Verzamelde werken. Deel 4. Cultuurgeschiedenis 2
(1949)–Johan Huizinga– Auteursrecht onbekend[Boekbespreking van ‘Briefwechsel des Ubbo Emmius’, herausgegeben von H. Brugmans en F. Wachter]Ga naar voetnoot*Briefwechsel des Ubbo Emmius, herausgegeben von Dr H. Brugmans und Dr F. Wachter. Band I, 1556-1607. Aurich 1911.Bij Latijnsche geleerdencorrespondenties bestaat er geen evenredigheid tusschen de voortreffelijkheid van het Latijn en de historische belangrijkheid van den inhoud. Men zou oneerbiedig het omgekeerde kunnen volhouden. Immers de diepste waarde van brieven als geschiedbron is de cultuurhistorische: het onmiddellijke kleine leven, dat uit hen spreekt, de aardlucht van den bodem, waarop de schrijver trad. En hier geldt het: hoe beter Latijn, hoe schraler gewin. Want elke welgevoegde Latijnsche wending wischt iets echt levends uit, de gedachten zelf voegen zich naar den Romeinschen snit, en het geheel | |
[pagina 335]
| |
blijft letteroefening. Dierbare barbarismen, die door de scheuren van de toga de huiselijke onderplunje doen zien! Emmius' toga is zoo goed als onberispelijk, en hij draagt haar bovendien met zwier. Zeker, hij kan teere en diepgevoelde dingen een enkele maal eenvoudig zeggen: over den dood van zijn zoontje (p. 79), de ziekte van zijn volwassen zoon (p. 184). Doch meestal houdt hij zich zorgvuldig binnen de sfeer van een gewichtige, statige briefwisseling over kerk, staat en wetenschap. Aan zijn besten vriend schrijft hij, plotseling afbrekend: ‘Maar ik dwaal af, als in een huiselijk praatje. Vergeef mij’. 't Was anders nog deftig genoeg, zijn mededeeling, hoe hij gisteren met Janus Douza en diens zonen bij den stadhouder gemaaltijd had en ‘een uitvoerig en niet onaangenaam gesprek over de dichtkunst en over de letterkundige studiën in het algemeen’ had gevoerd (p. 243). Had hij wat meer huiselijken praat gegeven. Wij zouden hem en zijn omgeving beter hebben leeren kennen. ‘Even gossip, springing free and cheery from a human heart, this too is a kind of veracity and speech’, zegt Carlyle, het beste middel om ons te helpen ‘across the chasm of centuries’. Emmius evenwel schreef niet, om óns over de kloof der eeuwen te helpen, maar om zijn Oostfriesche vaderland, zijn kerk, zijn wetenschap en zijn vrienden te dienen. De zorg voor kerk en staat houdt Emmius dag en nacht bezig (p. 69), ja, hij droomt er van in letterlijken zin (p. 26). Historische brieven hebben nog andere waarde dan die, welke hierboven de allereerste werd genoemd. De meening van een zeer hoogstaand tijdgenoot over de gebeurtenissen van zijn dagen, de schat van bijzondere gegevens over feiten en personen, ook deze zijn niet te verachten. Aangename lectuur kunnen Emmius' brieven alleen zijn voor hen, die òf humanistenproza genieten om zijns zelfs wil, òf zoo doorkneed zijn in de geleerdengeschiedenis van omtrent 1600, dat allerlei Franeker en Rostocker professoren hun goede kennissen zijn, òf zich bovenmatig interesseren voor de verwikkelingen tusschen Emden en den graaf van Oostfriesland. Maar een schatkamer van velerlei kleine bijzonderheden zullen zij worden, zoodra de uitgevers met een uitvoerig register het spoedig te verwachten tweede deel hebben besloten. Ook de inleiding wordt ons eerst daarbij toegezegd. Met een korte voorloopige voorrede opent Brugmans dit eerste deel. Eén zinsnede daarin schijnt gewaagd, en men zou den schrijver willen vragen, of hij die in de definitieve inleiding ongewijzigd zal herhalen. | |
[pagina 336]
| |
‘...Er wies,’ luidt het op p. VI, ‘richtig seinem Friesenvolke, wenn es auch schon getrennt war, noch eine grosse Kulturaufgabe zu, das verbindende Glied zwischen dem neuen holländischen Freistaat und dem alten deutschen Reiche zu bilden.’ Bedoelt de schrijver, dat Emmius zulks bewust deed, dan is het onjuist te achten, want voorzeker was het begrip ‘Kulturaufgabe’ hem en zijn tijd vreemd, ook is er in dit eerste deel van ‘Reichsgedanken’ niets te vinden. Wil het echter alleen een sublimeering van Emmius' litterarische positie in ons historisch oordeel zijn, dan schijnt het niet ongelukkig gezegd. Dat de uitgevers een zeer lastige taak met moed hebben ondernomen, zal ieder, die weet, welke moeilijkheden aan het uitgeven en annoteeren van een briefwisseling verbonden zijn, zonder meer begrijpen. Dat zij die taak zeer goed vervullen, kan nu reeds met zekerheid worden geconstateerd. |
|