Verzamelde werken. Deel 4. Cultuurgeschiedenis 2
(1949)–Johan Huizinga– Auteursrecht onbekend
[pagina 338]
| |
[Boekbespreking van Paul Hazard's ‘La crise de la conscience européenne (1680-1715’]Ga naar voetnoot*Paul Hazard, La Crise de la Conscience Européenne (1680-1715). 2 vol. et 1 vol. complémentaire: Notes et références. Boivin & Cie, Paris 1935.De lof voor dit boek gaat niet licht te ver. Men kan het zonder aarzeling een model van historische synthese noemen, populair in den allerhoogsten zin, d.w.z. een genot om te lezen voor iedereen, die eenigen zin voor beschaving en litteratuur heeft. Het is voortreffelijk geschreven, in een taal en stijl, waarvan de klaarheid en frischheid met de directheid, bondigheid en fijnheid wedijveren. Het oordeel is even scherp als bezonken, de schildering even sober als levendig. De overtuigende portretten, op één bladzijde meestal, van Bayle, van Bossuet in zijn nadagen, van Locke, van Fontenelle en tal van anderen, vormen niet een illustratie van het betoog, maar gaan in het betoog zelf op. Er ligt een glans van blijden humor over het werk, hier en daar overgaand in een fijne ironie, maar die geen oogenblik te kort doet aan den diepen eerbied en de warme genegenheid voor de figuren en de gedachten, die beschreven worden. Ik weet niet, of iemand tevoren den ernst en hooge belangrijkheid van die tijden en tegelijk hun charme zoo goed heeft weergegeven, als Hazard het hier doet. Hier spreekt die echte liefde tot de dingen van het verleden zelf, die het geheim van historieschrijven is. Niet om thesen of lessen of philosophische verklaringen is het te doen, maar om de eenvoudige beteekenis der dingen in hun tijd. De opzet en indeeling van het boek zijn even duidelijk en welgemotiveerd als de wijze van voorstelling. Het eerste deel geeft de ondermijning en gedeeltelijke afbraak van de gedachtenwereld der zeventiende eeuw te zien, en wel eerst de groote psychologische veranderingen, gegroepeerd onder drie hoofden: De la stabilité au mouvement, over de nieuwe gedachtenstof, die de reizigers uit vreemde werelddeelen aanbrachten, De l'ancien au moderne, waar niet de bekende Querelle behandeld wordt, die nauwelijks wordt aangeroerd, maar de verzaking der historie als kennisbron, Du Midi au Nord, d.w.z. het opkomen van den Engelschen invloed, waarbij ook Holland zijn behoorlijk deel krijgt. Een vierde tegenstelling en overgang ontbreekt hier mijns inziens, waarop ik straks terugkom. Pierre Bayle heeft | |
[pagina 339]
| |
een hoofdstuk voor zich. Dan volgt als Deuxième partie de aanval op de traditioneele leerstellingen: het rationalisme, waarbij meesterlijk de dubbele werking van Descartes: stevigend en wankel makend tegelijk, wordt aangegeven, de bestrijding van het bijgeloof, het opkomen der bijbelkritiek, misschien wat te uitsluitend op naam van Richard Simon gesteld, de verdediging van het oude geloof door den ouden Bossuet, het falen van de hereeniging der kerken, naar aanleiding van Leibniz. Het tweede deel gaat over op het positieve. Essai de reconstruction heet het gedeelte, dat nu volgt. Het behandelt achtereenvolgens Locke, het deïsme en den natuurlijken godsdienst, het natuurrecht, de verlegging van het zwaartepunt der moraal in het sociale, het nieuwe geluksideaal van Shaftesbury. Dan eerst volgt een hoofdstuk La science et le progrès, en hier ligt mijn hoofdbezwaar tegen Hazard's boek, waarop ik zooeven zinspeelde. Hoe uitstekend ook hier de beteekenis van Newton, de rol en de aard van Fontenelle, worden geschetst, voor het opkomen van de natuurwetenschappelijke gedachte in het tijdperk aan weerszijden van 1700 is naar mijn meening 20 bladzijden op 600 veel te weinig. Het verschijnsel van deze kapitale wending der geesten had, dunkt mij, reeds in den aanvang, als psychologische verandering, een plaats verdiend onder de overgangen, waarmee het eerste deel inzette, en daarna opnieuw een veel breedere als vernieuwing van den gedachteninhoud en van de geestelijke gerichtheid. Addison en Steele komen als vernieuwers van het maatschappelijk ideaal tot hun recht in een fijn hoofdstuk, dat den overgang schildert van het model honnête homme op dat van den welmeenenden en beschaafden burger, dat, na een late, korte en louter litteraire vogue van Gracián's heroënideaal, weer uitmondt in dat van le Philosophe. Het vierde gedeelte geeft onder den titel Les valeurs imaginatives et sensibles te zien, hoe feitelijk reeds bijna gelijktijdig met het rationalisme en al zijn aankleve de stroomingen opkomen, die het zullen breken. Op een inleidend hoofdstuk Une époque sans poésie volgt een, dat den aanvoer van nieuwe verbeeldingsstof schetst: sprookje, Duizend en één Nacht, boekaniers, Diable boiteux: daarna Le rire et les larmes en de triomf der Opera, vervolgens de belangstelling voor het nationale, het populaire en het instinctieve, alles voorgeschiedenis van het romantisme. Van buitengewone fijnheid en diepte zijn eindelijk de twee laatste hoofdstukken. Van Locke zelf gaat de stroom uit, die naar Rousseau | |
[pagina 340]
| |
leidt; in de consequentie van het sensualisme, evengoed als in Leibniz en Vico, lag het doorbreken van het antirationalisme opgesloten. Maar men leze deze uiteenzetting bij Hazard zelf; zij laat zich niet in enkele zinnen samenvatten. Het ligt voor de hand, dat tot besluit het voortlevende en oplevende mysticisme, fanatisme, piëtisme, quietisme, enthousiasme hun plaats eischten. Aan een auteur, die zoo veel geeft als Hazard, nog meer te vragen, klinkt onbescheiden. Maar het is juist de voortreffelijkheid van het gebodene, wat daartoe prikkelt. De schrijver zelf is zich bewust, dat hij de geheele economische zijde van het groote proces achterwege heeft moeten laten (Notes et références p. 123). Men zou wat meer over de opkomst van het geestelijk verkeer als zoodanig (tijdschriften, genootschappen enz.) en over de wijze van verspreiding der ideeën hebben kunnen wenschen. Men voelt een leegte naar den kant der beeldende kunst. Maar de schrijver had deugdelijke redenen zich te beperken, en toonde zich daarin den meester. Voor een volgenden druk zou ik enkele kleine verbeteringen op het stuk van Nederlandsche zaken willen aanbevelen: T. I p. 115: ‘collège des Arméniens’, - bedoeld is ‘Arminiens’, gelijk elders correct staat. P. 123: de Synode van Dordrecht van 1618 verward met de bijeenkomst van uitgeweken predikanten te Rotterdam in April 1686. P. 171: onder de Nederlandsche universiteiten ten onrechte een in Den Haag opgesomd. T. II p. 180 en elders: Cornelis de Bruyn ten onrechte ‘Van Bruyn’ genoemd. |
|