Verzamelde werken. Deel 4. Cultuurgeschiedenis 2
(1949)–Johan Huizinga– Auteursrecht onbekend
[pagina 381]
| |
Kleine samenspraak over de thema's der romantiekGa naar voetnoot*Wij spraken over Aloysius Bertrand. Ik had hem pas gelezen (mijn litteratuurkennis blijft helaas bestaan uit louter lacunes), en mijn oudere vriend kende hem nog niet. Het was een uitgave van enkele jaren geleden, die ons ten dienste stond: twee kleine deeltjesGa naar voetnoot1, Gaspard de la Nuit, verlucht met prentjes naar Rembrandt en Callot, de verzamelde gedichten en proza, door den uitgever B. Guégan voorzien van den romantischen titel Le Keepsake fantastique, met vignetten en plaatjes naar litho's en houtgravuren van Célestin Nanteuil, Tony Johannot en andere romantische teekenaars. Eerst later kwam mij het werk in handen, onlangs onder de aegis van Fortunat Strowski aan Bertrand gewijd door een Amerikaan van kennelijk Frieschen bloede, Cargill Sprietsma, in een van die soliede, dubbele Parijsche dissertatiesGa naar voetnoot2, waarbij zelfs Duitsche wetenschap soms tot populairen kout schijnt te verflauwen. Men kan nu alles wat weetbaar is omtrent Louis Bertrand en nog iets meer vernemen uit het eerste deel daarvan, de biografie, en vindt in het tweede zijn verspreide oeuvre, veel vollediger dan Guégan het gaf, in een philologisch praeparaat van beangstigende volkomenheid.
Het is juist honderd jaar geleden, dat de lange, magere, donkere, linksche jongen uit de provincie, op een avond omstreeks Kerstmis 1828, in den kring van Victor Hugo en Sainte-Beuve verscheenGa naar voetnoot3, waar hij de ballade voordroeg ‘dans le goût pittoresque de l'école’, die sinds zijn dood als verloren heeft gegolden, tot zij door de zorgen van zijn jongsten biograaf het licht zagGa naar voetnoot4. | |
[pagina 382]
| |
Een ander jonkman, die tegenwoordig was, Victor Pavie, herkende in den onbekenden gast - uit affiniteit wellicht, hijzelf kwam uit Angers -, ‘une de ces victimes de l'idéal et du caprice’, wier ‘dilettantisme exalté’ hen onweerstaanbaar uit de provincie naar Parijs dreef. De schuwe dichter verdween uit het gezicht der letterkundigen zoo plotseling als hij gekomen was. Eenige maanden later kwam hij bij Sainte-Beuve met het manuscript van Gaspard de la Nuit, dat levendigen indruk maakte op allen, die er iets uit hoorden. Het werd gekocht door den uitgever Renduel, die van een fraai versierde editie droomde, en den armen schrijver altijd wachten liet. Bertrand's jonge leven, eerst gesleten in werk aan provinciale bladen te Dijon, verliep sedert 1833 te Parijs in onbekendheid en misère, in de zorgen voor zijn moeder en zijn zuster, in armzalig worstelen om aan den kost te komen. Jaren na de eerste korte periode van eenig litterair verkeer wendt hij zich om steun tot David d'Angers, den beeldhouwer. Doch ook deze verliest hem weer uit het oog. Dan komt het hospitaal: acht maanden in La Pitié, zes maanden in Saint-Antoine, tenslotte, voorjaar 1841, in het Hôpital Necker, waar men den teringlijder bewerkt met al de hevige middelen der romantische pharmacopee. Want alles is in dien tijd gedrenkt in de essence der Romantiek. Ook de toch oprecht bewogen brief, waarin de trouwe David d'Angers aan Sainte-Beuve verslag doet van het heengaan en de begrafenis van den armen jongen dichter. Toen zorgde Victor Pavie, zelf uitgever, voor de publicatie van Gaspard de la Nuit, dat in 1842 bij hem te Angers verscheen, met een ‘notice’ van Sainte-Beuve. Van dat tijdstip af wordt Aloysius Bertrand de verborgen schat, het gestreelde kleinood der dichters. Baudelaire kiest zijn procédé ter navolging voor zijn Petits poèmes en prose. Mallarmé, Banville, Moréas, Rodenbach, Remy de Gourmont hebben hem vereerd. De jonge Stefan George wilde hem op zijn kosten in Duitschland laten herdrukken. Zelfs de ‘surréalistes’ beroepen zich op hemGa naar voetnoot1. In de jaren 1903 en 1904 verschenen drie verschillende edities van Gaspard met illustraties. Toch bleef nog iets van de bekoring, die van hem uitging, gelegen in het feit, dat de meesten hem niet kenden. Hij bleef een speciaal gerecht voor dichters of die het willen worden. De bekende litteratuurgeschiedenis van Gustave Lanson neemt hem in den zeventienden drukGa naar voetnoot2 nog niet op, en de Fransche boekhandel van een tiental | |
[pagina 383]
| |
jaren geleden, had, als gij naar hem vroegt, u den auteur van Saint Augustin geboden. Doch er zijn nog rechters op den Parnassus: sedert 1922 heeft Aloysius Bertrand een straat te Dijon, naar hem genoemd.
