Verzamelde werken. Deel 4. Cultuurgeschiedenis 2
(1949)–Johan Huizinga– Auteursrecht onbekend
[pagina 298]
| |
Boekbesprekingen[Boekbespreking van konrad Burdach's ‘Reformation, Renaissance, Humanismus’ en van Paul Piur's ‘Petrarcas “Buch ohne Namen” und die Päpstliche Kurie’]Ga naar voetnoot*Konrad Burdach, Reformation, Renaissance, Humanismus. Zwei Abhandlungen über die Grundlage moderner Bildung und Sprachkunst. 2. Auflage. Gebr. Paetel, Berlin-Leipzig 1926. Paul Piur, Petrarcas ‘Buch ohne Namen’ und die Päpstliche Kurie. Ein Beitrag zur Geistesgeschichte der Frührenaissance. (Deutsche Vierteljahrsschr. für Literaturwiss. und Geistesgesch., hg. von P. Kluckhohn und E. Rothacker. Buchreihe 6. Band). Niemeyer, Halle/Saale. 1925.De twee samenvattende verhandelingen, waarin Burdach het resultaat van zijn gewichtige onderzoekingen over den oorsprong en het wezen van het begrip Renaissance in wijderen kring bekend heeft gemaakt, verschijnen hier in tweeden druk (de eerste is van 1918). ‘Sinn und Ursprung der Worte Renaissance und Reformation’ is oorspronkelijk van 1910, ‘Über den Ursprung des Humanismus’ van 1913. De groote verdienste van Burdach en zijn school bestaat hierin, dat zij niet uitgaan van een constructie Renaissance, waaraan zij de gegevens toetsen, maar speuren naar de geschiedenis van al de geestelijke motieven, thema's en gedachten, welke tezamen de idee Renaissance in het bewustzijn der dragers daarvan zelf hebben gevormd. De methode is objectief en echt cultuurhistorisch. Slechts vraagt men zich nu en dan af, of aan het optreden van al die motieven: renovatio, gouden eeuw, herstel van oorspronkelijken eenvoud, terugkeer tot de zuivere bronnen enz., niet wel eens wat te veel gewicht wordt toegekend. Het blijft wel eens twijfelachtig of aan hun beteekenis als litteraire wendingen steeds ook een cultuurhistorische functie beantwoord heeft. Hoe dit zij, reeds om doordrongen te worden van het ontzaglijk gecompliceerde van dien geestelijken groei, dien wij Renaissance noemen, is de bestudeering van Burdach's geschriften uiterst heilzaam. Paul Piur's uitvoerige inleiding, zorgvuldige uitgave en breede | |
[pagina 299]
| |
toelichting van Petrarca's Liber sine nomine passen volkomen in het geheel van de werkzaamheid van Burdach en zijn leerlingen, waaraan Piur reeds eerder belangrijk aandeel had. Het werk was reeds in 1913 gereed, doch kon eerst een jaar geleden verschijnen. Petrarca's heftige aanvallen op de Curie te Avignon, die den hoofdinhoud van deze brieven vormen, hebben hem eenmaal in den roep gebracht van een voorlooper van het protestantisme. Flacius Illyricus en zijn medestanders in de 16e eeuw lieten niet na, van zijn schijnbaar anti-pauselijke, in waarheid anti-curiale, uitingen partij te trekken. Een dergelijke beschouwing behoort lang tot het verleden. In de 19e eeuw hebben de meeste Petrarcakenners, Koerting in de eerste plaats, zijn bittere smaadredenen voornamelijk bezien in het licht van persoonlijke teleurstelling en gekrenkte ijdelheid. Piur toont de onbillijkheid van zulk een beoordeeling duidelijk aan. In het verband van de mystisch-politische vernieuwingsgedachte en de idee van een herboren Rome moest Avignon voor Petrarca tot Babel worden, en er was immers stof genoeg in de troebele werkelijkheid, om het zoo te zien. De christelijke oorsprongen van het Humanisme, door Walser en Von Martin aan andere voorbeelden in het licht gesteld, komen hier bijzonder duidelijk uit. In het eerste stadium van het Humanisme, zooals Petrarca het vertegenwoordigt, bestaat er een innige geestelijke samenhang tusschen het ideaal van het Humanisme en dat der Minorieten. De betrekkingen tusschen Petrarca en Geert Grote zijn volstrekt niet zoo bevreemdend, als men op het eerste gezicht zou denken. Piur's werk is een ware schatkamer van gewichtige en treffende bijzonderheden over Petrarca en zijn tijd. Een weinig te veel schatkamer misschien? Het valt niet te ontkennen, dat de school van Burdach de kunst van weglaten te weinig in toepassing brengt. Te groote volledigheid schaadt. Herhalingen zijn bij Piur niet vermeden. Meer en meer zal het een eisch worden van elke philologische behandeling, dat zij in de eerste plaats goed gebouwd, bondig, leesbaar en overzichtelijk zij. Onze beschaving noodzaakt ook den wetenschappelijksten lezer tot tijd- en aandachtsbesparing. Spoedig zal het algemeen heeten: Voluminosa non legentur. En dit is niet de eenige canon, die een geleerd concilie zou hebben vast te stellen. Het wordt hoog tijd, dat men, in het licht der psychologie van aandacht en geestelijke opneming, het systeem der noten hervormt. Zij behooren | |
[pagina 300]
| |
onder aan de bladzijde, niet achteraan als in Burdach's werkje, al roept de boekverzorger ook ach en wee. Maar dan ook enkel ter verwijzing, en niet dan bij hooge uitzondering belast met zelfstandige mededeeling. Wie niet in den tekst kan zeggen, wat hij te zeggen heeft, schrijve Paralipomena. De wetenschap verwaarlooze niet langer de psychologie van haar eigen emplooi. Bij Piur op p. 6, 60 en 1061 staat Clairveaux in plaats van Clairvaux. |
|