Verzamelde werken. Deel 9. Bibliografie en registers
(1953)–Johan Huizinga– Auteursrecht onbekend
[pagina XXVI]
| |
AddendumGa naar voetnoot*Ter elfder ure werd de redactie nog opmerkzaam gemaakt op het hier volgende stuk, dat in het tweede deel had moeten worden opgenomen. | |
Aanteekening van de RedactieIn 1914 stelde de Redactie van De Groene aan een vijftal Nederlanders de volgende vraag: Gegeven als feitelijk bestaande toestand, dat de Rijksarchitecten in de eerste plaats de hoofden zijn van uitgebreide bouwkundige bureaux, en gegeven de niet zoo groote beteekenis, die men aan deze hooge ambtenaren blijkens hun werken in dezen tijd in Nederland als bouwkunstenaars hechten moet, doet de vraag zich voor: Is het Rijk verplicht groote representatieve bouwwerken, zooals een Parlement, een Universiteit, een Paleis, door de leiders dier bureaux te doen ontwerpen of mag en kan de Overheid tot dit doel zich van andere hulp verzekeren? | |
Antwoord van HuizingaDat de regeering in deze hulp mag zoeken waar zij wil, schijnt mij bijna even vanzelfsprekend, als dat zij het kan. De bedoeling van de vraag zal wel zijn, of zij het behoort, indien de als gegeven vooropgestelde punten juist zijn. Het antwoord moet mijns inziens ten stelligste bevestigend luiden: zeer zeker behoort zij het, ook afgescheiden van de waardeering der kunstenaarstalenten van de thans toevallig functioneerende rijksbouwmeesters. Immers het is het stelsel zelf, dat verouderd is. 's Lands groote bouwwerken te laten ontwerpen en uitwerken door ambtenaren in rijksbureau's was gerechtvaardigd in den tijd, toen men in Nederland vergeten was, dat bouwen niet enkel in het verleden kunst was geweest. Tegenwoordig, nu niemand meer geacht wil worden niet te beseffen, wat de kunst in de samenleving beteekent, is dit stelsel veroordeeld. Het houden van rijksbouwmeesters als kunstscheppend staatsorgaan is juist even onnut als het houden van een Poet Laureate zooals in Engeland. En veel minder onschuldig. Want de producten van den rijksdichter behoeft niemand te lezen, die er geen smaak in vindt, maar de gewrochten der rijksbouwkunst moet | |
[pagina XXVII]
| |
ieder staatsburger voortdurend zien, ja zij drukken een stempel op het heele land, misschien voor eeuwen. En het is niet de echte stempel van den tijd. In onze moderne westersche samenleving is de staat als zoodanig onvermijdelijk steeds ten achter bij de geestelijke cultuur. Daarom zal overal, waar een staatsorgaan onmiddellijk kunstvoort-brengend optreedt, de kans zeer gering zijn, dat de groote meesters de groote werken maken. In het bewaren en behoeden van oude schoonheid heeft de staat een uitnemende taak, waarin hij tot nu toe te kort schiet. Rijksbouwbureau's kunnen voorts als financieel en technisch toezicht nuttig blijven. Maar het scheppen van schoonheid is niet des staats. Regeeringen moeten enkel zorgvuldig toeluisteren, om te verstaan, waar de tijd om roept. En als bij geval de stemmen der massa het luidst klinken, moet de overheid met gratie aristocraat weten te zijn. |