- En wat zegt ge van hem? vroeg ik mijn vriend. Hebt ge het mooi gevonden? - De schoonheidsaandoening over kunst en litteratuur, antwoordde hij, is iets waarover men zoo weinig mogelijk behoort te spreken. Het is niet fatsoenlijk. In goed gezelschap spreekt men immers ook niet over zijn geloof. Mag ik uw vraag zoo verstaan, dat gij van mij weten wilt, wàt ik in Bertrand gevonden heb? En op mijn licht onthutste toestemming ging hij voort: - Louis Bertrand, die zich wilde kleeden als Ludovic in groenrood-zilver, en als Aloysius in zwart-blauw-goud, is voor het begrijpen der Romantiek kostbaar, omdat hij een beperkt doch zeer zuiver talent had, dat zich niet mocht ontplooien, en zich niet behoefde te herhalen. De grooten verblinden, en scheppen norm, de kleinen laten toe, de norm te toetsen. Ik bewonder de flonkerende kleinoodiën van zijn hel vernuft en pijnlijk scherp gevoel, maar roerender is hij mij in de dwepende onderworpenheid, waarmee hij cliché-werk maakte naar de mode van zijn tijd. - Wat noemt gij cliché-werk? vroeg ik. - Het grootste deel van hetgeen men aan verspreid werk later van hem verzameld heeft. Doch cliché-werk wil nog niet zeggen, dat het waardeloos is. Wij zijn altijd te veel uit op persoonlijke oorspronkelijkheid. - Maar wat zeggen u dan die naar gij meent toch minder waardige proeven van zijn geest? - Het gansche wezen der Romantiek. Gij wilt mij wel toestaan, dien term te gebruiken in een zeer ruimen zin, van laat ons zeggen 1760 tot... het doet er niet toe hoelang. De nieuwe litteraire baaierd, waarin de groote stijlen van voorheen zijn ondergegaan. De oplossing der oude Vormen van kunstschepping. Het intreden der aesthetische veelzijdigheid, waartoe de mensch in den loop der achttiende eeuw was geraakt... - Bedoelt gij met geraakt vervallen? - Neen. Het is niet aan ons menschen, om ten aanzien van de wendingen der beschaving van stijgen of verval te spreken. Val mij niet in de rede, en luister. In elke beschaving condenseert zich het | |
[pagina 384]
| |
gezicht op de wereld in een aantal figuren, die een bijzondere gedaante en een eigen geestelijk bestaan aannemen. Ik bedoel: de Koning, de Rechter, de Landman, de Deugden, de Jaargetijden... - Waarom noemt ge ze niet begrippen, of ideeën? - Omdat ze gezien worden in beweging en handeling, niet als intellectueele grootheden, maar gevormd, verbeeld, bijna als numina. Om het misverstand te ontzeilen, dat ze òf te zeer naar het mythische, òf te zeer naar het wijsgeerige trekt, en tevens om uit te drukken, dat zij van samengestelden aard zijn, wezens in handeling en omgeving, wil ik hier van thema's spreken. Thema ten naastenbij in den zin dien het in de muziek heeft. In de groote oude stijlen van leven, kunst en gedachte dient elk dezer thema's steeds weer als bevestiging, als uitspraak van de grondgedachte, waarin de gansche stijl rust. In het beeldhouwwerk der kathedralen en in het woord der Scholastiek staan de Koning, of de Werken des jaars, zwaar van symbolischen zin, streng omschreven naar het beginsel van den stijl, die ze omvat. Zij spreken alle één strofe in het koor van het geheel. Zij spreken alle dezelfde taal, en zeggen dezelfde dingen op verscheiden wijs. Al het dissonante is opgelost in een eeuwige harmonie. Er is weinig variatie in den aard dier thema's. Zij blijven zeer constant, de eene tijd levert ze aan den anderen over. De meeste stammen reeds uit de Oudheid. Maar