Verzamelde werken. Deel 4. Cultuurgeschiedenis 2
(1949)–Johan Huizinga– Auteursrecht onbekend
[pagina 304]
| |
[Boekbespreking van E. Rodocanachi's ‘La réforme en Italie’]Ga naar voetnoot*E. Rodocanachi, La réforme en Italie, 2 vol.. Picard, Paris 1920-21.Van de Hervorming, zooals zij zich heeft voorgedaan in Duitschland, in de Nederlanden, in Zwitserland, in Frankrijk, in Engeland en Schotland, kan men zich, uit de veelheid der feiten, eenigermate een afgerond beeld vormen, wel te verstaan voor elk dier landen afzonderlijk, en dan nog steeds een beeld, waarvan de lijnen telkens weer te scherp, te forsch schijnen, zoodra men zich opnieuw in de details begeeft. Voor Italië is zulk een algemeene voorstelling der Hervorming zoo goed als onmogelijk. De werking der hervormingsdenkbeelden is daar zoo onbepaald, zoo verwikkeld, dat men bijna niet anders kan doen, dan de feiten zoo volledig mogelijk te verzamelen en zonder veel poging tot synthetische beschouwing, voor zich zelf te laten spreken. Aldus heeft blijkbaar de heer Rodocanachi, bekend door vele andere historische werken, meest over Italië, zijn taak opgevat. Misschien is hij in dat opzicht te ver gegaan. De fijne opmerkingen van algemeene strekking, waarmee hij het werk opent, doen een weinig betreuren, dat hij zich verder bijna uitsluitend bepaalt tot een zorgvuldige analyse der feiten, waarbij zelfs een uiterlijke samenvoeging tot eenheid ontbreekt. Was het bijvoorbeeld noodig, in twee opeenvolgende hoofdstukken de behandeling der reformatorische geschriften van Italiaansche herkomst, zooals het Trattato del beneficio di Christo, de Tragedia del libero arbitrio enz., te scheiden van die der personen, zoodat men eerst over Ochino's werken en eerst later over zijn persoon en levensloop te hooren krijgt? De hervormingsbeweging in Italië kenmerkt zich door een groot gebrek aan eenheid, naar aard, plaats en tijd. Het zijn vlagen, dan hier dan daar, nu eens onmiskenbaar kettersch, dan enkel verdacht. Tot omverwerping der kerkelijke autoriteit komt het nergens. De politieke verbrokkeling en de angstvallige naijver, om geen vreemd gezag toe te laten, weerhouden langen tijd een krachtige repressie, die, wanneer zij eenmaal wordt doorgezet, gemakkelijk blijkt. De gezindheid is bovendien in Italië doorgaans gericht op een veel beperkter gebied van het geloof, dan elders. Het is in hoofdzaak de kerkelijke discipline, die aangevallen wordt, en dit was niets nieuws. Het dogma blijft betrekkelijk gevrijwaard. De mis staat in Italië niet in het middelpunt van den strijd. | |
[pagina 305]
| |
Een der voornaamste oorzaken van de geringe doorwerking der Hervorming in Italië is zeker te zoeken in het feit, dat de kerkelijke organisatie daar het geheele nationale leven zoo doortrok, dat Italië zonder katholieke kerk eigenlijk niet goed mogelijk was, en dat een losmaking uit dat verband, ook zoo een aanzienlijk volksdeel het had gewild, onuitvoerbaar ware geweest. Staat en maatschappij waren met de kerkelijke organen volkomen vergroeid, veel sterker dan in andere landen. Van haat of verzet tegen het pausdom als zoodanig was eigenlijk geen sprake; het gewicht van Rome als hoofd der christenheid was iets vanzelf sprekends en onaantastbaars. In den Italiaanschen geest ging bovendien een groote eerbied voor de traditioneele vormen samen met een dikwijls zeer gering respect voor den inhoud dier vormen. Men dacht niet aan afbreken. Zoodoende blijft de hervormingsgedachte in Italië in hoofdzaak voortloopen in de richting van de inwendige reformatie der Kerk, zooals die reeds sedert de veertiende eeuw, of als men wil, nog veel vroeger, was voorgestaan. Wie paradoxaal wilde zijn, zou het zoo kunnen uitdrukken, dat eigenlijk Petrus Damiani reeds de Contrareformatie aankondigt. De