Verzamelde werken. Deel 5. Cultuurgeschiedenis 3
(1950)–Johan Huizinga– Auteursrecht onbekend
[pagina 251]
| |
I
| |
[pagina 252]
| |
Bewust of onbewust zijn wij licht geneigd, de geschiedenis te zien in den vorm van een strijd tusschen het oude en het nieuwe: de wil tot bewaren en behouden eeuwig gekant tegen dien tot hervormen en vernieuwen. Alle groote historische processen laten zich in den vorm van zulk een tegenstelling vatten: hetzij zij de geestesontwikkeling betreffen, of de sociale ontwikkeling of enkel den strijd om de macht. Bijna altijd laten zich de gebeurtenissen herleiden tot den weerstand, dien de inertie van een eeuwenoude maatschappelijke structuur aan de doorwerking van nieuwen wil en nieuwe krachten in den weg stelt. Het spreekt vanzelf, dat in zulk een tegenstelling de beteekenis der groote verschijnselen niet is uitgedrukt, dat zij enkel het feitelijk verloop daarvan aangeeft. Toch is er in dit onderscheidingsbeginsel van oud en nieuw in strijd, dat in zoo hooge mate ons historisch inzicht beheerscht, niet alleen een sterk dramatisch maar ook een sterk ethisch gehalte. Dramatisch, - want men ziet altijd als groote tragische constrasten het noodwendig elkander-niet-verstaan: de verblinding der behouders en de hybris der vernieuwers. Ethisch, - want men deelt altijd den eerbied voor wat dood en schoon en de liefde voor wat jong en levend is. Kiest de beschouwer partij, dan rangschikt zich de tegenstelling als een episode in den kosmischen strijd tusschen het licht en de duisternis, tusschen goed en kwaad. Deze historische maatstaf nu, waarop ons hart de schaal geteekend heeft, laat ons bij het bevatten der Amerikaansche geschiedenis zoo goed als in den steek. Dat wij geneigd zijn, hem aan te leggen, is moeilijk te loochenen. Wien is het niet gebeurd, dat hij, om de partij-tegenstelling van Republikeinen en Democraten te begrijpen, begon met te vragen: welke is de partij van het behoud en welke die van den vooruitgang? Hij faalde onmiddellijk met die vraag. Want in Amerika loopt de scheidingslijn niet zoo grif tusschen het oude en het nieuwe. In Amerika zijn alle machten nieuw. En daardoor ontbreken in de Amerikaansche geschiedenis bijna al de factoren, die de Europeesche beheerscht hebben. Van het oogenblik, dat de onafhankelijkheid verworven en de constitutie bevestigd is, is er evenmin een streven naar nieuwen staatsvorm als een dynastieke vraag. Er zijn geen overal in den bodem gewortelde stronken op te ruimen van het feodale woud. Er is geen probleem van staat en godsdienst en geen van kerkelijke macht of kerkelijk grondbezit. Er is geen verdedigingskwestie, geen van politiek evenwicht te midden van buren of van hegemonie over dezen. Er is geen kwestie van nationale minderheden en langen tijd | |
[pagina 253]
| |
nog geen sociale kwestie (want de slaven-kwestie is noch het een noch het ander). Dit alles wil niet zeggen, dat er niet ook in Amerika steeds oude machten zijn, die zich verzetten tegen den wasdom van het nieuwe. Natuurlijk zijn zij er; voortdurend wordt iedere machtskern, 't zij bezit, belang of idee, oud en inert, maar in Amerika zijn de oude machten niet vereenigd in den glans van eeuwenoude eerbiedwaardigheden als kerk en kroon, adel en leger, met hun primitieve traditie en hun fantastisch prestige. In de plaats van de tegenstelling tusschen oude en nieuwe levensvormen in de maatschappij zelf, treedt hier de nog geweldiger tegenstelling tusschen de natuur en den mensch. De macht, wier inertie hier overwonnen moet worden, is die van de materie zelf. De taak, die het Amerikaansche volk van den beginne af gebiedend voor oogen ziet, is de bedwinging van het reusachtig continent door den arbeid. Elke staatkundige en cultureele vraag is hier in den grond een economische. Op den maagdelijken bodem, die niet bezet is met verouderde, vastgewortelde maatschappelijke groeisels, werken de economische factoren met een vrijheid en onmiddellijkheid, welke de Europeesche geschiedenis niet kent. De politieke hartstocht wordt in Amerika bewust aan economische vraagstukken geschonken, zonder dat deze ondergeschikt worden gemaakt aan een ideëel stelsel van overtuigingen, dat voor den drager het inbegrip van zijn cultuur uitmaakt. Marxistisch uitgedrukt zou dit luiden: de economische factoren realiseeren zich veel minder omhuld met ideologische voorstellingen. Om het verschil tusschen Amerikaansche en Europeesche geschiedenis goed te beseffen, moet men naast elkaar leggen de debatten van de Fransche Constituante van 1789 en die van het Continental Congress van 1776. Dáár de champagne van de algemeene menschenmin en het redelijk optimisme, hier een scherpe zakentoon, die nauwelijks verraadt, dat ook deze Amerikanen als ideeën dienzelfden voorstellingen der Verlichting waren toegedaan. De ideeën klinken in de Verklaring van Onafhankelijkheid, maar in de debatten over den staatsvorm spreekt het nuchtere inzicht. Bij de behandeling van de gewichtige vraag, of men in het Congres zal stemmen bij Staten of naar het aantal inwoners, merkt John Adams op: ‘Reason, justice and equity never had weight enough on the face of the earth to govern the councils of men. It is interest alone which does it, and it is interest alone which can be trusted.’ | |
[pagina 254]
| |
Ik weet niet, of er in de 18de eeuw een krasser sociaal-economisch realist is geweest dan John Adams. Hij betoogt in het Congres met de grootste onbevangenheid, dat het er niet toe doet, of men de arbeiders vrijen of slaven noemt.Ga naar voetnoot1 Hij is zoo overtuigd mogelijk van de onvermijdelijkheid van den klassenstrijd. ‘In every society where property exists, there will ever be a struggle between rich and poor.’ Hij huldigt een ‘Verelendungstheorie’ en vertrouwt niet op godsdienstige beginselen als rem der opstandigheidGa naar voetnoot2. ‘It is interest alone which does it.’ ‘Ik weet niet, - heeft hij gezegd, - waarom wij ons zouden schamen te bekennen, dat de melasse een wezenlijk ingredient is geweest in de Amerikaansche onafhankelijkheid.’Ga naar voetnoot3 - En Adams staat met dergelijke denkbeelden in zijn kring niet alleen. Niet anders spreekt Samuel Chase, een afgevaardigde van Maryland, in 1776: ‘We shall be governed by our interests, and ought to be’Ga naar voetnoot4. Zoo is het inderdaad geweest. Van den beginne af staan in de geschiedenis der Vereenigde Staten de groote economische belangen en twistvragen als motieven van den politieken strijd op den voorgrond. De kwestie van het papiergeld tegen ‘hard money’ is reeds vóór den opstand tegen Engeland aan de orde, en blijft haast bij voortduring het land heftig beroeren. De ernstigste bedreiging van het bestaan der Unie, het voorspel der secessie, groeit regelrecht uit het verzet der Zuidelijke Staten tegen het protectionisme, dat eenzijdig de belangen der handels- en nijverheidsstaten diende. Louter op grond van dit eene economische geschil is het, dat John Calhoun omstreeks 1830 de ‘nullificatie’ predikt, dat wil zeggen de nietigverklaring eener federale wet door een Staat, met als onvermijdelijke consequentie de afscheiding. Destijds werd het gevaar nog afgewend door de krachtige Unie-politiek van president Andrew Jackson. Zuid-Carolina, dat begonnen was, de nullificatie in praktijk te brengen, legde het hoofd in den schoot. Terstond daarop volgt een andere hartstochtelijke strijd met een zuiver economisch beginsel als inzet: Jackson's hardnekkige verdelgingsoorlog tegen de Nationale Bank, die reeds sedert haar eerste | |
[pagina 255]
| |
oprichting in 1791 fel bestreden was. Ook hier lag een diepgaande economische tegenstelling ten grondslag: het was de strijd van de agrarische pioniers-democratie van het Westen, die in Jackson het eerst haar vertegenwoordiger in het centrum der staatsmacht had kunnen plaatsen, tegen de opkomende concentratie van het kapitaal. De economische factoren liggen in de Amerikaansche geschiedenis zoo aan de oppervlakte, dat men het proces, door Marx als albeheerschend gepostuleerd, zich herhaaldelijk voor oogen ziet afspelen, namelijk, hoe de productiekrachten, - dat zijn in laatste instantie de technische en natuurlijke middelen van economische voortbrenging, - een geheele geschiedkundige ontwikkeling met al haar maatschappelijke, staatkundige en cultureele formaties regelrecht kunnen bepalen. In 1793 vindt Eli Whitney het werktuig uit, om de katoenvezel van de zaden te ontdoen, de ‘cotton-gin’. Hierdoor wordt de katoenbouw voor het Zuiden aloverheerschend, en dit bepaalt de bevestiging van het slavenstelsel, dat reeds tot uitsterven bereid had geschenen. De spoorwegen scheppen verkeer en bedrijf. Bijna nog treffender is in haar beknopt verloop de opkomst en ontwikkeling van de groote veeteelt in het prairiegebied ten Westen van de Mississippi, de zoogenaamde cow-country. In 1860 is er een karavaan in Nebraska ingesneeuwd; de reizigers jagen hun trekossen, die zij niet meer kunnen voeden, de wildernis in, om hen daar te laten omkomen. Doch in het voorjaar vinden zij de dieren weldoorvoed terug. Dit wordt het uitgangspunt van de groote veeteelt in de prairieën. Jaarlijks heeft nu de ‘long drive’ van Texas tot Wyoming en Montana plaats over geheel onbezet gebied, in volkomen nomadischen vorm, zonder eenigen privaten eigendom. In korte jaren komt het cowboy-type op, met zijn eigen splinternieuwe romantiek, zooals die nu nog in den bioscoop voortleeft. Maar intusschen wordt de veeteelt ‘on the open range’ stuk voor stuk ingeperkt door een proces van afsluiting ‘enclosure’. Er ontstaat een afgrenzing van privaten grondeigendom zonder eenig recht. Wat is de oorzaak van deze verandering van den rechtstoestand en de economische verhoudingen? De uitvinding van het prikkeldraad omstreeks 1870. Nu is plotseling het eenvoudige middel gegeven, om een goedkoope, voor het vee afdoende omheining over duizenden mijlen boomlooze vlakte aan te leggen. Het hek schept den eigendom, niet de eigenaar het hek. Zoo ver gaat dit proces, dat de veehouders zelfs de mailroutes versperren. Omstreeks 1885 behoort het stelsel van het | |
[pagina 256]
| |
‘free grass’ en de ‘long drive’ tot het verleden. Wanneer kolonel Cody, Buffalo Bill, in 1883 zijn Wild West Show organiseert, is het als een stuk cultuurgeschiedenis. Doch bij de phase van onwettige afsluiting blijft de ontwikkeling niet staan. Den veefokker volgt de landbouwer op den voet; het eertijds onbruikbaar geachte terrein wordt nu ook als akkergrond begeerd, en de landbouw kan zich niet ontwikkelen, eer de onwettige omheiningen zijn opgeruimd. Een wet van het Congres in 1885 autoriseert tot het summier verwijderen van onwettige afsluitingen, en overal, waar de bodem het toelaat, komen nu de ‘homesteaders’, de kleine pionier-boeren, binnen. Het veebedrijf normaliseert zich nu. In zijn verdere geschiedenis spelen dan nogmaals de productiekrachten een merkwaardig directe rol. Drie groote ‘interests’ zijn bij het veebedrijf betrokken: de ‘cowmen’ in het prairiegebied, de ‘meatpackers’ van Chicago en de spoorwegmaatschappijen, waarbij als vierde nog de ‘barbed-wire trust’ kan worden genoemd. Al deze belangen zijn nu reeds in groote corporaties georganiseerd. Aanvankelijk gaat het vee levend naar de slachterijen, tot groot voordeel van de spoorwegmaatschappijen, die voor dat vervoer groote plaatsruimte noodig hebben en dus hooge vrachten maken. Nu komt evenwel de uitvinding, die wij met een Delftsch germanisme zonder blikken of blozen koeltechniek noemen. Deze maakt, dat het slachten zich verplaatst naar het veeteeltgebied zelf. Maar de spoorwegen, die zoodoende hun veewagens waardeloos zien worden, daar een geslachte koe minder plaats inneemt dan een levende, verzetten zich tegen die verplaatsing, en trachten haar door tariefmachinaties te voorkomen. Zoo vindt men in het tijdsverloop van een halve eeuw het bedrijf in de meest primitieve vormen opgekomen en tenslotte ontwikkeld tot de modernste vormen van economische organisatie en gewikkeld in den modernsten economischen strijdGa naar voetnoot1. In de Europeesche geschiedenis rangschikt zich de notie van den socialen strijd onwillekeurig onder dat gezichtspunt van den eeuwigen kamp van het oude en het nieuwe, dien ik als een der meest primaire voorstellingen van ons historisch inzicht meende te mogen beschouwen. Het streven der democratie doet zich gelden als het streven naar ‘den nieuwen tijd’, ‘rerum novarum cupido’. In Amerika gaat het vastknoopen van de tegenstelling aan een volgorde van oud en nieuw in | |
[pagina 257]
| |
veel mindere mate op. Ziedaar een der oorzaken, waardoor in den beginne het beeld niet scherp wil worden; wij missen den gewonen, schier onbewust toegepasten maatstaf.