in de Oudheid beteekenen zij heel iets anders dan in de Middeleeuwen. Zij wenden zich steeds om naar het centrale beginsel van de cultuur, die ze toepast. Zij huldigen, en belijden haar waarheid en haar waarde. Zoo is het nog in de Renaissance, zoo nog in de Barok: een reidans van gestalten rondom het beeld der gesluierde godin. De onontleedbare zin van het groote stijlverschijnsel zelf beheerscht de thema's en houdt ze bijeen. De stijl bepaalt de functie der figuren. Totdat de anarchie intreedt: in de Romantiek beheerschen en bepalen de figuren den stijl, als men daarvan nog kan spreken. - Hoe is dat gekomen? - Vraag mij dat niet. Laat mij snel doorgaan. Tot in de achttiende eeuw waren al die themata der verbeelde gedachte, als gesternten wentelend aan de hemelsfeer der cultuur, alleen met het bloote oog aanschouwd, ‘few and far between’. Toen is er een geestelijke verrekijker uitgevonden, waar Cornelis Drebbel part noch deel aan had, toen heeft men de oude scherper gezien, en tallooze thema's meer ontdekt, toen zijn wij ontwaakt tot die slapeloosheid, waarvan Nietz- | |
[pagina 385]
| |
sche spreekt, van het historisch zien der dingen. Toen erkenden wij aan al die figuren een nieuwe, eigen gedaante, die ons boeide en meesleepte, en ons belette ze te formeeren ten dienste van een vasten levensstijl. Het instrument der Romantiek was een orgel met duizend registers. - Maar wacht eens even. Laat gij de Romantiek zoo maar klakkeloos op de Barok volgen? Is er dan geen Rococo, geen nieuw klassicisme, geen Empire? - Lodewijken, anders niet. Een zaak van antiquaires. De geschiedenis van kunst en beschaving erkent ze niet als zelfstandige grootheden. Wil ik u bewijzen, dat Horace Walpole, een der uitvinders van de Romantiek, van geest een klassicus was, of dat Louis David, de schilder van Romeinsche frazen, romanticus is? - Het is maar hoe men de dingen noemt, zuchtte ik. - Een diepe waarheid. De eeuwige noodzaak, om realist en nominalist tegelijk te zijn. - Doch ter zake. Het feit, waar het op aan komt, is dat de blik verschoven werd. Van den gezichtsafstand van het redelijke en zedelijke, die alle dingen strakomlijnd vertoonde, naar iets wat daarachter scheen te liggen. De blik kwam terecht tusschen de grenzen der oude begrippen, in een sfeer, waar de dingen zich bewogen in het négligé eener aangename onsamenhangendheid. Waar de figuren niet meer behoefden te dienen tot het staven van een opgelegden levensvorm, maar half-narcotisch genoten werden ter bevrediging van een stemming. En, let wel, zij die het droomland van den romantischen maneschijn zoeken zijn veelal de verstokte rationalisten van den klaren dag. Meen toch niet, dat eenige verstandelijkheid, eenige nuchterheid, eenig klassicisme zelfs, de romantische geesteshouding uitsluit. - Hoe komen wij terug op Bertrand? zeide ik. - Spoedig genoeg. Laat ons even een aantal romantische thema's opsommen. Al de oude, waaraan lang vervlogen eeuwen het eerst, en in anderen zin, vorm hadden gegeven, vindt men eronder terug. Maar daarnaast zijn er nieuwe, of althans schijnbaar nieuwe, verbijzonderd uit den ouden voorraad. Het fluitspel klinkt weeker dan te voren. De maan, is het niet vreemd? komt eerst in de achttiende eeuw op. De storm giert nieuwe geluiden. Hier opent bisschop Percy den schat der volksballade, daar vindt Horace Walpole, uit spleen en verveling, een nieuw genre van litteraire spokerij. Dan ruischen de eiken en zweven de nevelen van Ossian. Wij kunnen het sentimenteele zelf | |