invloed van Luther (die van Calvijn is gering), doet zich in Italië in hoofdzaak gelden als een min of meer intellectueele controverse, die zich merkwaardig beperkt tot het oorspronkelijke punt van Luther's afwijking: de rechtvaardiging door het geloof, en het daarbij aansluitende probleem van den vrijen wil. Bijna al de verdere consequenties van het Lutheranisme blijven Italië vreemd. De vraag, wat en hoe de mensch tot zijn heil kan uitwerken, had voor den buigzamen en verfijnden geest der Italianen een groote bekoring, en zooals de schrijver terecht opmerkt: ‘cette finesse de sentiments et ces délicates nuances d'intention expliquent suffisamment la conduite en apparence équivoque de bien des partisans de la Réforme’. De hervormingsdenkbeelden in Italië sluiten, behalve bij de idee der reformatio in capite et membris, ook aan bij de neiging, om over de dingen van het geloof voor zich en onder geestverwanten een zelfstandige meening te belijden, zonder daarvan in het openbaar te getuigen. Het foris ut mores, intus ut libet van den libertijnschen philosoof Cremonini en het woord, dat aan den hervormde Curione werd toegeschreven: spreken met den grooten hoop, denken met een klein getal, zijn nauw verwant. Hoewel de schrijver verzet aanteekent tegen het woord van Quinet: | |
[pagina 306]
| |
‘la Réforme ne fut en Italie qu'une fantaisie de lettrés, de poètes et de gentilshommes,’ wekt het boek toch wel den indruk, dat het aandeel der volksklasse er veel geringer is geweest dan in de andere landen. Hiermee hangt samen, dat zich in Italië geen hervormde gemeenten hebben gevormd. Dit cardinale punt wordt door den schrijver slechts zeer terloops aangeroerd: ‘L'absence de communautés organisées, de pasteurs, fut aussi une cause sérieuse de faiblesse,’ zegt hij aan het eind van een kapittel (II p. 320). De verklaring van dit negatieve feit had mijns inziens de kern van het onderzoek moeten zijn. Aan de neiging tot associatie ontbrak het in Italië evenmin als elders; waarom heeft zij niet tot het vormen van gemeenten geleid? Het rijke materiaal, dat Rodocanachi biedt, geeft een vingerwijzing. De intellectueelen, die, zoo niet de uitsluitende dragers, dan toch de brengers der nieuwe denkbeelden waren, kenden in Italië een vorm van associatie, kort te voren door het Humanisme ingeleid, die hen bijzonder aantrok: de academiën met hun zonderlinge namen, de Dommen, de Ingeslapenen, de Duisteren, geheime debating-clubs zou men ze kunnen noemen. Ofschoon de hervormde denkbeelden er sterk naar voren kwamen, hebben toch niet alle academiën de Kerk afbreuk gedaan, getuige de allermerkwaardigste Accademia delle notte vaticane, in 1562 door den jongen kardinaal Borromeus gesticht. In de tweede plaats schijnt in Italië in de eerste helft der zestiende eeuw een ouder principe van associatie, namelijk dat der geestelijke orden, nog een kracht bezeten te hebben, die het in de Noordelijke landen miste. De nieuw gestichte orden der 16e eeuw, de Theatijnen, de Barnabiten, of splitsingen van bestaande orden, als de Capucijnen, hebben zonder twijfel vele elementen, die naar het nieuwe neigden, geborgen en voor de Kerk behouden. Niet allen: Bernardino Ochino wordt afvallig na het generaalschap der Capucijnen te hebben bekleed. Tusschen de kloosterorden en de academiën wordt de schakel gevormd door de Compagnie del divino amore, in hun inrichting herinnerend aan de oude gilden en broederschappen, in hun heimelijkheid en liefdadigheid aan Maçons en Carbonari, in hun streven en geest tegelijk aan Windesheimers en Platonische humanisten, een Italiaansche aanloop tevens tot wat Loyola gelukken zou. Deze vereenigingen, waarvan Contarini, Sadoleto, Carafa, Aleandro deel uitmaakten, hebben den grondslag gelegd voor het werk der Contrareformatie. |
|