Het tweede historische schema, waarvan ik de geldigheid aan de Amerikaansche geschiedenis wilde beproeven te toetsen, is de tegenstelling van individualisme en associatie. Het is duidelijk, dat deze vorm om geschiedkundige ontwikkeling in te vatten, van veel bepaalder beteekenis en daardoor wetenschappelijk van hooger waarde is dan de vage, ethisch-aesthetische conceptie van een altijddurenden strijd van het oude en het nieuwe. Het gewicht, dat deze tegenstelling: individualisme tegenover associatie of organisatie of collectivisme voor het historisch denken verkregen heeft, springt op bijna elke bladzijde van hedendaagsche geschiedbeschouwing in het oog. De geheele beschavingsontwikkeling van West-Europa sedert den aanvang der Middeleeuwen kan onder dat gezichtspunt zich voor ons rangschikken tot één groot proces van actie en reactie. Zonder twijfel is zulk een algemeene beschouwing in hooge mate eenzijdig, onvolledig en op vele punten onjuist. Met dat al beheerscht zij ons cultuurhistorisch inzicht nog altijd, bij gebrek aan een betere. In de Middeleeuwen plegen wij een periode te zien van overwegend collectivisme: de individu schijnt weinig geprononceerd, de organisaties zijn hecht en levend, tzij kerkelijke en kloosterlijke, tzij sociale en economische als de feodaliteit en de gilden. Dan komt tegen het einde der Middeleeuwen de groote ontwaking van den individueelen mensch. De groote Zwitsersche meester, Jakob Burckhardt, heeft ons geleerd, in zulk een proces van individueele bewustwording het wezen van de Renaissance te zien, den overgang van de Middeleeuwen op den Nieuwen Tijd. En hoezeer wij thans overtuigd mogen zijn, dat een herziening van Burckhardt's denkbeelden noodig is, wij hebben ons tot nu toe nog niet kunnen onttrekken aan die voorstelling, dat het individualisme de stempel is van de Europeesche cultuur na de Middeleeuwen. Al de groote verschijnselen in de beschavingsgeschiedenis van den nieuweren tijd laten zich gereedelijk opvatten als uitingsvormen van een overwegend individualisme, dat deze eeuwen beheerschte: Renaissance, Hervorming, de vrijmaking van het bedrijfsleven, het absolutisme, de verlichting, de Romantiek en het liberalisme, alle leenen zich tot een interpretatie, die ze beschouwt als werkingen van den individualistischen geest. Een geest, die thans die van het verleden wordt ge- | |
[pagina 258]
| |
waand: men droomt zich voor den komenden tijd een nieuwe periode van gemeenschapsorganisatie, in staat, bedrijf en geestelijk leven, een hooger en volkomener vorm van collectivisme, waarbij de geestelijke winst en vrijheid van het individualisme moeten worden opgenomen en beschermd in de vormen van een nieuwen gemeenschapszin. In deze schematiseering der historische ontwikkeling, daargelaten in hoeverre zij juist of bruikbaar is te achten, vertegenwoordigt dus het begrip organisatie eenerzijds de primitieve gesteldheid, anderzijds de hoogste ontwikkeling, die voor de samenleving is weggelegd, terwijl het individualisme zich voordoet als een tusschenliggend, als 't ware hypertrophisch stadium der beschaving, dat deze door moest maken, om van het primitieve collectivisme het hoogere te bereiken. Wat kunnen wij met deze begrippen aanvangen ten opzichte der Amerikaansche geschiedenis? Uitgaande van de Europeesche geschiedenis, vertoont zich het geval aldus. Als ooit in Renaissance en Hervorming een geest van jong en durvend individualisme gesproken heeft, dan is die geest daad geworden in de stichting en ontwikkeling van de Engelsche en Nederlandsche koloniën in Noord-Amerika. De avonturenlust en de grootsche plannenmakerij van een Gilbert en een Raleigh, de godsdienstige vrijheidsbehoefte van de Pilgrim Fathers, de stichterswil van William Penn en James Oglethorpe, de mercantiele ondernemingszin van allen tezaam, het zijn evenzoovele uitingen van den geest van den nieuwen tijd. Al dat individualisme is de gist van Amerika's vorming geweest. De phase van het primitieve collectivisme ontbreekt hier. Terwijl in Europa de grondslagen van staat en maatschappij gelegd zijn in de vormen van den ouderen gemeenschapszin, is in Amerika een bevolking van individualistische geestesgesteldheid geroepen tot de taak, om een onmetelijk land te winnen en een overweldigende natuur te bedwingen. Zij heeft die taak vervuld, haar geest is ertegen opgewassen gebleken. Gaat men nu na, hoe dat is geschied, hoe het individualisme zich in de Amerikaansche geschiedenis openbaart, dan bieden zich wellicht enkele correcties aan op de al te globale voorstelling van het begrip individualisme, die wij uit de Europeesche geschiedenis meebrengen. Wij zijn gewend, om het individualisme, dat voor ons het wezen heet der Renaissance en van den Nieuwen Tijd, aan te merken als een hoog-ontwikkelde, vrije, positieve geesteshouding, als een element van hooge, edele beschaving. Wij denken erbij aan Leonardo, aan | |
[pagina 259]
| |
Erasmus, aan Montaigne. Doch het individualisme, dat zich in de stichting der Amerikaansche koloniën doet gelden, vertoont zich veeleer als een primitieve, beperkende, negatieve eigenschap. De geest, die in de 17de eeuw de Calvinistische gemeenschappen van Nieuw-Engeland bijeenhoudt en sterk maakt, is een door en door ouderwetsche geest. Strenge, intolerante handhaving van de godsdienstige autoriteit en de openbare zedelijkheid binnen den eigen kring, verzet tegen elk gezag daarbuiten. Sedert de wegwijzende studiën van Ernst Troeltsch zijn wij vertrouwd met de gedachte, om het oude protestantisme in zijn wezen als voortzetting van middeleeuwsche cultuur te zienGa naar voetnoot1. Eigenlijk kan dit evenzeer gelden van de politieke en maatschappelijke opvattingen der protestantsche burgerijen als van hun godsdienstig standpunt. Waar zij zonder sterke inmenging van het moderne centraal gezag aan hun lot zijn overgelaten, zooals in Amerika, daar zijn het de idealen van de middeleeuwsche stad, waarin men leeft. De vrijheid beteekent er, zooals zij het in de Middeleeuwen deed: het niet dulden van inmenging. Hier voelen wij reeds, hoezeer onze verbinding van het begrip individualisme aan dat van Renaissance en moderne cultuur correctie noodig heeft. Het is dit kleinsteedsche, ouderwetsche, taaie - men zou bijna kunnen zeggen: middeleeuwsche - individualisme, waardoor Amerika gewonnen en behouden is. Het blijft een der merkwaardigste feiten der nieuwere geschiedenis, dat uit deze beginselen een continent heeft kunnen bedwongen worden, terwijl de imperialistische politiek der Fransche kroon in Amerika, met veel ruimer blik voor de geografische mogelijkheden van het land, veel doelbewuster streven, veel krachtiger en uniformer opzet dan de Engelsche kolonisatie, het heeft afgelegd. Het is datzelfde individualisme in een latere phase van ontwikkeling, waaruit de opstand der Amerikaansche koloniën tegen Engeland is voortgekomen. Die opstand heeft met onzen opstand tegen Spanje gemeen, dat het in eerste instantie een conservatieve opstand is: een strijd voor het behoud van vrijheden meer dan om het verwerven van de vrijheid. Maar hij valt twee eeuwen later, en daardoor is het idealistische moment erin een geheel ander. Voor den geest van de Hervorming is die der Verlichting gekomen. Wij kunnen den aard van den Amerikaanschen opstand het best bepalen door hem te vergelijken met de | |
[pagina 260]
| |
Fransche Revolutie eenerzijds en met onze Patriottentwisten anderzijds. En dan valt in het oog, dat hij van aard meer behoudend is dan beide. Hier viel geen torenhoog staatkundig en maatschappelijk gebouw omver te werpen zooals in Frankrijk. De bescheiden zelfregeering, waarnaar de Nederlandsche patriotten streefden, genoten de Amerikanen in ruimer mate van oudsher. De toeleg is aanvankelijk louter negatief: de moederlandsche contrôle tot niets terug te brengen, de eenvoudige consequentie van het ouderwetsche burgerlijke individualisme. In zijn toon, zijn pathos, zijn détails gelijkt de Amerikaansche opstand evenveel op de Patriottentwisten als op de Fransche revolutie; alleen is alles veel forscher en gewelddadiger dan bij ons. De geest, die den Amerikaanschen opstand bezielt, is het oude gevoel voor de vrijheden van Engeland, dat wil zeggen de verzekering van de gewaarborgde financieele en mercantiele belangen, opgetrokken in de glansrijke sfeer van het nieuwe gevoel voor de Vrijheid als idee. Naar aanleiding van kleine, nuchtere grieven groote hartstocht en groote woorden. Virginia is omstreeks 1763 in beroering over de predikantssalarissen. Zij plachten te worden betaald in den vorm van een vast bedrag in tabak. Maar de volksvertegenwoordiging der kolonie vindt het niet noodig, dat de predikanten profiteeren van de wisselende prijzen, en bepaalt, dat het salaris bij een schralen tabaksoogst in geld zal worden betaald. De arme geestelijken leden dus wel onder lage tabaksprijzen, maar genoten geen voordeel van hooge. De kroon casseert dezen onbillijken maatregel; de kolonie gedraagt zich, of hij toch van kracht is; de predikanten doen het bestuur der kolonie een proces aan. Het is in dit geding, dat Patrick Henry roept: ‘A king, by disallowing acts of a salutary nature, from being the father of his people, degenerates into a tyrant and forfeits all right to his subject's obedience’. Het bekende geluid van die dagen: de roes van vrijheidszucht, opgewekt door een nietig geval. Weldra zal het klinken als een trompetstoot: ‘O ye that love mankind; ye that dare oppose not only the tyranny but the tyrant, stand forth: every spot of the old world is overcome with oppression. Freedom hath been hunted round the globe... England hath given her warning to depart. O receive the fugitive, and prepare, in time, an asylum for mankind’Ga naar voetnoot1. Maar terwijl het in ons klein bezonken landje, waar iedereen meer veiligheid genoot dan in eenig ander land, waar dus iedereen gewend was aan rust en vrede, bij groote woorden bleef, slaat de Amerikaansche | |
[pagina 261]
| |