[pagina 386]
| |
niet een thema noemen, het is een moederbodem van thema's. Gij kunt de thema's rangschikken naar allerlei groepen. Bijvoorbeeld, de gothieke groep: het Kasteel, de Kluizenarij, de Ruïne, het adellijke Spook, de Kruisridder, de Zanger, enz. enz.. De pathetische groep: de Graftombe in het park, de Treurwilg, de Gestorven geliefde. De natuurgroep: de Nacht, de Maneschijn, het Onweder (dat van 1760 tot 1850 niet van de lucht is). De crimineele groep, met het nieuwe sentiment van innerlijke vrijspraak: de Galg, de gevoelige Dief, de Kindermoordster. De paria-groep: de Gebochelde, de Nar, de infernale groep, de waanzinnige groep: de Vioolspeler. Gij zoudt de beide landen van romantische inspiratie, Schotland, Duitschland, zelf als collectieve thema's voor de Fransche Romantiek kunnen opvatten; het thema Duitschland klinkt bij Bertrand zeer geprononceerd. De Fransche geest heeft zich nooit zoover naar den Germaanschen overgebogen als in de dagen der Romantiek, wanneer men den klaroenklank van het woord Latijnsch nauwelijks hoort. - Was het niet David d'Angers, die in 1829 naar Weimar reisde, om een kolossale buste van den ouden Goethe te maken? Een symbolisch feit. - Even symbolisch als dat Bertrand de motto's ‘Qui passe donc si tard à travers la vallée?’ en ‘C'est le tronc du vieux saule et ses rameaux penchants’ ontleent aan H. de Latouche, Le Roi des Aulnes, en van Goethe niet spreekt. - Om echter voort te gaan: er zijn nog tallooze thema's meer, en elk is weer vatbaar voor uitwerking in tal van bijzondere figuren. Sommige verbeelden de nieuw gevonden middeleeuw, andere hooren in den eigen tijd. De Soldaat heeft een neiging, het tijdperk van Eugenius van Savoye te belichamen. Tot de oude thema's, die nieuwe gedaante aannemen, hooren het macabere, van flamboyanten huize, het gitaneske, met zijn oorsprongen in den schelmenroman. Achter Pierrot ligt de Commedia dell'arte. De overoude bucoliek dost zich in nieuw gewaad (hoort gij achter Trianon de trommels der Revolutie?) - Vergeet het Dakkamertje niet, waagde ik. - Het Dakkamertje en het Genie, verbeterde hij. Dank u. In Chatterton's dood de ellendige werkelijkheid, het liefelijke thema bij Andersen en de Duitsche schilders! - Doch wat omtrent Bertrand? - Terstond. Al deze thema's zijn in de Romantiek niet meer middel zooals te voren. Doel kan men ze ook niet noemen: het doel- | |
[pagina 387]
| |
begrip zelf in de litteratuur is inmiddels verzwakt. Laat ons van object spreken. Ook waar de romantische dichter meent, ze louter als letterkundig motief of ornament te hanteeren, heeft inderdaad de litteraire beleving zich verschoven naar de verzonken contemplatie van het thema zelf, in de schoone, nieuwe uitwerking die men ervoor vindt. Een opschuiving van het logische naar het musische. Achter al de avonturen van Walter Scott's werken ligt, als de eigenlijke inhoud, als de zin van het kunstwerk, het gedroomde gezicht op een oud, ver Schotland, dat trekt, dat trekt... In zekeren zin weten de sterken, als Scott en Victor Hugo, de motieven nog te verwerken, te doen opgaan in het bouwsel van hun geest. De zwakkeren blijven bevangen in het uitdrukken der motieven zelf. Vandaar dat de Romantiek het tijdperk wordt van de kleine vormen, van schetsen en gezichten, van bijschriften bij plaatjes, van vignetten, arabesken, titelbladen en culs-de-lampe. En van de verfijnde techniek, van het gevarieerde procédé. Louis Bertrand vond als zijn eigen vorm de minuscule fantaisie van één bladzijde, en besteedde er wonderen van taal- en beeldverfijning aan. Laat ons er een lezen, welke zal het zijn? - ‘La Viole de Gamba’? zei ik; neen: ‘La Messe de Minuit’, neen: ‘La Salamandre’, of ‘Ondine’ of ‘Le Nain’, of ‘La Chaumière’, of neen: een der Spaansche... - Wij zullen ‘Scarbo’ lezen, zeide hij. | |
