer in het wa-ter. Hij duikt weer weg in een don-ker gat van de ou-de muur. Ge-luk-kig!
En dan is 't weer heel stil in de nacht.
Stàp....! stàp....! stàp....!
Daar komt ie-mand aan, - langs de gracht. Hij loopt heel lang-zaam; zijn han-den op zijn rug.
Stàp.... vóór.... stàp!
Wie is dat?
Dat is een dien-der; - een dik-ke dien-der.
Daar komt hij aan: Stàp.... vóór.... stàp!
Maar op-eens staat hij stil.
Hij ziet wat, - wat raars....
Dáár, aan de o-ver-kant van het wa-ter. Dáár, bij de hui-zen, op een paal-tje.... daar zit wat.
De dik-ke dien-der zet zijn han-den op zijn knie-en.