hartstocht om in felle daden. Daden alweer van ouderwetsch individualistische ongebondenheid: opstootjes, het storen van rechtszittingen, het mishandelen van loyalisten met teer en veeren. Wanneer het dan noodig wordt, het verzet te organiseeren in een staatkundig lichaam, dan zegeviert het oude individualisme, in den wijderen vorm van het staten-particularisme. Bij het ontwerpen van de Articles of Confederation in 1776 stond het voorbeeld van Holland klaar voor oogen. Men kende de gebreken der Unie van Utrecht uit de geschriften van abbé Raynal en anderenGa naar voetnoot1; men waarschuwde ermee, om toch niet door het toekennen van gelijke stem aan elken Staat het nieuwe verbond krachteloos te maken. Toch werd het spel gewonnen door het oude particularisme. ‘The colonies should in fact be considered as individuals’, zegt een afgevaardigde van New Jersey, een der kleine Staten: ‘they are now collected as individuals making a bargain with each other, and of course had a right to vote as individuals.’Ga naar voetnoot2 Juist zooals in de Middeleeuwen de Hanze-steden tegenover elkaar plachten te staan, of zooals in onze Republiek de provinciën naijverig voor haar onverkorte rechtshoogheid waakten. Het gevolg was, dat de Confederatie, die de eenige band der Staten was in hun moeilijken strijd tegen Engeland, een gebrekkig en weldra machteloos instrument bleef: ‘a rope of sand’. Tien jaren later heeft Amerika de groote daad gedaan, die onze Republiek niet bijtijds heeft weten te doen: de algeheele verandering van den grondslag van het verbond, de hechte samenvatting van de krachten naar binnen en naar buiten, door de Constitutie. Welke kracht is het geweest, die in de jaren 1787 en 1789 het ingewortelde individualisme heeft overwonnen? Was het een hooge gemeenschapszin, waartoe de onverbeterlijke individualisten zich zouden hebben bekeerd, door schade wijs geworden? In het geheel niet. Van zoo iets is geen sprake geweest. De drijvende kracht bij het ontwerpen en invoeren der Constitutie was het belang van de groepen, die behoefte hadden aan centraal gezag en strenger staatsorde: de groothandelaars en reeders van Nieuw-Engeland en New-York, de effectenbezitters, de landspeculanten, om kort te gaan het groot kapitaal. Deze beteekenis van het conflict over de Constitutie is reeds door de tijdgenooten zelf, al gebruiken zij het woord kapitalisme nog niet, zoo duidelijk gezien en gezegd, dat het eenige verbazing wekt, dat de | |
[pagina 262]
| |
studiën van Ch.A. Beard, waarin dit alles eenige jaren geleden voor het eerst zuiver wetenschappelijk is uiteengezetGa naar voetnoot1, in Amerika een storm van kritiek teweegbrachten. Want men wist immers, ook vóór deze historicus het in een uitnemend helder verband bracht, heel goed, wie in de jaren 1787 tot 1789 en daarna de voor- en tegenstanders van de Constitutie zijn geweest. ‘The contest over the Constitution - zegt Beard - was not primarily a war over abstract political ideals, such as state's rights and centralization, but over concrete economic issues, and the political division which accompanied it was substantially along the lines of the interests affected - the financiers, public creditors, traders, commercial men, manufacturers and allied groups, centering mainly in the larger seaboard towns, being chief among the advocates of the Constitution, and the farmers, particularly in the inland regions, and the debtors being chief among its opponents.’Ga naar voetnoot2 De voorstanders der Constitutie, zegt iemand in de Boston Gazette van 26 November 1787, bestaan in hoofdzaak uit ‘the noble order of Cincinnatus (dat zijn de officieren uit den bevrijdingsoorlog), holders of public securities, bankers and lawyers. These with their train of dependents form the aristocratic combination’Ga naar voetnoot3. - ‘It is a singular circumstance, - schrijft naïevelijk generaal Knox, de stichter der zooeven genoemde orde der Cincinnati -, that in Massachusetts the property, the ability and the virtue of the State are almost solely in favor of the Constitution.’Ga naar voetnoot4 John Adams had in een onbewaakt oogenblik gesproken van ‘the rich, the wellborn and the able’ als degenen, voor wie het grootste aandeel in de nieuwe staatszorg was weggelegdGa naar voetnoot5, en dit woord was door de tegenstanders der Constitutie hoonend overgenomen. In The Federalist zelf, de beroemde reeks vlugschriften, waarin Alexander Hamilton, Madison en Jay de aanneming der Constitutie aanbevalen, kan men opmerken, met hoeveel zorg de argwaan wordt ontzenuwd, dat een klasseregeering der geldmachten het resultaat zou kunnen wordenGa naar voetnoot6. - Hamilton nu, daaraan twijfelt niemand, was een zoo bewust plutocraat, als er ooit een geweest is: | |
[pagina 263]
| |
hij was van oordeel, dat het land alleen geregeerd kon worden door hen, die het grootste aandeel hadden in de industrieele en handelsondernemingenGa naar voetnoot1. De heftige tegenstand, die de bekrachtiging der Constitutie geruimen tijd twijfelachtig maakte, en aanhield na haar invoering, was in den grond het verzet van de agrarische belangen, ook die der groote planters van het Zuiden, tegen de geldmachten. Maar de ideëele termen, waarin de strijd wordt gevoerd, zijn die van Vrijheid tegen aristocratie, en de hartstocht, die hem bezielt, is die van het ongebroken individualisme tegen gevreesden staatsdwang. Wanneer de Consitutie toch wordt aangenomen, is het met het stilzwijgend voorbehoud, dat daaraan terstond de amendementen zullen worden toegevoegd, waarin de oude idealen en dierbare vrijheden moesten worden gered en beveiligd. De ontwerpers der Constitutie hadden het overbodig geacht, er een beginselverklaring over de grondrechten der burgers aan te laten voorafgaan, een Bill of rights, gelijk Virginia bij haar oprichting als staat in 1776 aan het begin van haar Constitutie had gesteld, het voorbeeld dat eerlang door de Fransche Constituante zou worden gevolgd in de Déclaration des droits de l'homme et du citoyen. De amendementen traden echter in zekeren zin daarvoor in de plaats. Die eerste tien amendementen van 1789 behelzen het kort begrip van de vrijheidsbeginselen, de oud-Engelsche en de nieuw-algemeen-menschelijke, waarin het individualisme zijn eigen waarborgen zag; de godsdienstvrijheid, de vrijheid van woord, persoon, vergadering en petitie, het recht om gewapend te zijn, de verzekering tegen willekeurige inkwartiering en tegen huiszoeking en beslagneming, het recht op oordeel door jury, de veiligheid van den eigendom, in het kort al de idealen van het staatkundig individualisme. Dit individualisme wordt het sjibboleth bij de partijscheuring, die zich onmiddellijk na het in werking treden der Constitutie voltrekt. Onder de eerste wetgevende daden van het Congres behoorden de fundeering der staatsschuld en de oprichting van de Nationale Bank. Beide waren uit Hamilton's geest en in het kennelijke belang van de geldbezittende groepen, om hen door voordeelen, hun toebedeeld, te binden aan het nieuwe staatsgezag, dat Hamilton machtig wenschte te zien. De sterk gedeprecieerde schuldpapieren van de Confederatie uit de lange kritieke periode van den onafhankelijkheidsstrijd waren gefundeerd op haar nominale waarde, terwijl de Unie bovendien de | |
[pagina 264]
| |
oorlogsschulden der afzonderlijke Staten overnam. Dit en de centraliseering van het financiewezen in een Nationale Bank scheen een ondragelijke bevoorrechting van de kapitaalbezitters, de verheffing van een aristocratie, in werkelijkheid plutocratie, als de leidende macht in de Unie. Daartegen verzetten zich degenen, die zich de vertegenwoordigers voelden der ware democratie, en vormden als Federale Republikeinen de eerste oppositiepartij, tegenover de groep van Hamilton, Jay, John Adams, die zich Federalisten noemdenGa naar voetnoot1. Thomas Jefferson is het geweest, die aan de partij der Federale Republikeinen het leven ingeblazen heeft. Wat hij in Hamilton en de zijnen bestrijdt, dat is het streven naar een krachtig centraal staatsgezag, uitgeoefend door de handels- en geldmacht in de steden van Nieuw-Engeland, New-York en Pennsylvania. Hij bestrijdt het in naam van een volstrekt politisch en economisch individualisme. Een meer extreem individualist dan Jefferson is nauwelijks denkbaar. De leer, die de Amerikanen ‘Jeffersonian democracy’ noemen, in onderscheiding van de volgende phase der ‘Jacksonian democracy’, kwam erop neer, dat de staat geen ander doel heeft dan fair play te geven aan het individu. De staat mag de ideëele grenzen stellen aan de werkzaamheid der burgers, maar handelen als een macht mag hij niet. ‘The rights of the whole can be no more than the sum of the rights of individuals.’Ga naar voetnoot2 Jefferson vatte het verschil, dat hem en de zijnen van de tegenpartij scheidde, op als een neiging tot het wetgevende beginsel tegenover die tot het uitvoerende. Dit was volkomen in den geest van de algemeene denkbeelden der Verlichting, waarvan hij een der zuiverste dragers was: de mensch is van nature tot het goede geneigd, en behoeft van den staat niet veel meer dan een paedagogische aanwijzing door wijze wetten, terwijl het uitvoerend gezag eigenlijk uit den booze is. Toegepast op de praktijk van het staatsleven beduidde dat een volledig doorgevoerde plaatselijke autonomie. Bryce beschrijft dit standpunt als volgt: ‘Jefferson's importance lies in the fact that he became the representative not merely of democracy, but of local democracy, of the notion that government is hardly wanted at all, that the people are sure to go right if they are left alone, that he who resists authority is prima facie justified in doing so, because authority | |
[pagina 265]
| |
is prima facie tyrannical, that a country where each local body in its own local area looks after the objects of common concern, raising and administering any such funds as are needed, and is interfered with as little as possible by any external power, comes nearest to the ideal of a truly free people...’ ‘An insurrection every few years, he said, must be looked for, and even desired, to keep government in order.’Ga naar voetnoot1 - Het heeft iets van den klank van Whitman's democratisch individualisme.