ScarboMon Dieu, accordez-moi, à l'heure de ma mort, les prières d'un prêtre, un linceul de toile, une bière de sapin et un lieu sec. Que tu meures absous ou damné, marmottait Scarbo cette nuit à mon oreille, tu auras pour linceul une toile d'araignée, et j'ensevelirai l'araignée avec toi!
- Oh, que du moins j'aie pour linceul, lui répondais-je les yeux rouges d'avoir tant pleuré - une feuille du tremble dans laquelle me bercera l'haleine du lac.
- Non! - ricanait le nain railleur, - tu serais la pâture de l'escarbot qui chasse, le soir, aux moucherons aveuglés par le soleil couchant! | |
[pagina 388]
| |
- Aimes-tu donc mieux, lui répliquais-je larmoyant toujours, - aimes-tu donc mieux que je sois sucé d'une tarentule à la trompe d'éléphant?
- Eh bien, - ajouta-t-il, - console-toi, tu auras pour linceul les bandelettes tachetées d'or d'une peau de serpent, dont je t'emmailloterai comme une momie.
‘Et de la crypte ténébreuse de Saint-Bénigne, où je te coucherai debout contre la muraille, tu entendras à loisir les petits enfants pleurer dans les limbes.’
- Het lijdt geen twijfel, sprak mijn vriend, waarheen in de toekomst dit wijst. - Naar Odilon Redon, zei ik. - Gij zult al de beste stukken uit Gaspard de la Nuit onderscheiden, doordat ze of een der tijdgenooten, of een der lateren, hetzij dichters of schilders, doen meeklinken. - Dan toch zeker in de eerste plaats Rembrandt en Callot, meende ik. - In het geheel niet. Victor Pavie gaf den dooden dichter weloverlegd zonder prentjes. Hij zei: ‘Il porte en lui assez de rubis et d'escarboucles pour étinceler tout seul durant la nuit’. Men kan, als het dan moet, Gaspard op vele wijzen illustreeren, maar niet met prentjes naar Rembrandt en Callot. De arme Aloysius was een wonder van divinatie-vermogen, getuige zijn bewerking van het thema Spanje, waar hij nooit geweest was. Maar Rembrandt divineert men niet, en wat kon hij werkelijk van hem gekend hebben? Hij concipieerde op het fraaie woord ‘rembranesque’, dat in hem klonk, een visie van ruig, noordsch clair-obscur, dat voor hem ‘Paul Rembrandt’ beduidde (de vergissing in den naam is niet van hem), en mengde daarin al de noties, die hem ‘Flandre’, ‘Hollande’, ‘le Rhin’ heetten, en daaruit smolt hij de verbeeldingen van ‘Harlem’, ‘Le marchand de Tulipes’, ‘L'écolier de Leyde’ enz.. Ik wil bekennen, dat ik moeite heb, juist deze groep te genieten, omdat mijn beeld van eigen volksverleden te scherp bepaald is. - Maar verlangt gij hier dan historische gelijkenis? - Volstrekt niet. Doch harmonie met hetgeen in mij klinkt. - Callot begreep hij dan waarschijnlijk toch des te beter. - Callot begrijpt men niet uit de geroerde bevangenheid der Romantiek. Callot vertegenwoordigt een zeer specialen vorm van | |
[pagina 389]
| |
