Bruun de beer
(1939)–W.G. van de Hulst– Auteursrecht onbekend
[pagina 11]
| |
En Kees zegt: ‘O, Ko,
ik weet wat.... Ja?.... Doen?’ ‘Wat dan?’ ‘Kom maar!’
Och, daar gaat hij al, die ar-me Bruun. Daar gaat hij zó-maar het raam uit. Een heel klein eind-je maar. Ko schrikt er van. ‘Pas op, hoor!’ ‘Och, jô,.... het touw is sterk ge-noeg.’ Daar gaat Bruun al; nòg een eind-je;.... en nòg een eind-je die-per....
Já, en daar be-ne-den is wa-ter. Daar is het die-pe wa-ter van de gracht.
O, maar 't gaat zo leuk! De jon-gens ste-ken hun hoofd uit het raam. Ze kij-ken Bruun na.... Hij moet weer dàn-sen. | |
[pagina 12]
| |
Voor-uit: hop-sa-sa! hop-sa-sa! Kijk,.... kijk hem ráár doen! Zijn kop hangt scheef, en zijn be-nen zwie-be-len zo.... De jon-gens schá-te-ren het uit. Wat een leu-ke, dol-le pret is dat!
Nòg een eind-je.... Tot vlak bij het wa-ter. Maar - als va-der nu eens voor-bij-kwam....? Dáár - aan de o-ver-kant van de gracht? Neen, va-der komt niet voor-bij. Er komt wel een oud vrouw-tje voor-bij. Zij steekt haar vuist in de hoog-te. ‘Pas op, hoor!.... Deug-nie-ten!.... Moet die mooi-e beer in het wá-ter val-len?’ Kees en Ko la-chen om dat ou-de vrouw-tje. Wel neen!.... Bruun valt niet in het wa-ter. Het touw is zo sterk. Voor-uit, Bruun!.... Voor-uit, jon-gen! Je moet dan-sen, hoor!.... En zwaai-en! En zwie-ren! Hop-sa-sa! Hop-sa-sa!
‘O!.... o!.... Kees!.... Kees!’ ‘Daar komt moes aan!.... Gauw! gauw!’ | |
[pagina 13]
| |
Ko trekt zijn hoofd naar bin-nen. Het bonst te-gen het raam. Hij voelt het niet eens. Zó schrikt hij.... Hij hoort moes lo-pen op de gang.
‘Gauw, gauw!.... Kees! Kees!’ Kees duikt óók naar bin-nen. Hij sleept het touw mee.... Hij trekt! Hij trèkt!.... Gauw, gauw.
O, maar wat is dat?.... Het touw zit vast. En moes is al vlàk bij de deur. Kees trekt.... trèkt.... ‘Krak!’ zegt het touw. Het vliegt naar bin-nen; maar - Bruun zit er niet meer aan. Het touw is.... ge-bro-ken.
Ko kruipt van schrik gauw on-der de ta-fel. Hij gaat gauw wat zoe-ken. Zijn hart bònst.
En Kees....? Kees krijgt een kleur als vuur. Hij duikt ook on-der de ta-fel. Hij gaat ook wat zoe-ken. Er ligt niets. En het ge-bro-ken touw-tje sleept mee. Maar Bruun?.... waar zou Bruun nu zijn?
O, als moe-der het ziet....! |
|