‘To the States or any one of them, or any city of the States, Resist much, obey little...Ga naar voetnoot2’
Jefferson's gansche staatstheorie werd gedragen door het redelijk idealisme van zijn tijd, door het optimistisch vertrouwen in de wijsheid en goedheid der menschen, dat hem zeggen deed: ‘It is error alone which needs the support of government; truth can stand by itself’. Jefferson behoefde, om zulk een leer ingang te doen vinden, niet anders te doen dan een beroep op de oude instincten van vrijheid in eigen huis en eigen kring. Het politieke individualisme had zijn basis in de primitieve houding van afkeer tegen elk gezag, die in de Amerikaansche samenleving zoo ruim gelegenheid heeft gehad, om zich te doen gelden. Franklin beval tegen de teugellooze vrijheid van de pers met haar dorpschen lust om naam en faam te bezoedelen, het herstel aan van de vrijheid van den knuppel, ‘the liberty of the cudgel’, de private eerhandhaving dusGa naar voetnoot3. Alsof de Amerikanen die vrijheid niet te allen tijde hadden genoten en er ruim gebruik van gemaakt! Het eigen recht zoeken, de felle gewelddadigheid, waar de Amerikaansche geschiedenis in haar détails overvol van is, en die Europeeschen bezoekers als Dickens in 1842 zoo hevig tegenstonden, is niet anders dan de tegenkant van de bewonderenswaardige zelfstandigheid, de self-help, die het Amerikaansche continent veroverd heeft. Hier is het vruchtbaarste veld geweest voor het energische en primitieve individualisme: het winnen van het Westen. De inbezitneming en bruikbaarmaking van het land bewesten de oorspronkelijke vestigingen aan den Atlantischen Oceaan is geheel het werk geweest van pioniers. Strook na strook werd aan het bewoonde gebied toegevoegd; de grens verschoof zich van de kuststreek naar de Alleghanies, naar de | |
[pagina 266]
| |
Mississippi en zoo steeds verder tot de Stille Zuidzee was bereikt. Achtereenvolgens doorliep elke strook, die tijdelijk grensgebied was, in dikwijls zeer korten tijd de phasen van het primitiefste economische leven van jacht en visscherij tot die van intensief kapitalisme en geheel gecommercialiseerde landbouw, mijnbouw en nijverheid. De pelsjager, de veefokker en de pionier-landbouwer komen letterlijk achter elkaar aan. In de 18de eeuw houden de koeiendrijvers nog hun droves naar Charleston, Philadelphia en New-York, terwijl de handelaar reeds lang de Alleghanies heeft overschreden. Wanneer de trappers de Rockies beklimmen, zijn de farmers nog niet verder dan den mond van de MissouriGa naar voetnoot1. Daardoor representeert de Amerikaansche samenleving tot aan het laatste kwart der 19de eeuw toe steeds terzelfdertijd niet één cultuurstadium, maar vele tegelijk, in afdalende reeks van Oost naar West. Er is een herhaling van het ontwikkelingsproces in ieder westelijk gebied, dat bereikt wordt. Zoolang de voortschuiving naar het Westen duurde, was er steeds een grensstrook, waar de blanke beschaving eerst bezig was, uit primitieve toestanden op te groeien. ‘Americal social development has been continually beginning over again on the frontier.’Ga naar voetnoot2 Het belangrijke nu is, dat in al deze stadiën, hetzij dat van de jagers, dat van de trappers en visschers, dat van de roofbouwende squatters, van de nomadische cowboys, van den kleinen landbouw en handel en van het kapitalistische grootbedrijf, het type van de cultuur steeds individualistisch blijft. Zelfs daar waar een half communisme heerscht, als bij de squatters, of de private grondeigendom nog ontbreekt, als bij de veefokkerij in haar eerste tijdperk, gaat toch dat zuiver individualistische karakter niet verloren. Veelal zijn de winners van nieuw land de oude pioniers, die weer verder trekken; er zijn er die vier tot zes maal weer verhuizen, steeds verder westelijk. Het standaardtype van den pionier is de man, die geen staatsorde verdraagt en de beperkingen der beschaving ontvliedt. Zoo zijn de mannen geweest, die in het laatste derde deel der 18de eeuw de eerste groote uitbreiding naar het Westen, de inbezitneming van Kentucky en Tennessee, hebben geleid: Daniel Boone, John Sevier, James Robertson. Daniel Boone verlaat in 1769 zijn huis en gezin in Pennsylvania, om met vijf kameraden een fort te bouwen aan de Kentucky-rivier. Dan haalt hij vrouw en kinderen. Hij leeft er in voortdurenden strijd tegen de Indianen, wordt gevangen genomen, geadopteerd door | |
[pagina 267]
| |
Great Blackfish, herwint de vrijheid. In 1791 wordt Kentucky in de Unie opgenomen en zijn land hem betwist. Dan trekt hij verder naar de Missouri, totdat ook daar, als het land door den koop van Louisiana in 1803 aan de Unie komt, zijn bezit ongeldig wordt verklaard. De terugwerking van het primitieve pioniers-individualisme doet zich overal in de Amerikaansche geschiedenis gelden. Het werkt na in den geringen eerbied voor den staat, die den Amerikaan kenmerkt of tot voor kort kenmerkte, in wat men zou kunnen noemen zijn vergedreven localisme. De merkwaardige laksheid in regeeringszaken tegenover de voortvarende energie, waarmee het persoonlijk belang wordt bevorderd, is er het directe gevolg van. Met president Andrew Jackson drong in 1829 het pioniers-individualisme, volgende op Jefferson's altijd nog meer philosophisch individualisme, door in de centrale regeering. Jackson is het volledigste type van den pionier-democraat, met al de romantiek, die aan dien vrijen levensvorm eigen is. Zijn geboortehuis was een hut in de wildernis, een log-cabin, op de grenzen van Noord- en Zuid-Carolina. Met 13 jaar vocht hij in den vrijheidsoorlog, met 14 stond hij alleen op de wereld. Hij werd zadelmaker, schoolmeester (ofschoon hij nooit correct leerde schrijven), daarna rechter in het pas bevolkte Tennessee. Doch het was het vechten, dat hem beroemd maakte: eerst tegen de Indianen, dan tegen de Engelschen, die hij in 1814 bij New-Orleans versloeg. In het romantische verhaal van zijn leven gaat een wilde ridderlijkheid gepaard aan een toomelooze doldriftigheid, koppige eenzijdigheid en gewelddadigheid, en al die eigenschappen brengt hij mee naar de politieke kampplaats, waarop de vereering van het volk hem tenslotte verhief. Hij is het geweest, die met de beste bedoelingen het spoils system geschapen heeft, de afzetting der ambtenaren bij de wisseling van regeeringspartij, ‘simply to turn the rascals out’. In zijn strijd tegen de Nationale Bank giet hij al het temperament en de voortvarendheid van den man, die zijn eigen pad door 't leven had gehakt. In dien strijd tegen de bank ligt het wezen der nieuwe democratie van het toenmalige Westen. Had reeds Jefferson's oudere democratie een anti-groot-kapitalistische strekking gehad, die van Jackson had het nog veel meer. De tegenstelling van het kapitalisme is in Amerika in de eerste plaats het pioniers-individualisme geweest, de oude geest van self help en persoonlijk initiatief. Van het begin der westelijke expansie af is er een strijd van belangen tusschen de kapitalistische groepen in de kuststeden en de nieuwe bewoners van het Mississippi- | |
[pagina 268]
| |
gebied. Reeds vóór den onafhankelijkheidsoorlog bestaat het geschil, dat tot de dagen van Bryan's zilverpolitiek toe steeds het Westen van het Oosten scheidt: de kapitaalarme grensstreken in hun eerste opkomst hebben behoefte aan een gemakkelijk te vermenigvuldigen ruilmiddel, en wenschen papiergeld, of later den zilveren standaard. Zoo dikwijls er een speciaal westelijke partij zich verheft, eerst in Jackson's tijd, later als Greenbackers na den burgeroorlog, is het de begeerte naar ‘soft money’, die hen dringt. In het einde der achttiende eeuw waren de geldmachten van het Oosten er op uit, het Westen financieel te exploiteeren en het tegelijk staatkundig klein te houden. De toegang naar het Mississippi-gebied mocht niet te gemakkelijk, het land niet te goedkoop worden, ook uit vrees, dat de trek dan de kuststeden zou ontvolken en de arbeidskracht duur maken. De trek naar het Westen beteekende de bevrijding uit schulden en economische druk; verhindert men dien, heet het in het Congres kort voor 1800, dan verklaart men één klasse door de wet verplicht, de anderen te blijven dienen voor zulk loon, als zij gelieven te gevenGa naar voetnoot1. Van den beginne af staan in het proces der kolonisatie van het Westen twee beginselen scherp tegenover elkaar: de geldmachten in de oostelijke steden grondvesten ondernemingen ter kolonisatie op kapitalistischen voet, zooals de Ohio Company van 1786, terwijl terzelfdertijd de individueele pioniers op eigen gezag en eigen risico de wildernis in trekken, om haar door hun arbeid te winnen. Reeds in de dagen der Confederatie (1776-1789) bestoken de pioniers van Kentucky het Congres met petitie na petitie tegen de ‘nabobs’, die zich de landen lieten toekennen, welke zij, de pioniers, zelf met hun bloed tegen de Indianen verdedigden, zonder daarbij den tijd te hebben, hun claims wettelijk te doen bevestigen. Aan de geschiedenis der Ohio Company is die van den eersten grooten zwendel van landspeculanten verbonden: de Scioto Land Company, die haar onzalig werk deed van 1788 tot 1792. Het is een merkwaardige geschiedenis, waard om er meer van te vertellen, dan dit bestek toelaat: er treedt een dichter-emigratieagent in op, en een predikant-philanthroop-ontdekkingsreiziger, daarnaast een der eerste geldmagnaten, William Duer, entrepreneur, het prototype van den modernen industriekoningGa naar voetnoot2. | |
[pagina 269]
| |
De groote strijdigheid van economische belangen is van aanvang af duidelijk bewust geweest. Van weerskanten zag men het gevaar. De landspeculant Robert Morris, bankier te Philadelphia, een der eerste ultra-rijken en een der krachtigste meewerkers aan de Constitutie, verklaart in 1787 hooghartig: ‘The busy haunts of men, not the remote wilderness is the proper school of political talents’, en laat openhartig volgen: ‘If the Western people get the power into their hands, they will ruin the Atlantic interests’Ga naar voetnoot1. Reeds in 1811 had Henry Clay ‘Harry of the West’ de Nationale Bank aangewezen als de groote schade voor de ontwikkeling van het Westen door het privilege van enkelen. De haat tegen de Nationale Bank was zoozeer het leidende motief geworden van den staatszin van het Westen, dat Andrew Jackson zijn presidentschap wijdde aan de taak, haar te vernietigen. Aan dien toeleg lag, hoe ruw ook uitgedrukt en uitgevoerd, een scherp economisch instinct ten grondslag. Jackson is de eerste geweest, die, al mocht hij een in 't wild opgegroeid ‘backwoodsman’ zijn, het dreigende euvel van den komenden tijd duidelijk heeft voorzien: de concentratie van het kapitaal.
Er is derhalve, terwijl wij gewoon zijn tegenover kapitalisme socialisme als tegenstelling te plaatsen, eenige reden, om als factoren der Amerikaansche geschiedenis tegenover kapitalisme veeleer juist individualisme te stellen. Een gebrekkige tegenstelling voorzeker; want niemand zal ontkennen, dat ook aan het Amerikaansche kapitalisme steeds een krachtige individualistische trek eigen is geweest. Trachten wij de grondtegenstelling te formuleeren als individualisme tegenover organisatie, dan rijzen er nieuwe moeilijkheden. Het beginsel van collectieve organisatie doordringt zeer zeker het Amerikaansche kapitalisme in zijn ontwikkeling, maar het manifesteert zich even krachtig juist in die landelijke groepen van den ontginningsarbeid, die zich niettemin zoo hartstochtelijke individualisten toonden. Al te zamen redenen, om ons het ontoereikende van dergelijke begripsonderscheidingen duidelijk voor oogen te brengen, en ons aan te sporen, de werking van die beginselen onbevangen waar te nemen in de historie, in hun bonten staat van dooreenloopen en schijnbare tegenstrijdigheid - en ze niet te lichten uit de historie. Zooveel is zeker, dat het individualisme ons in de Amerikaansche geschiedenis tegemoet treedt als de overwegende, primaire, actieve | |
[pagina 270]
| |
vormende kracht der maatschappij. Het individualisme van den Amerikaanschen kolonist, opstandeling, pionier heeft weinig gemeen met dien geestesstaat, welken wij onder denzelfden naam aan het begrip der Renaissance plegen te verbinden. Het vertoont zich eensdeels als het puriteinsche zelfstandigheidsgevoel, dat de gemeenschappen van Nieuw-Engeland sticht, anderdeels als de primitieve geest van den werker in de wildernis, die voedsel vindt, zoolang er nog een stuk natuur onbedwongen is. Uit die twee komt het modern Amerikaansche hoogontwikkelde individualisme voort: dat van den ondernemer, die er prat op gaat, dat in hem de oude pionierszin voortwerkt. En ook dat van Amerika's hoogste geesten: Emerson en Whitman, bij wie het uiterste individualisme overgaat in zijn tegendeel en de wereld omvat.