Barok. Ook met betrekking tot hem heeft het ‘à la manière de’ slechts vage beteekenis. Neen, wat Bertrand meesterlijk gegrepen heeft, dat zijn de thema's Oud Parijs, Spanje, Gemaskerd Venetië. - Zijt gij er zeker van, dat een Spanjaard of Italiaan hier niet zal reageeren, zooals gij op Bertrand's Haarlem doet? - Vermoedelijk zal hij dat niet. Want terwijl Bertrand's Holland een romantisch verzinsel ‘made in France’ is, hebben wij hier te doen met een homogeen beeld, door die naties zelf van zich gegeven, waarmee Bertrand's uitwerking in harmonie blijft. ‘Les Muletiers’ sluit aan bij Goya, ‘la Chanson du Masque’ illustreert een Guardi of Canaletto, niet echter de meesterlijke dansers van Callot. - Hoe zoudt gij Gaspard de la Nuit willen verluchten? vroeg ik. - Enkel met Etudes, Nocturnes en Caprices van Chopin. De illustratie der toekomst: een stel grammofoonplaten bij het boek op den koop toe. Maar zonder gekheid: Bertrand was zelf een componist, die bij vergissing het woord gebruikte. Ge herinnert u ‘Le deuxième homme’? Het embryo van een grootsche symphonie. Wanneer ik zelf fantaisieën schreef, zou ik Beethoven en Mahler in het Elysium elkaar die stof laten betwisten. Overigens heeft Ravel zich hem niet laten ontgaan: er zijn van hem ‘Trois poèmes pour piano d'après Aloysius Bertrand’, onder den titel ‘Gaspard de la Nuit’, en genaamd ‘Ondine’, ‘Le Gibet’ en ‘Scarbo’.
Mijn vriend pookte in de kachel. De lezer zal hebben begrepen, dat het gesprek plaats vond bij een potkachel. Zijn toon werd mijmerend, zijn blik dreef verder weg, en meer voor zich zelf dan tot mij gericht, vervolgde hij: - Hebben wij gewonnen of verloren? Het proces der romantische ontvankelijkheid is sedert honderd jaar steeds verder gegaan. De thema's zijn altijd talrijker geworden. Wij zijn ons doorgaans niet bewust, hoe ook in het zoogenaamde realisme bijna elk motief, al zijn het veertig op één bladzijde, reeds een door romantische verbeelding uit de werkelijkheid uitgekristalliseerd thema vertegenwoordigt. Maar door hun talrijkheid schijnen zij ineen te vloeien, de contouren zijn minder goed zichtbaar dan voorheen. - Zijn niet vele van de romantische thema's afgestorven? Wie droomt er nog van de Graftombe en den Treurwilg? - Er zijn er inderdaad afgestorven in het litterair gebruik. Ik voor mij ben persoonlijk nog voor alle volkomen vatbaar. Andere hebben | |
[pagina 390]
| |
zich in tal van onderthema's gesplitst, en zich verscholen in het Realisme. Sommige hebben zich uit het domein der belles lettres verplaatst naar dat van het verstaan van kunst en historie. Neem het besef der Gothiek. In denzelfden tijd, dat voor Bertrand en duizend anderen elke spitsboog nog voor drie vierden met klimop was begroeid, zocht in Engeland de hartstochtelijke Pugin reeds met heel zijn wezen door te dringen tot de echtheid der middeleeuwsche bouwkunst, zwierf de jonge Viollet-le-Duc reeds langs de kerken van Frankrijk. Zie eens, hoe de Engelsche waterverfschilders reeds kort na 1800 hun kathedralen weergeven in een beeld, dat de zuiverst romantische opvatting verbindt aan de fijnste gevoeligheid voor middeleeuwsche architectuurvormen. En toch wortelt deze kunst nog in het Ruïne-sentiment. - Zoodat wij voor ons hedendaagsche begrip van middeleeuwsche kunst de Romantiek te danken hebben... - Ongetwijfeld. En de Romantiek dankt haar vatbaarheid voor het ‘Gothic sentiment’ weer middellijk aan Hendrik VIII, die zoo vriendelijk was, de Engelsche abdijen te ruïneeren. - Zoudt gij in de plaats van uw onderscheidingsvermogen voor de echte vormen van middeleeuwsche bouwkunst en beschaving niet een