Verzamelde werken. Deel 4. Cultuurgeschiedenis 2
(1949)–Johan Huizinga– Auteursrecht onbekend[Boekbespreking van J. Roger Charbonnel's ‘La pensée italienne au XVIe siècle et le courant libertin’ en ‘L'éthique de Giordano Bruno et le deuxième dialogue du Spaccio’]Ga naar voetnoot*J. Roger Charbonnel, La pensée italienne au XVIe siècle et le courant libertin. Champion, Paris 1919.
| |
[pagina 302]
| |
langstelling ter hand neemt, is de hoofdindruk wel, wat de schrijver zelf in een noot (p. 7121) aldus uitdrukt: ‘Le seizième siècle est peut-être un “tournant”, décisif: il est surtout un confluent ou se mêlent des doctrines très diverses’. Het karakter van bontheid, van heterogeniteit en onoverzichtelijke verwardheid, dat de Renaissance ook in andere geestelijke manifestaties vertoont, komt hier bijzonder sterk uit. ‘Une conquête de l'esprit, ébloui par l'immensité et la fécondité de l'univers’ (p. 712), dat blijft het beeld, waaronder de philosophische Renaissance zich vertoont, maar het is een verovering zonder plan, waarbij de in bezit genomen gebieden slechts zeer gebrekkig worden ingevoegd in het algemeene systeem van het denken. Geheel in overeenstemming met hetgeen omtrent de oorsprongen der Renaissance op elk ander gebied hoe langer hoe duidelijker wordt, constateert de schrijver sterke banden, die de philosophische gedachte der 16e eeuw aan de Middeleeuwen binden, met name aan het Averroïsme der 13e eeuw. Aan den anderen kant wordt de nadruk gelegd op den samenhang tusschen het vage scepticisme der Renaissance en de opkomst van den kritischen geest der 18e eeuw. De libertijnsche geestesstrooming verbindt de gedachte der Renaissance aan de philosophie der Encyclopaedisten, zegt de schrijver in het voorbericht, en het schijnt mij, dat hij in het bewijs van die stelling wel geslaagd is. Slechts vraagt men zich af, of bij den sterken nadruk op de neo-platonistische invloeden het zuivere platonisme, zooals dat b.v. door Abel Lefranc in zijn werking op de Fransche litteratuur is beschreven, niet eenigermate te kort komt. Ernstige bezwaren zijn te maken tegen de compositie van het boek. Met prof. Gustave Cohen sprak ik eens over het werk van Renaudet, Préréforme et humanisme à Paris. De Fransche geleerde deel de mijn bewondering voor dat boek, maar vond het toch ten slotte niet ‘un livre bien français’, doelende op een overmaat van geleerde bijzonderheden tot schade van den klaren vorm. Hoe moet dan een Fransch criticus wel oordeelen over het werk van Charbonnel! Want hier ontbreekt elke gelijkmatigheid van opbouw, elke waarlijke samenvatting. De schrijver heeft zijn geheele studiemateriaal in het boek gesleept, soms met volkomen verwaarlozing van den vorm. Zoo behelst chap. I niet veel meer dan de aaneengeregen adversaria over Machiavelli's verspreiding in Frankrijk, met het doel om te bewijzen, dat de Italiaansche invloed veel sterker is geweest, dan sommigen, | |
[pagina 303]
| |
b.v. Strowski, aannemen. Dit doel wordt overigens niet geheel bereikt, want de meeste getuigenissen doen juist zien, hoe eenstemmig Machiavelli in Frankrijk verworpen werd. Op p. 434 geeft de schrijver dan ook eigenlijk zelf toe, dat de invloed van Machiavelli niet bijzonder groot is geweest. Ongelijkmatigheid is het te noemen, wanneer de behandeling van Cardanus 25, van Cremonini 44, van Vanini 81 bladzijden beslaat, terwijl Telesio in 6 wordt afgedaan. Terwijl van de meeste auteurs een korte biografie aan de bespreking van hun werk en stelsel voorafgaat, zoekt men die vergeefs van Pomponazzi en Cremonini. Uitvoerige citaten van allerlei herkomst doen de noten soms tot tal van bladzijden uitdijen. Waartoe een aanhaling over Raymundus Lullus uit Cesare Cantu's Histoire universelle (p. 4611), als men daarin de mededeeling mee verzwelgt, dat Camden in de 14e eeuw leefde? - De in de noten vermelde autoriteiten zijn meer dan eens blijkbaar uit de tweede hand geciteerd: G. Benedetto Carpzovio, Paradoxon stoïcum (p. 4601), bedoelt een lid van het Leipziger geleerdengeslacht Carpzow, nl. Johann Benedict IV, 1720-1803, kleinneef van den bekenden criminalist. De bibliographie vertoont vele sporen van een haastige bewerking, b.v. p. U: onder de uitgaven van Machiavelli ontbreekt die te Milaan 1804-5; p. EE en p. 7161: Gebhardt - lees: Gebhart; p. GG: Lanson, Hist. de la litt. française, 10e éd. 1908 - sedert verscheen de 14e 1918, ib. de verspreide verhandelingen van Abel Lefranc thans te citeeren naar den verzamelbundel Grands écrivains français de la Renaissance, 1914; p. HH: Maudonnet - lees: Mandonnet, Hotmann - lees: Hotman; p. KK: Voëtius - lees: Voetius, Wulf (E. de -) - lees: (M. de -), Wolf (M.V.) - lees: Wolff (F. von -). Bij de litteratuur over Bodin ontbreekt de verhandeling van F. von Bezold, Jean Bodins Colloquium heptaplomeres und der Atheismus des 16. Jahrhunderts, 1. Teil, Historische Zeitschrift 113, 1914, die voor het geheele werk van hoogst belangrijke beteekenis zou zijn geweest. Het boek over de ethica van Giordano Bruno wordt door den schrijver de logische aanvulling van zijn andere, grootere werk genoemd. Het deelt daarmee alle verdiensten, en voorzoover ik zie, minder van de gebreken. Blijkens de voorrede had La penseé italienne reeds in 1917 moeten verschijnen. Tezamen vormen de beide werken een buitengewoon rijk hulpmiddel tot de studie van de Renaissance in haar moeilijkst te beheerschen verschijningsvorm. |
|