Welke plaats blijft er dan in de Amerikaansche geschiedenis voor de cultuuraandrift, die wij gewoonlijk geneigd zijn als het tegendeel van individualisme te beschouwen: die van associatie, of maatschappelijke organisatie, of wel gemeenschapszin? Niemand die maar een stuk Amerikaansche geschiedenis of Amerikaansch leven voor den geest heeft, zal een oogenblik twijfelen, of ook deze beschavingsfunctie oefent daar een enorme werking uit. Van den beginne af bloeit er in de geschiedenis der Amerikaansche staats- en beschavingsvormen een sterke zin voor organisatie. Het eigenaardige is, dat die gemeenschapszin het individualisme niet opheft, maar er veeleer aan ondergeschikt blijft. Evenals het individualisme vertoont zich hier ook de neiging tot maatschap hoofdzakelijk in een primitieven vorm, namelijk als spontane, sterk emotioneele aaneensluiting voor een concreet doel, met een uigesproken behoefte aan geheime vormen en een ver strekkende bereidwilligheid, om de persoonlijke kracht zonder voorbehoud in dienst te stellen van het doel der aaneensluiting, om kort te gaan als clubvorming of ordestichting. Wij zijn onwillekeurig geneigd om aan te nemen, dat de zin tot maatschappelijke organisatie direct beheerscht wordt door de objectieve belangen. Maar het is de vraag, of de cultuurgeschiedenis niet minstens evenzeer heeft rekening te houden met een anderen primairen factor: het concentreeren van gezamenlijke activiteit op het affect van de saamhoorigheid, in minder barbaarsch Nederlandsch: de geestdrift en de kracht, die voortspruit uit de heftige aandoening van samen te streven, naar welk doel dan | |
[pagina 271]
| |
ook. Het is een ironie der cultuurgeschiedenis, dat juist het land, dat geen ridderorden duldde, en elken adeldom verbood, sterker dan eenig ander doordrongen is geweest en nog is van het besef van ordestichting en ordetrouw. Tocqueville is reeds in het Amerika van 1830 getroffen geweest door het enorm getal en de vitale beteekenis der vereenigingen, en heeft aan dat verschijnsel eenige hoofdstukken gewijdGa naar voetnoot1. ‘Les Américains de tous les âges’, zegt hij, ‘de toutes les conditions, de tous les esprits, s'unissent sans cesse. Non seulement ils ont des associations commerciales et industrielles auxquelles tous prennent part, mais ils en ont encore de mille autres espèces: de religieuses, de morales, de graves, de futiles, de fort générales et de très-particulières, d'immenses et de fort petites; les Américains s'associent pour donner des fêtes, fonder des séminaires, bâtir des auberges, élever des églises, répandre des livres... S'agit-il enfin de mettre en lumière une vérité, ou de developper un sentiment par l'appui d'un grand exemple: ils s'associent.’ Dat is het Amerika van 1830. Zijn wij thans misschien geneigd dat beeld ook eenigermate op onze eigen samenleving van heden toepasselijk te achten, dan moet niet uit het oog worden verloren, dat de Europeesche zeden, vooral in de laatste twintig jaren, veel sterker geamerikaniseerd zijn, dan ons gewoonlijk bewust is. Ik noemde den organisatiezin der Amerikanen evenals hun individualisme in hoofdzaak van primitieven aard. Ook op dit punt brachten de voorvaderen belangrijke beschavingselementen uit het moederland mee. Immers het Calvinisme bevat zelf die verbinding van primitief individualisme en zin voor organisatie. Nog aan boord van de May Flower teekenen de Pilgrim Fathers hun korte sobere overeenkomst, waarbij zij ‘solemnly and mutualy in the presence of God and one of another, covenant and combine ourselves togeather into a civill body politick, for our better ordering and preservation, and furtherance of the ends aforesaid (nl. de glorie Gods, bevordering van het christelijk geloof, de eer van koning en vaderland); and by vertue hearof to enacte, constitute and frame such just and equall lawes, ordinances, acts, constitutions and offices, from time to time, as shall be thought most meete and convenient for the generall good of the colonie; unto which we promise all due submission and obedience’Ga naar voetnoot2. ‘La notion de l'État est là au complet,’ zegt Emile BoutmyGa naar voetnoot3. | |
[pagina 272]
| |
Dat wil zeggen, zou ik willen beperken: het besef van de staatkundige kern, van den staat in zijn engste begrenzing en in een nog middeleeuwsch-corporatieve opvatting. Want dit is duidelijk, als men de Amerikaansche maatschappelijke organismen in hun geheel overziet, dat juist de eigenlijke staatsgedachte daarin zwak, het gevoel van een sociale en moreele eenheid te vormen daarentegen sterk is. De daad der Pilgrim Fathers, waaruit de kolonie Plymouth voortsproot, staat niet alleen. Soortgelijke ‘compacts of government’, ‘plantation covenants’, waartoe de kerkelijke organisatie als model diende, werden geteekend door de Puriteinen van Rhode Island, Connecticut, New Haven en New HampshireGa naar voetnoot1. Naast het Calvinisme heeft ook de Verlichting een sterk beginsel van aaneensluiting gebracht. Het besef der algemeene menschelijkheid bracht een broederschapszin, die zich uitte in associatie. De 18de eeuw kent ook in Europa die woede voor genootschappen, meer of min geheim, voor een edel doel van vrijheid en menschelijkheid. Wanneer wij aan den vooravond der Amerikaansche revolutie het werk van het verzet voorbereid zien door Sons of Liberty en dergelijke genootschappen, dan behoeft men deze niet te beschouwen als specifieke uitingen van een Amerikaanschen geest; men kan er ook een algemeen product der Verlichting in zien. Of is er bij de Europeesche vrijheidsgenootschappen, meest toch van wat later datum, reeds americanisme in het spel?Ga naar voetnoot2 In ieder geval is de functie van die spontane organisatiekernen in Amerika belangrijker geweest en gebleven dan in Europa. Er is verwantschap van wezen tusschen de 18de-eeuwsche clubs en de reusachtig uitgebreide en technisch volmaakte organisaties der Republikeinen en Democraten. Het politieke leven bewaart thans nog menigen trek van dat primitief-emotioneele karakter der spontane groepvorming. De groote staatspartijen behouden nog altijd iets van ‘orden’, van (sit venia verbo) onmetelijke onderonzen. Men kan de verschillende vormen van Amerikaansche politieke vereeniging zóó rangschikken, dat zij den geleidelijken overgang vertoonen van geheime club tot staatspartij. De caucus, het type van het politieke onderons, de organisatie met | |
[pagina 273]
| |
clubgeest, stamt met al zijn eigenaardigheden reeds uit de periode vóór den opstand. Ziehier, hoe John Adams in 1763 de werking van dat instituut te Boston beschrijft. ‘This day learned that the Caucus Club meets, at certain times, in the garret of Tom Dawes, the Adjutant of the Boston Regiment. He has a large house, and he has a movable partition in his garret which he takes down, and the whole club meets in one room. There they smoke tobacco till you cannot see from one end of the garret to the other. There they drink flip, I suppose, and there they choose a moderator, who puts questions to the vote regularly; and select men, assessors, collectors, wardens, firewards, and representatives are regularly chosen before they are chosen in the town. Uncle Fairfield, Story, Ruddock, Adams, Cooper and a rudis indigestaque moles of others are members. They send committees to wait on the merchants' club, and to propose and join in the choice of men and measures. Captain Cunningham says, they have often solicited him to go to these caucuses; they have assured him benefit in his business, &c...’Ga naar voetnoot1 Het is het Amerikaansche partijleven in den dop. De hier waarschijnlijk bedoelde Samuel Adams, verre neef van John, den gezant in onze Republiek en lateren president, wordt door A.B. Hart het prototype van den politieken boss genoemdGa naar voetnoot2. De ‘organized disorder’, waarmee de revolutie in 1775 begon, was het werk van zulke ‘caucuses’. ‘De staatkundige wereld van Hamilton's tijd, - zegt MacMaster - werd hoofdzakelijk beheerscht door ‘caucuses’. Het was door de werkzaamheid van ‘caucuses’, dat de revolutie begon, dat het eerste congres bijeenkwam, dat de onafhankelijkheid verklaard werd, dat de Confederatie gevormd werd, dat de oorlog voortgezet werd, en dat het pad geëffend werd voor het ontwerpen van de Constitutie.’Ga naar voetnoot3 Caucus heet het, als een deel van een politieke groepeering op eigen gezag de hoofden bij elkaar steekt en de leiding neemt. Wordt deze vereenigde werkzaamheid officieel, doordat een politiek lichaam of partij de leden er toe aanwijst of erkent, dan heeft men het Comité. Het comité-principe, dat ook in de Europeesche revoluties zulk een groote rol speelt, en in de ontwikkeling der Amerikaansche geschie- | |
[pagina 274]
| |
denis een buitengewone beteekenis heeft gehad, kan met goed recht een Amerikaansche uitvinding heeten. In de jaren, die aan de revolutie voorafgaan, ontstaan overal locale kernen van verzet, eerst naar aanleiding van speciale behoeften en met nauwkeurig omschreven doel. Zoodra deze comités met elkander in verbinding treden, worden het comités van correspondentie. Op het beginsel van zulk een correspondentie berustte een der schema's van een confederatie der koloniën, die in 1754 besproken zijn, namelijk dat van den predikant PetersGa naar voetnoot1. Deze vorm van correspondentie was reeds in toepassing bij Amerikaansche kerkelijke besturen, kooplui, geheime genootschappen en bij de koloniale volksvertegenwoordigingenGa naar voetnoot2. Het is Samuel Adams, de ‘party manager’ van Boston, die uit dit beginsel het instrument der revolutie smeedt. Hij organiseert in 1772 het Committee of correspondence te Boston. Het heeft ten doel ‘to state the rights of the colonists, and of this province in particular, as men and Christians, and as subjects’. Het belegt vergaderingen, pleegt raad met comité's in naburige steden, bereidt politieke vragen toe voor de pers, verspreidt kranten en vlugschriften, konkelt, maakt stemming... en begint de macht aan te nemen van een wetgevenden en uitvoerenden raad. Reeds in Januari 1773 rapporteert gouverneur Hutchinson, dat er in 80 of meer gemeenten van Massachusetts zulke comités werkzaam zijn. De kern van een revolutionaire confederatie was geschapen. In Virginia wijst het ‘house of burgesses’ zelf in Maart 1773 een comité van correspondentie aan; daar ligt dus de schakel tusschen het spontane comité en de officieele delegeering van wetgevende functies aan een commissie. In Noord-Carolina kiezen de comités uit hun midden zeven personen om te handelen als een ‘committee of secrecy, intelligence and observation’. ‘Committees of safety’ zijn in Amerika bekend, lang voor de Fransche revolutie dit in haar mechanisme opneemt. Uit de comités van correspondentie is het Continentale Congres, het centrale orgaan van den vrijheidsoorlog en de confederatie der Staten, regelrecht voortgekomen. En ook de talrijke comités uit den Senaat en het Huis van afgevaardigden, die nu nog de wetgevende | |
[pagina 275]
| |
werkzaamheid op alle gebieden voorbereiden, hebben hun groote beteekenis in het Amerikaansche staatsleven tenslotte te danken aan het feit, dat het beginsel, om speciale zaken aan speciale comités toe te vertrouwen, reeds tijdens de revolutie in de koloniale zeden geworteld was. Het comité van correspondentie is slechts de genormaliseerde vorm van de spontane organisatie. Deze leeft zelf daarnaast in allerlei gedaanten voort, gevarieerd al naar het tooneel, waarop zij werkzaam is, het doel, dat zij zich stelt, en den kring, waaruit zij voortspruit. In het Nieuwe Westen van 1770, dat wil zeggen de toen gekoloniseerde gebieden van Kentucky en Tennessee, herhaalt zich de staatscheppende daad van de Pilgrim Fathers. James Robertson, misnoegd over het bestuur van Noord-Carolina, dat in handen is van de kooplui in de havensteden, en hun belangen dient, trekt met zijn buren westwaarts en vestigt zich aan de Watauga in Tennessee. Zij leven daar geheel aan hun lot overgelaten. De oude presbyteriaansche zuurdeesem werkt nog onder hen: zij gaan een ‘compact’ aan, een vereeniging om hunne maatschappij te regelen. Als Noord-Carolina de jonge vestiging in 1776 opneemt, trekt Robertson verder westelijk en sticht weer nieuwe compacts. Wanneer de Oostelijke Staten zich inspannen, om de nieuwe gemeenschappen van het Westen aan hun gezag te onderwerpen, zijn het de predikanten, die onder de pioniers den wenschnaar onafhankelijkheid en ‘compact’-organisatie levend houdenGa naar voetnoot1. Zoo dikwijls er aan de westgrens der Unie nieuwe vestigingen ontstonden, werkte dit principe van zelfstandige politieke formatie opnieuw. In de jaren 1840 tot 1840 doet het zich voor in de ‘land clubs’ of ‘claim associations’ onder de kolonisten van Iowa; er worden ook sporen van aangetroffen in Wisconsin en Illinois. Vervolgens herhaalt zich het verschijnsel een tiental jaren later in Colorado, waar de ‘miners' laws’ zeer merkwaardige, sterk gevarieerde typen van zoodanige staatsvorming te zien gevenGa naar voetnoot2. Zelfs bij de ‘rush’ naar Oklahoma in 1889, toen 50.000 settlers op één dag het pas opengezette gebied binnenstroomden, na op de grens gekampeerd den datum der openstelling te hebben afgewacht, vertoonde zich nog een begin van die ontwikkeling. | |