oogenblik den roes willen ondergaan, die den Romanticus gewerd uit zijn vaag en troebel dwaalbegrip ‘Gothique’? - Het was geen dwaalbegrip. Enkel een wat zwaar met sentiment geladen voorstelling. De liefde dwaalt niet. Ik sprak u immers reeds van die Engelsche teekenaars. Hun gehoorzame teekenstift dwaalde niet. - Gij raakt hier een punt, dat mij ter harte gaat. Waarom schijnt ons de gezichtsfout in den romantischen blik op het verleden geringer in de beeldende kunst dan in de litteratuur? - Maar is dat zoo? Dat moge gelden van de architectuurafbeelding, doch is het romantische historiestuk soms historisch exacter dan de roman? Gij stelt uw vraag verkeerd. Het betreft niet enkel den blik op het verleden. De tegenstelling die gij bedoelt, is deze: het romantische sentiment zelf spreekt tot ons onmiddellijker, zuiverder, met minder storingen, uit de beeldende kunst (en uit de muziek!) dan uit het woord. Dat is het voorrecht van het zwijgend spreken. En de zegen van den dwingenden vorm. De litteraire verbeelding liet alle noties vrijelijk divergeeren, divageeren, extravageeren, terwijl het beperkende handwerk den teekenaar dwong tot soberheid en reserve, maar ook daardoor in zijn werk het oneindig verschiet legde, dat nog | |
[pagina 391]
| |
niet door den geest des makers doorvlogen was. Neem die kleine prentjes en vignetten naar Célestin Nanteuil en Tony Johannot bij Bertrand's gedichten. Vele zijn maakwerk en marktwerk: deze kunstenaars waren van een oneindige vruchtbaarheid. Om den lithograaf Nanteuil naar waarde te schatten, moet men andere dingen van hem zien. Maar onder die vignetten zijn er enkele, die, omdat zij niet gecompromitteerd zijn door het gesproken woord, voor óns dringen tot een dieper sfeer, ons schooner schijnen dan Bertrand's bewerkingen van de romantische thema's in zijn verspreide poëzie, die zij heeten slechts te begeleiden. - Nu hebt ge toch van schoon gesproken, merkte ik op. Hij glimlachte. - Vergeef mij. Ik zal het niet weer doen.
Ons gesprek neigde naar een einde. De kachel deed het niet meer. - Wat ik zou willen weten, zei ik, is dit: wat is de beteekenis van die thema's voor de discipelen der Romantiek geweest? Waren het bakens voor hun levensgang? - Ja, maar zeer zwak schijnende. Eêr vetpotjes langs hun pad, ter illuminatie. Aan elk ervan hechtte zich voor hen een conventie, een waan, die zij beleden, doch niet betrachtten. - Valsche, ijdele illusies derhalve? - Wanneer gij ze den toets aanlegt van het onromantisch oordeel, van de opperste waarheidsbehoefte, dan ja. - Bedoelt gij daarmee de Romantiek in den grond te veroordeelen? - Integendeel. Zij is eeuwig en onmisbaar. Zij blijft hoog en eerlijk, zoolang zij weet, een edel spel te zijn. Dit heeft Louis Bertrand (die immers zelf zijn werk Bambochades romantiques wilde noemen) beter geweten dan grootere tijdgenooten, en hierin ligt wellicht zijn diepste waarde. De wieg der Romantiek stond in speelsche grillen: de gothieke poppekraam van Walpole's buitenhuis Strawberry Hill en de mystificatie van Ossian. Uit namaak werd hier het echte geboren. Juist haar karakter van een kinderlijk verdiept spel maakt de Romantiek tot litteratuur in echter zin dan het zwaarwichtige Realisme. Een letterkunde moet zich zelf nooit ten volle au sérieux nemen. Want als zij meent, de hoogten der opperste Wijsheid te bestijgen, en het perk van het Spel verlaat, verzaakt zij haar heil. - Goeden vond. |
|