[pagina 276]
| |
Als voorbeeld een enkel woord nader over de land clubs in Iowa. De wetten der Unie verboden de vestiging in nieuw gewonnen gebied, voor en aleer de Indiaansche eigendomsaanspraken, door de tractaten aan de Unie overgegaan, geëxpireerd waren, en de opmeting van uniewege had plaats gehad. Toch stroomden de squatters reeds binnen, eer die termijn was verschenen; in Iowa waren, toen de opmeting eenige jaren na den koop begon, reeds 10.000 squatters gevestigd, zonder eenig recht, maar in eerlijken, harden arbeid. Bijna elke groep van die kolonisten nu had haar ‘land club’ of ‘claim association’, om de zelfveroverde rechten te handhaven, onderling en tegen den staat, en de landspeculanten te weren. Het waren volledige staatkundige organisaties, met een president, rechters en uitvoerende ambtenaren, met vaste en bijzondere meetings, met zelfverordende wetten en een constitutie in gemoedelijk slechte spelling. Wie zich aan de wetten en besluiten der club niet hield, verloor zijn lidmaatschap. ‘For the faithful observance and maintanance of all the foregoing laws we mutually pledge our honours, and subscribe our names here unto’, zoo eindigt het compact van Johnson County, minder vroom maar van dezelfde strekking als de Covenant der Pilgrim Fathers. Een eigenaardigheid, die het vermelden waard is, levert de bepaling van een der miners' laws in Colorado, dat advocaten, die zich in het district vestigden, zouden worden gegeeseld en verbannen. Zulke formaties zijn zelfs wel voor ontwikkeling vatbaar gebleken. Het Union-district in Colorado was in 1861 juist bezig, over te gaan van de directe democratie tot een stelsel van vertegenwoordiging, toen het federaal gezag den verderen groei van de miners' laws afsneed, door aan Colorado een territoriale organisatie te schenken. Had er toen nog geen Unie bestaan, dan zouden de staatskemen in Colorado zich ontwikkeld hebben langs dezelfde lijnen als twee eeuwen vroeger de gemeenschappen van Nieuw-Engeland. Het is niet de oude puriteinsche geest alleen, die dezen vorm van staatkundige organisatie schept. De zooeven genoemde Robertson en veel van zijn gezellen kwamen uit de binnenlanden der Carolina's, waar de ‘backwoodsmen’ beschreven overeenkomsten plachten aan te gaan met het doel om paardendieven, bij afwezigheid van deugdelijke rechtbanken, door summiere maatregelen te ‘reguleeren’, en tevens om de koloniale ambtenaren te weerstaan bij de heffing van lasten, die zij onwettig of overmatig achtten. Zonder twijfel waren deze vereenigingen van ‘Regulators’ Robertson's onmiddellijk | |
[pagina 277]
| |
model bij het stichten van zijn primitieve staatsorde in de wildernis. Wij maken hier kennis met een vorm van associatie, die in de Amerikaansche geschiedenis een buitengewoon groote plaats bekleedt, en die ik de organisatie van het Veemgericht-type zou willen noemen. Het is feitelijk een vorm, die van den caucus en het committee of correspondence niet te scheiden is, enkel de wilde loot van denzelfden stam. De geheime politieke genootschappen als de Sons of Liberty vormen den overgang. In het meer geordende en beschaafde Oosten vertoonen zich die geheime genootschappen sterk doordrongen van het politieke romantisme der 18de eeuw. De eerste in de rij zijn de Sons of Liberty te New-York, de systematische organisatie van den handwerksstand en de boeren, in het leven geroepen door de aristocratische Whigs bij hun verzet tegen de zegelwet in 1765. Zij ontsnappen terstond aan de leiding van die vaders; zij wijzen een comité van waakzaamheid en een comité van correspondentie aan, bedreigen met ‘mob law’ iedereen, die het gezegeld papier gebruikt, beramen een nachtelijken aanslag op het fort op Guy Fawkes' dag, en houden door middel van hun comité van waakzaamheid een ware inquisitie betreffende handelstransacties, particuliere uitgaven en inkomsten en meeningen. De herberg, waar zij vergaderen, noemen zij ‘Hampden Hall’ als om hun hoog politieke bedoelingen te accentueeren, terwijl hun verwantschap met het veemgericht-type in het oog springt. In sterke tegenstelling tot de Sons of Liberty staat het genootschap, dat generaal Henry Knox aan het einde van den vrijheidsoorlog in 1783 stichtte, om de officieren uit den krijg, ook de Fransche bondgenooten, vereenigd te houden door een hechten en plechtigen vriendschapsband. Zij noemden zich de Cincinnati, klank van oud-Romeinsche burgerdeugd, die hun terugkeer in het burgerlijke leven aanduidde. Maar die burgerzin had een aristocratische tint. De Cincinnati waren in den vollen zin des woords een orde. Hun zelfgekozen onderscheidingsteeken, aan een blauw lint een adelaar, die onder de handen van den kunstenaar wat komiek uitviel, zouden zij erfelijk overdragen op hun nazaten. Tevens waren zij een politiek genootschap. Zij zouden geregeld in 't geheim beraadslagen over de welvaart der Unie, en inderdaad hebben zij in de eerste twintig jaren van hun bestaan een ver strekkende politieke actie gevoerd, in den geest van de plutocratische Federalisten, een geheime kern in een grootere partij als 't ware. De Cincinnati zijn van den beginne af heftig verdacht, uitgekreten | |
[pagina 278]
| |
en bespot als aristocraten, zelfs door de voormannen der Federalisten, als Franklin, de beide Adams' en John Jay. Hun erfelijk ordeteeken en andere ridderlijke naäapselen, het maskerade-ceremonieel bij de inwijding der leden, kwetsten al te zeer den verschen gelijkheidszin. Maar veel meer gold de argwaan toch hun geheime politieke actie: ‘lowering over our Constitution eternally, - beschrijft Jefferson hen verontwaardigd -, meeting together in all parts of the Union, periodically, with closed doors, accumulating a capital in their separate treasury, corresponding secretly and regularly’Ga naar voetnoot1. In het jaar van de stichting der Cincinnati was de halve soldij, die aan de officieren en soldaten uit de revolutie gedurende het leven zou worden uitbetaald, omgezet in een uitkeering van vijf jaar volle soldij in eens, een maatregel, die door het volk als opzettelijke schepping van een geldaristocratie veroordeeld wasGa naar voetnoot2. Inderdaad werden hierdoor de officieren in staat gesteld, om deel te nemen aan de landspeculatie, die eenige jaren later begon. Zoo valt te verklaren, dat officieren uit het revolutieleger de voornaamste oprichters der Ohio Company werden, en zoo zit er een merkwaardig stukje economische geschiedenis vast aan het feit, dat generaal St. Clair, een der voornaamste aandeelhouders, in 1790 de stad aan de Ohio naar de geliefde orde herdoopte in Cincinnati. Tevens wordt duidelijk, waarom de Cincinnati steeds onder de ijverigste voorstanders der Constitutie en de sterkste steun der federalistische regeering worden genoemd. Tegen de Cincinnati verhief zich in denzelfden tijd een ander quasi-politiek genootschap, dat in zijn huidigen vorm grooter bekendheid heeft in de wereld (ook de Cincinnati bestaan overigens nog). Te Philadelphia bestond reeds in 1772 een genootschap, dat zich de Sons of Tammany noemde, naar een min of meer fabuleus opperhoofd van den stam der Delawares uit de dagen van William Penn. Het was een societeit met doeleinden van vermaak en weldadigheid, die zich verlustigde in een quasi-Indiaansch ritueel van wigwams, vredespijpen, stammen en sachems. Van dit Philadelphiaansche genootschap stamt de Improved Order of Red Men af, een geheime liefdadige broederschap, die zich thans uitstrekt over de geheele Unie en in 1927 450.000 leden teldeGa naar voetnoot3. De voorzitter draagt den fraaien titel van Great Incohonee. Inmiddels waren ook in andere steden Tammany-broederschappen | |
[pagina 279]
| |
verrezen. Een zekere Mooney stichtte te New-York in 1786 een Society of Saint Tammany, ook wel eens Columbian Order genoemd, naar den vorm verwant met die te Philadelphia, naar het wezen eer een voortzetting van de vroegere Sons of Liberty. Hun doel was naast liefdadig werk de handhaving der onafhankelijkheid, der volksvrijheid en der federale unie van het land, tegen den gewaanden monarchistischen toeleg van Hamilton en de zijnen. Een dichter van de societeit in 1794 zingt den naamheld toe: ‘Immortal Tamany, of Indian race,
Great in the field, and foremost in the chace!
...To public views he added private ends,
And lov'd his country most, and next his friends.’Ga naar voetnoot1
Doch het is de vraag, of niet van aanvang af de vrienden vóór het vaderland zijn gegaan. Rondom die societeit als kern is de beruchte organisatie van Tammany Hall gegroeid, die de officieele vertegenwoordiging van de Democratische partij in de stad New-York pretendeert te zijn, en wier hemeltergende praktijken onder boss Tweed, boss Kelly en boss Croker de verbaasde aandacht der wereld getrokken hebben. Tammany levert het treffendste voorbeeld van het ‘orde’-karakter der Amerikaansche partij-organisatie en van de reeks zeer oude wortels van dat stelsel. Maar er zijn er nog andere genoeg. De overgang van geheim genootschap tot politieke partij wordt in het midden der 19de eeuw vertoond door de Know Nothings. Tegen de toenemende immigratie, met name de Iersche deed zich een Amerikaansch nationalisme met anti-katholieke kleur gelden. Het belichaamt zich eerst in geheime genootschappen: Order of United Americans, Order of the star spangled banner, Sons of America. Plotseling groeien deze uit tot een staatspartij, met als kern een orde, die in het geheim werkt. De partij krijgt den naam Know Nothings naar de geheimzinnigheid, waarmee de leden het doel der organisatie omhulden. De Know Nothings hebben anti-katholieke relletjes en een verzwakking der Whigpartij tot hun last; zij namen in korte jaren zoo toe, dat zij in 1855 met hun leus ‘Americans must rule America’ zeven Staten naar hun hand hadden gezet, waaronder New-York en Massachusetts. Maar bij de presidentsverkiezing in 1856 is het plotseling met hun | |
[pagina 280]
| |
succes gedaan, en zij verdwijnen even snel als zij opgekomen waren. Andere organisaties weer blijven beneden het niveau van een staatspartij, zonder in aard, oorsprong of doel van de Cincinnati, Tammany of de Know Nothings te verschillen. Een groot aantal vertegenwoordigen wat men het Vrijmetselaars-type kan noemen: het genootschap welks werkzaamheid zich bepaalt tot broederlijk samenzijn en onderlinge liefdadigheid. Sedert deze bladzijden het eerst het licht zagen, heeft Babbitt ons de ‘Elks’ in hun fleur vertoond, 900.000 leden; zij zijn één uit vele. Een zeer bijzondere en nieuwe gedaante van dit slag van associatie heeft zelfs haar weg uit Amerika naar Europa gevonden: de Rotary-clubs. Of in dezen vorm voor het oude beginsel wellicht een hoogst belangrijke werking van sociale harmoniseering is weggelegd, zal de toekomst uitmaken. Zoo dikwijls een bepaald politiek of sociaal streven van hartstochtelijken aard tot spontane en speciale organisatie leidt, geldt de benaming veemgericht-type in volle kracht. Zij ontstaan naar aanleiding van de meest verschillende grieven. Het is niet te verwonderen, dat een hevig op het gemoed werkende kwestie als die der slavernij, reeds vóór het uitbreken van den burgeroorlog met zoo bloedige gewelddadigheid bevochten, dergelijke organisaties in het leven riep. Levi Coffin, een quaker uit Cincinnati, was het hoofd van de groote geheime organisatie, de Underground Railroad genaamd, om gevluchte slaven aan de Fugitive Slave Law te onttrekken. De kiemen van die organisatie zijn reeds tot in 1786 terug te vinden, maar haar grootste werkzaamheid valt na 1840. Een uitgebreid net van smokkelpaden, waarlangs de negers in veiligheid werden gebracht, overdekte een groot deel der UnieGa naar voetnoot1. Mevrouw Beecher Stowe ontleende de stof van haar roman aan haar actieven dienst in deze organisatie en haar omgang met de leden ervan. Het gewelddadig karakter van zulk een geheim verbond tegen de slavernij komt nog duidelijker uit in de League of Gileadites voor de redding van gevluchte negers, die gesticht werd door John Brown, den bloedigen strijder en martelaar voor het abolitionisme. ‘Stand by one another and by your friends while a drop of blood remains; and be hanged if you must, but tell no tales out of school’, zoo luidde hun regel. | |
[pagina 281]
| |
Den voorstanders der slavernij ontbrak het aan dergelijke organisaties evenmin. Zij noemen zich Vigilance Committee, Committee of correspondence, Self-defensive Association, enz.. In den staat Indiana, waar een aanzienlijk deel der bevolking met weerzin de politiek der Noordelijken duldde, bestond tijdens den burgeroorlog een wijdvertakte geheime vereeniging, die zich met den ouden naam Sons of Liberty, of ook wel Knights of the golden circle tooide. Hun middelen waren die van het geweld: verzet tegen de militaire lichtingen, opstand, een aanslag tegen het leven van den gouverneur. Maar hun woorden zijn die der oude vrijheidslievende democratie, gekleurd met den fanatieken hartstocht, die een overwinning der Noordelijken als een gevaar voor leven en bezittingen, voor de eer van vrouwen en dochters placht te schilderen. ‘This organization is bound to oppose all usurpations of power... Lincoln's government is a usurpation..., I will not agree to remain passive under usurped authority affecting my rights and liberties.’Ga naar voetnoot1 Het is de oude leer van Jefferson. Na de oorlog hadden in het verwoeste en uitgeputte Zuiden de oude gewoonten van gewelddadigheid en eigen recht zoeken meer dan ooit reden van bestaan. Een partijregeering van de slechtste soort trachtte van uit het Noorden in de zuidelijke Staten het systeem van den overwinnaar door te voeren. De carpet-bag-politicians beheerschten er het bestuur. Het verzet van de uit recht en bezit gestooten Zuidelijken belichaamt zich in geheime organisaties met fantastische namen: The Knights of the White Camellia, The Pale Faces, The Constitutional Union Guards, The White Brotherhood, en bekender dan deze de Ku Klux Klan. Het merkwaardige van de Ku Klux Klan is, dat zij, in Mei 1866 door een groepje jongelieden in een dorp van Tennessee louter tot vermaak opgericht, wel twee jaren het karakter van een grap bewaart, eer zij een machtig en gevaarlijk politiek instrument wordt. Men reed des nachts bij maneschijn in lange gewaden, met witte maskers en hooge bordpapieren hoeden rond, de hoeven der paarden omwikkeld, joeg den negers een doodelijken schrik op 't lijf, en lichtte af en toe een blanken politieker of schoolmeester op. Intusschen verbreidt zich de organisatie van district tot district, daarna van staat tot staat, en tegelijk neemt zij een ernstig en politiek karakter aan. Dan wordt haar leus, het volk van het Zuiden te beschermen tegen onrecht, de | |
[pagina 282]
| |
Constitutie der Unie te verdedigen; nu is haar naam The Invisible Empire of the South, en haar werk dikwijls moord en geweld, totdat na 1870 de regeering haar gaandeweg de baas wordtGa naar voetnoot1. De merkwaardige herleving van de Ku Klux Klan in de laatst verloopen tien jaren bewijst, hoe machtig de suggestie van een dergelijk voorbeeld op den Amerikaanschen geest blijft voortwerken. Het is evenwel voor het ontstaan van dergelijke organisaties volstrekt niet noodig, dat de kwestie een zoo emotioneel karakter draagt als die der slavernij. Of moet men liever zeggen, dat alle politieke kwesties in de Vereenigde Staten vanzelve dat heftig beroerende aannemen? In 1786 vormen de voorstanders van het papiergeld te Charleston in Zuid-Carolina een organisatie, die zij de Hint Club noemen, welke geregeld vergadert, en een geheim comité aanwijst. De club bedoelt, den voorstanders van hard money heimelijke ‘hints’ te geven. Helpt dit niet, dan bepaalt de club een nachtelijk rendez-vous, dat door het oplaten van drie vuurpijlen wordt aangekondigd, en begeeft zich en corps naar het huis van den vijand, ‘to hurl down - gelijk het heette - public vengeance on the destroyers of the commonwealth’Ga naar voetnoot2. Men ziet, en dit is van belang, de club beschouwt zich als dienaar van het publiek belang, als een zuiver staatkundige organisatie. Dat karakter van would-be politieke partij ontbreekt zelfs niet aan de merkwaardige vereeniging, die de schakel vormt tusschen de genootschappen van het veemgericht-type en de moderne arbeidersorganisatie, de Molly Maguires uit de anthracietmijnen van Pennsylvania uit de jaren 1854 tot 1877Ga naar voetnoot3. Dit genootschap is in zooverre niet als specifiek Amerikaansch te beschouwen, dat het uitsluitend katholieke Ieren telde. De Ieren, gewoon aan geheime vereenigingen en verzet tegen den staat, hadden in de Amerikaansche samenleving, met haar soortgelijke zeden, volop gelegenheid, die neiging te ontplooien. De Molly Maguires werkten tegen gehate mijnbazen met een georganiseerd systeem van waarschuwingen gevolgd door moord, en wisten zich tegelijk te verheffen tot een politieke macht, die het plaatselijk bestuur in haar hand had, en waarmee rekening moest worden gehouden. Tenslotte is het genootschap door een emissario van Allan Pinkerton's Detective Agency ten val gebracht. | |
[pagina 283]
| |
De Amerikaansche arbeidersorganisatie verraadt in haar oudsten vorm nog duidelijk haar verwantschap met het veemgericht-type. De Knights of the Labor getuigden daarvan reeds in hun romantischen naam, en niet minder in hun zeer geheim karakter en in den godsdienstig dwependen vorm, waarmee zij in profetische verwachting den acht-urendag voorstonden. Ook hun aandeel in de bloedige stakingen van de periode 1870 tot 1885 en tenslotte hun ondergang in een corrupte bevoordeeling der leiders stelt hen op één lijn met zoovele andere Amerikaansche genootschappen, waarin heimelijkheid, gewelddadigheid en corruptie tezaam gingen. De regeering der Unie van haar kant zag de opkomende arbeidersbeweging natuurlijkerwijs onder het licht van de geheime organisaties, waaraan men gewoon was. De naam Labor conspiracy, waaronder langen tijd elke loonbeweging gevaar liep begrepen te worden, duidt het voldoende aan. Hoezeer geheime genootschappen als een element in het politieke leven van Amerika worden opgevat, kan blijken uit het feit, dat enkele Staten in hun constituties er uitdrukkelijke bepalingen tegen opnemen. Als algemeen verschijnsel beschouwd, zou men nu wellicht het hier vermelde als volgt kunnen samenvatten. In de Amerikaansche geschiedenis komt een belangrijke functie toe aan spontaan zich organiseerende kernen van politieke overtuiging, doorgaans meer gericht op verzet en geweld dan op constructie, en waar dikwijls het publieke belang in hooge mate door private belangen wordt overschaduwd. Elk groepbelang, dat zich kan voordoen als politieke overtuiging, heeft in die gemakkelijkheid van spontane organisatie, in verband met de groote vrijheid van actie, die de staat den burgers laat, een direct middel, om zich te realiseeren. Deze sterke zin voor organisatie levert een rijke bron van sociale kracht en élan, maar tevens is zij dikwijls een gereede aanleiding voor verregaand bederf. Aan deze vormen van organisatie blijft, ook al dient de persoon het gestelde doel zonder voorbehoud, niettemin een sterk individualistische trek eigen; men zou ze individualistische organisatie, of beter nog georganiseerd individualisme kunnen noemen. Het is juist de groote individualist Thomas Jefferson geweest, die den zin van zijn landgenooten voor organisatie in dienst heeft gesteld van de groote politiek. Zijn tegenstanders, de Federalisten, waren een machtige groep, sterk door het prestige van hun kapitaal, hun staatkundige ervaring, hun patricische standing. Zij achtten zich de grondvesters der vrijheid, de stichters en behoeders van den staat; zij | |
[pagina 284]
| |
hadden in George Washington hun symbool en in Alexander Hamilton hun kracht. Hoe is het dan te verklaren, dat een zoo sterke partij reeds na 12 jaren, in 1801, de regeering moest ruimen voor hun tegenstanders de Federale Republikeinen, schijnbaar in alle opzichten de zwakkeren? Weliswaar telden ook zij in Jefferson en Madison van de grondleggers der vrijheid, maar hoogstwaarschijnlijk hadden zij tegen de Federalisten niet zoo spoedig kunnen opkomen, als Jefferson niet het geheim eener hechte politieke organisatie begrepen had. In 1794 verrezen er in tal van steden Democratic societies, quasi-jacobijnsch van aard en gekant tegen de van aristocratische neiging beschuldigde regeering. Jefferson zag, dat deze de kernen konden zijn van een wijdvertakte politieke organisatie, en wist ze aaneen te smeden tot een groote, fijn bewerktuigde en zeer geheim geleide staatspartij. Zoo waren de Republiekeinen den Federalisten voor in organisatie, en hun overwinning van 1800 was er een voor goed. De Federalisten hadden mooi schimpen op de ‘self-created societies’, die na den maaltijd hun werk begonnen, de deuren grendelden, en in het duister stemden. Zij verklaarden het systeem van partij-conventies, dat hun tegenstanders ontwikkeld hadden, te verachten, maar heimelijk en te laat volgden zij het zelven naGa naar voetnoot1. Hun partij was ten doode opgeschreven, en sleet langzamerhand geheel af met het verdwijnen van het geslacht, dat haar gedragen had. Er volgt een tijd van zwakke partijtegenstelling, ‘the era of good feeling’, zeggen de Amerikanen, tot ongeveer 1824. Eerst veel later brengen de oude economische tegenstellingen opnieuw een groot partij contrast voort, dat der Democraten en Republikeinen, de eersten in veel opzichten de regelrechte nazaten van Jefferson's Republikeinen, maar de laatsten niet de voortzetting van Hamilton's Federalisten, al hebben zij trekken gemeen. Hoe de enorme, ingewikkelde organisaties dier twee groote partijen zich hebben ontwikkeld, en hoe zij zijn ontaard, komt in een volgende verhandeling ter sprake. Waar het voorloopig op aan komt, is het feit, dat het Amerikaansche partijleven altijd, ook in zijn reusachtige uitgebreidheid, de trekken en het sentiment van die spontane, emotioneele organisaties heeft bewaard, waarin zijn oorsprong ligt. Nog altijd plegen zich de onmiddellijke politieke strevens in Amerika terstond om te zetten in nieuwe, dikwijls zeer locale partijen, doorgaans van sterk ethisch-enthousiast gehalte, soms van zeer korten duur. Doch | |
[pagina 285]
| |
ook aan de twee groote partijen zijn nog altijd zekere primitieve trekken eigen. De strikte partijdiscipline en de partijtrouw zonder voorbehoud zouden met het individualistische karakter van het Amerikaansche volk slecht te rijmen zijn, wanneer zij niet wortelden in dat ‘orde’-besef, dat reeds de Sons of Liberty en de Cincinnati doordrong. In denzelfden tijd, tusschen 1865 en 1880, dat de bewerktuiging der beide partijen tot het uiterste volmaakt werd, zoodat hun ingewikkeld mechanisme elke vezel van het burgerlijk leven doordrong, was de reëele politieke tegenstelling, die hen scheidde, voortdurend aan het afnemen. Er was niet meer, indien zij er ooit geweest was, één groote republikeinsche overtuiging tegenover een democratische. Er waren nog zekere vereerde leuzen, zekere afwijkingen in algemeene neiging, bij voorbeeld tot staatsinmenging of niet, maar de belangen liepen dooreen, en de organisatie zat tot in haar kleinste onderdeelen vast aan de speciale belangen. Daardoor behield de organisatie enkel reden van bestaan in zich zelve; zij was sui generis geworden, een macht, te groot en te geliefd, om uit de maatschappij en uit het gemoed te kunnen worden weggenomen. Het was geen politieke overtuiging meer, die de leden samenhield, maar traditie en loyauteit van een quasi-religieus karakter. ‘The truth is,’ zegt een Amerikaansch geschiedschrijver, ‘that the political party is to many of its participants an order, existing for its own pomp and grandeur, and having in their minds no direct connection with public service.’Ga naar voetnoot1 Van een specifieke organisatie als Tammany geldt dit natuurlijk in hoogere mate. Het sentiment van de ‘better sort’ aanhangers van Tammany werd door een Amerikaan aldus beschreven: ‘He considers that Tammany is, on the whole, a good body, that it gives New-York a good government, that it stands for what is manly and patriotic. It troubles him somewhat that a few of the leaders are said to be acquiring ill-gotten gains; and if the scandal increases he will overthrow those leaders and appoint others in their stead. Meanwhile Tammany is his party, his church, his club, his totem. To be loyal to something is almost a necessity of all incorrupt natures.’Ga naar voetnoot2 Het is de houding, die lapidair is uitgedrukt in het woord van den republikeinschen boss Thaddeus Stevens, uit de jaren 1860/70, toen men hem vertelde, dat een candidaat voor zeker ambt een ‘damned rascal’ was: ‘All I want to know is, whether he is our damned rascal’. | |
[pagina 286]
| |
Het is niet alleen het ‘orde’-besef, dat getuigt van de voortdurende verwantschap der Amerikaansche staatspartijen met primitieve vormen van associatie. In datzelfde licht is ook te beschouwen, wat men het sport-besef van het Amerikaansche partijleven zou kunnen noemen, hetwelk zich vooral openbaart bij de presidentsverkiezing. Boutmy heeft het treffend uitgedrukt. ‘La démocratie américaine est issue d'une société d'aventuriers et d'hommes d'affaires, c'est-à-dire de spéculateurs et de joueurs, et le tempérament qui répond à cette origine est celui qui s'est déployé dans la vie politique. Ce qui la pénètre, la colore et lui donne sa physionomie, c'est un sport effréné, large, bruyant, grossier, optimiste, sans animosité ni rancune, de très-mauvais ton et de très-belle humeur.’Ga naar voetnoot1 De politiek heeft inderdaad in de Vereenigde Staten veelal meteen de functie moeten vervullen van volksvermaak, bij de schaarsche gelegenheid tot ander amusement. Het spel-element, dat niet alleen bij primitieve volken in de gewichtigste dingen der cultuur tot uiting komt, is er sterk ontwikkeld, getuige de groote rol van versjes, ‘slogans’, verbranden in effigie enz. sedert de dagen der revolutie, getuige de massameetings en optochten met hun vertoon van vlaggen, cocardes en symbolen, die in zwang kwamen sedert de presidentsverkiezingscampagne van 1840. Het was dat jaar een bijzonder gespannen strijd. Tegenover den aftredenden Democraat Martin Van Buren hadden de Whigs (zoo heetten de tegenstanders sedert Jackson's hardhandig beleid) den ouden, populairen generaal Harrison gesteld, beroemd Indianenbevechter, slachtoffer van Jackson's wraak. Het was een voortreffelijk candidaat om mee te winnen, en de omstandigheden waren gunstig: de afgeloopen jaren hadden veel ontevredenheid gewekt. Maar een eigenlijk program, een platform, hadden de Whigs niet. Toen gaf een dagblad der tegenstanders hun iets beters: een symbool. Harrison, smaalde het, zou, arm als hij was, beter thuis zijn in een pioniershut dan in het Witte Huis. Meteen was de ‘log cabin’ verheven tot partijteeken. In elke stad en elk dorp van het Noorden verrees op een grasveld de log-cabin, met evenveel enthousiasme begroet als ooit de vrijheidsboom. Soms ook werd zij op wielen van dorp tot dorp getrokken. Het was alles log-cabin, wat men hoorde of zag, en de geestdrift en het getal der massa's was onbeschrijfelijk. De zege werd behaald, en van dien tijd af was de stijl van de presidentscampagne geschapen: een onmetelijk luid en opgewonden volksspel. | |
[pagina 287]
| |
Dat spel-element spreekt nog altijd in de Campaign clubs voor de presidentsverkiezing en in de onderscheiding der kansmakende candidaten in Favorites, Dark Horses en Favorite sons, alsof het een wedren goldGa naar voetnoot1. Ook de locale politiek wordt door de menigte gevolgd met echte sportbelangstelling. Een staaltje ervan: een debater gaat het afleggen. Opeens klinkt achter uit de zaal een stem: ‘Tom, call him a liar, and make it a fight’. Evenals het besef van een orde te vormen juist door de geweldige uitbreiding der organisatie eer is toegenomen dan verzwakt, zoo is ook het sport-besef in de partijpolitiek nog versterkt door de gelegenheid tot opeenhooping van verbazende massa's partijgenooten in één vergadering, dus sedert de uitbreiding van het spoorwegverkeer. In een nationale partijconventie voor de presidentskeuze, waar 1000 afgevaardigden met 1000 plaatsvervangers en 14.000 toeschouwers te zamen zijn, werkt het getal der aanwezigen evenzeer de opwinding in de hand, als het debat en oordeelvelling feitelijk onmogelijk maakt. Vandaar een terugkeer tot praktijken, zooals de Lycurgische wetgeving ze te Sparta heet te hebben gekend: het votum bij overschreeuwen. De eerste partijconventie, waar de nominatie bij enthousiasme in praktijk werd gebracht, was die, waar Lincoln tot candidaat der Republikeinen werd aangewezen te Chicago in 1860, toen behalve de aanwezigen nog duizenden op het dak de beraadslagingen volgden. ‘The Sewardites marched as usual from their headquarters at the Richmond House after their magnificent band, which was brilliantly uniformed - epaulets shining on their shoulder and white and scarlet feathers waving from their caps - marched under the orders of recognized leaders, in a style that would have done credit to many volunteer military companies. They were about a thousand strong, and protracting their march a little too far, were not all able to get into the wigwam (zoo heet het gebouw, waar een conventie bijeenkomt). This was their first misfortune. They were not where they could scream with the best effect in responding to the mention of the name of William H. Seward.’ - In ademlooze stilte beginnen de verhandelingen. Zoodra echter de naam van Seward wordt genoemd, breekt een geestdriftig applaus los. - ‘When Mr. Judd named Lincoln, the response was prodigious, rising and raging far beyond the Seward | |
[pagina 288]
| |
shriek.’ - Diens aanhangers geven het niet op, en slagen in een nog heviger schreeuw. ‘The effect was startling. Hundreds of persons stopped their ears in pain. The shouting was absolute frantic, shrill and wild.’ - Nog eenmaal dus voor Lincoln. ‘I thought the Seward yell could not be surpassed,’ maar jawel, ‘the Lincoln boys... took deep breaths all round, and gave a concentrated shriek that was positively awful, and accompanied it with stamping that made every plank and pillar in the building quiver.’ - In de zoo geschapen overspanning heeft de stemming plaats; onder de onmiddellijke physieke bedwelming van het geschreeuw gaat het benoodigde stemmenaantal op Lincoln over. Als dronken waggelen de uitgeputte politici naar huisGa naar voetnoot1. Deze schreeuwgewoonten bestaan nog altijd voort, maar zij hebben hun spontaan karakter verloren. Het applaus wordt op kunstige wijze opgezet en gaande gehouden. Als de voorstanders van één candidaat ermee beginnen, moeten de anderen volgen. In de Democratische Conventie van 1912 werd eerst de naam van den candidaat Underwood toegejuicht gedurende 20 minuten, daarop die van Clark gedurende 1 uur en 5 minuten, vervolgens die van Wilson 1 uur en 15 minuten. Zulke trekken zijn wel geschikt om het emotioneel karakter der Amerikaansche politieke organisatie in een helder licht te stellen. De Amerikaan zelf ziet dat emotioneel karakter zeer goed in, ten minste in den politieken tegenstander. Wanneer Roosevelt breekt met Taft, en de scheuring in de Republikeinsche partij voltrokken wordt, tengevolge waarvan de Democraten met Wilson in 1912 het pleit winnen, hoont Taft de nieuwe Progressieven als ‘political emotionalists or neurotics’. De Progressieve conventie te Chicago kenmerkte zich door een geest van vrome vurigheid, waartoe zeker ook bijdroeg, dat hier voor de eerste maal aan de vrouwen een groote plaats was ingeruimd. Roosevelt's beginselverklaring was een geloofsbelijdenis, en zelfs de vijandige pers moest erkennen, dat geen partijconventie sedert de stichting der Republikeinsche partij in 1856 die der Progressieven had geëvenaard in geestdrift en devotieGa naar voetnoot2. Met dat al was reeds bij de volgende presidentsverkiezing in 1916 de nieuwe Progressieve partij zoo goed als verdwenen, opgelost, ten deele teruggekeerd in den schoot van de oude hechte Republikeinsche organi- | |
[pagina 289]
| |
satie. Na dien tijd hoort men niet meer van Progressieven als partij.
Hoe sterk nu de Amerikaansche zin tot aaneensluiting, groepvorming, samenwerking onder invloed staat van gemoedsaandoening, er is één belangrijk gebied van organisatie, waar dit emotioneel element geheel ontbreekt: de economische organisatie. En het behoeft geen betoog, dat de grondslagen der Amerikaansche cultuur niet in de laatste plaats daar te bestudeeren zouden zijn. Met het bepalen van enkele trekken, die den politieken associatiezin van het Amerikaansche volk kenmerken, is nog niet het halve werk gedaan. Nu eerst rijzen de groote vragen: hoe is de verhouding van individualisme en organisatie in de geschiedenis van Amerika's economische ontwikkeling? Is daar tegenstelling tusschen die beide begrippen, of is er hetzelfde wisselspel, dat ook in de politieke geschiedenis individualisme en organisatie zoo eng verbonden houdt? - Voor het beantwoorden van die vragen echter schiet een zuiver historisch onderzoek te kort; hier wordt een staathuishoudkundige en sociologische behandeling vereischt, die aan meer bevoegden blijve overgelaten. Met een enkele opmerking slechts wil ik het onderwerp uit de historische haven in de wijde zee der sociologie loodsen. De kapitalistische vennootschap is in Amerika de eersteling der revolutie geweest. Vóór dien tijd kent men slechts de groote compagnieën met monopolie, door moederlandsche belangen beheerscht. Deze zijn bij de meerderheid der koloniale handelaars niet populair. Aan het denkbeeld corporatie verbinden zij dat van privilege, en het is de vrees voor nieuwe monopolies, die het opkomen van handelsvennootschappen tegenhoudt. Eerst de revolutie ruimt zoowel de psychologische als de politieke bezwaren op. Zij had allerlei nieuwe betrekkingen tusschen de zakenmenschen in het leven geroepen, en groote combinaties van Amerikaansch kapitaal mogelijk gemaaktGa naar voetnoot1. Het eenige wat nog noodig was, om het publiek vertrouwen in handelsassociaties te vestigen, was de veiligheid van den jongen staat en zijn inrichting. Die veiligheid kwam eerst in 1789 met het in werking treden der Constitutie. Onmiddellijk daarop begint de opkomst der handelsvennootschappen. Ziet men in de geheele periode vóór 1774 slechts 6 handelsvennootschappen erkend en 21 tusschen | |
[pagina 290]
| |
de jaren 1774 en 1789, terstond daarop in de eerste elf jaren der constitutie zijn het er 200, waarvan één, de Nationale Bank, door de Unie zelf geoctroyeerd. Nu is het de aandacht waard, dat de handelsvennootschap zich in haar oorsprong niet enkel aansluit bij de oude groote compagnieën, maar evenzeer bij particuliere vereenigingen van niet-mercantiel of niet uitsluitend mercantiel karakter. Tot in de 19de eeuw bleef zoowel in Engeland als in Amerika een zekere tegenzin bij het publiek bestaan tegen corporaties, die enkel voor privaat voordeel werktenGa naar voetnoot1. Aan het begrip vennootschap wenschte men de notie van samenwerking voor een algemeen belang verbonden te zien. Op tal van punten ziet men dan ook den overgang van nuttige vereeniging tot handelsvennootschap. Hier ligt de verbinding tusschen de spontane organisaties, die vroeger behandeld werden, en de economische aaneensluiting. De eerste brandwaarborgmaatschappij te Philadelphia is aanvankelijk een club, die maandelijks vergadert met boete op afwezigheid. De oudste levensverzekering in Pennsylvania in 1759 heet ‘The corporation for the relief of poor and distressed Presbyterian ministers, and of the poor and distressed widows and children of Presbyterian ministers’. De oudste bank, die van Robert Morris, vloeit voort uit een patriotsche onderneming, om in den oorlog het geschokte crediet der Vereenigde Staten te steunen. De eerste corporatieve onderneming in New Jersey noemt zich nog zorgvuldig ‘Society for establishing useful manufactures’. De vrijheid, om corporaties te vormen, was nog tot vereeniging voor godsdienstige, liefdadige en letterkundige doeleinden beperkt. Eerst in 1795 stelt de staat Noord-Carolina een algemeene vrijheid tot corporatievorming open. De economische en de politieke organisatie hebben dus gemeenschappelijke wortels in den aangeboren zin voor aaneensluiting tot een doel, dat niet alleen het belang maar ook de moraal raakt. Doch terwijl de politieke organisatie haar spontaan, emotioneel, kortom menschelijk karakter bewaart, ontbeert de economische organisatie dat van den aanvang af door den dwang van het kapitaal. Eerst in haar jongeren, anti-kapitalistischen vorm van vakbonden deelt zij opnieuw in de gemoedselementen van den primitieven aaneensluitingszin. Doch zelfs in dien vorm is de economische organisatie in veel hoogere mate dan de politieke gevangen in het groote proces van de mechaniseering der cultuur. Organiseering wordt mechaniseering; dat is | |
[pagina 291]
| |
het fatale moment der moderne beschavingsontwikkeling. Vandaar dat de term gemeenschapszin, het motief voor de politieke organisatie, voor de economische zooveel minder past. Juist daar, waar de economische organisatie haar reusachtigste afmeting heeft bereikt, in de Amerikaansche trust, is het sentiment, dat haar vervult, weer zuiver individualistisch geworden. De groote beheerschers der industrie beschouwden zich opnieuw als pioniers, die onder veranderde omstandigheden het oude werk der ontwikkeling van de natuurlijke schatten der natie voortzetten. In naam van het oude individualisme, dat Amerika groot heeft gemaakt, eischten zij de vrijheid op voor de onbelemmerde doorwerking van het groot-kapitalistische streven. Spoedig zullen wij vragen, of dat nieuwe groot-industrieele individualisme meer is dan een schijn en een waan.
Ook de vluchtige aanduiding van de problemen, die de geschiedenis der economische associatie meebrengt, kan slechts de conclusie versterken, welke uit het voorafgaande scheen voort te vloeien: het begrippenpaar Individualisme en Associatie doet zich in de Amerikaansche geschiedenis veel minder als een tegenstelling gelden, dan men, uitgaande van de Europeesche, zou verwachten. |
|