Verzamelde werken. Deel 4. Cultuurgeschiedenis 2
(1949)–Johan Huizinga– Auteursrecht onbekend
[pagina 212]
| |
Een merkwaardig bijgeloof
Ga naar voetnoot*
| |
[pagina 213]
| |
om iets te beginnen, en vervolgens over een geheel jaar de andere dagen, die gelijk gelegen zijn, ook, dan behoort er van dit ongeluk een grondige oorzaak te worden aangetoond, aangezien er geene uitwerking bestaat zonder oorzaak die dat teweegbrengt.’ Wat Gerson bedoelt is dit: wanneer 28 December 1402 op een Donderdag viel, dan gold gedurende het geheele jaar 1403 elke Donderdag voor ongeluksdag, en kon kortweg ‘les Innocents’ heetenGa naar voetnoot1. Dit gebruik hadden zoowel de conferentie te Hagenau in 1408 als de landsknechten van René van Lotharingen in 1476 op het oog, bij hun bezwaar om te handelenGa naar voetnoot2. Zij maakten zich daarmee schuldig aan een laakbaar bijgeloof. Immers het kerkrecht verbood het in acht nemen van ongunstige dagenGa naar voetnoot3. ‘Alle dagen van het jaar zijn goed,’ zegt Gerson, en keert zich uitdrukkelijk tegen een werkje van een medicus uit Montpellier De observatione dierum quantum ad opera. Het feit, dat Gerson juist dit gebruik in het bijzonder bestreed, is voldoende om te bewijzen, dat het in zijn tijd algemeen verbreid moet zijn geweest. Zoo was het althans in Frankrijk en Engeland. Grotefend's onbekendheid ermee schijnt er op te wijzen, dat het in Duitschland minder algemeen is geweest, buiten de Rijnstreken, ofschoon het toch juist Duitsche landsknechten waren, die wij het boven zagen inroepen. Zoo het in acht nemen van een gebruik als dit van iemand te verwachten is, dan is het van Lodewijk XI. Inderdaad ging het den koning zeer ter harte. Commines heeft daaromtrent een levendig verhaalGa naar voetnoot4. In den zomer van 1475 zouden Lodewijk en Eduard IV van Engeland, toen met elkander in oorlog, tijdens een wapenstilstand gevoerde vredesonderhandelingen besluiten. Zij zouden elkaar, met hun beide legers in slagorde, bij Amiens ontmoeten, maar na dit vertoon van strijdvaardigheid op een brug samenkomen. Het Engelsche leger kampeerde een halve mijl van de stad, de koning van Frankrijk vlak buiten de poorten. De Engelsche soldaten evenwel begonnen, voor hun genoegen, bij menigte de stad binnen te gaan. Dat leek bedenkelijk. Op een avond kwam de heer de Torcy den koning zeggen, dat er zoo- | |
[pagina 214]
| |
veel Engelschen binnen Amiens waren, dat het hoogst gevaarlijk werd. Lodewijk, altijd immers zeer gevoelig voor slecht bericht, werd boos op den waarschuwer: ‘ainsi chascun s'en teut’. ‘Le matin estoit le jour semblable que avoient esté les Innocens celle année, et à tel jour le roy ne parloit ne vouloit oyr parler de nulles de ces matières, et tenoit à grand malheur quant on luy en parloit, et s'en courroussoit fort à ceulx qui l'avoient accoustumé de hanter et congnoissoient sa condition.’ Maar dien morgen niettemin kwam iemand Commines zeggen, dat er wel 9000 Engelschen in de stad waren. Commines besloot het er op te wagen, ging naar den koning, en zei: ‘Sire, nonobstant qu'il soit le jour des Innocens, si est il necessaire que je vous die ce que l'on m'a dict etc.’. En de koning zeide: ‘qu'il ne falloit point tenir la cerymonie des Innocens ce jour’. - Het liep overigens met een sisser af. Commines ging eens in de stad kijken en bevond, dat alle Engelschen dronken in de herbergen zaten. Toen begreep hij, dat er geen kwaad bij was, en berichtte dat aan den koning. Mlle Dupont heeft in haar aanteekeningen op Commines verschillende bewijzen aangehaald voor de strengheid, waarmee Lodewijk XI het gebruik hield: ‘le lendemain tiers jour de may 1475 le roy...... ne chemina point, parce qu'il estoit les Innocens en tel jour’Ga naar voetnoot1. ‘Pour 5 haultes messes que ledit Lieutier a fait célébrer à sa dévocion et en l'onneur des Ynossens par chascun jeudy dudit mois de novembre 1470.’Ga naar voetnoot2 Een geval, door Chastellain verteldGa naar voetnoot3, kenschetst tegelijk met den koning ook Philips den Goede, die niet bijgeloovig, daarentegen zeer galant was. In September 1464 had Lodewijk toegestaan, dat zijn gemalin enkele dagen de gast zou zijn bij den hertog van Bourgondië, in diens lustverblijf, het vermaarde kasteel te Hesdin. De koningin kwam op Zondag, met den uitdrukkelijken last, om Dinsdags weer te vertrekken. Maar de gastvrije hertog wilde het gezelschap, dat zich best vermaakte, volstrekt niet laten gaan. Groote angst bij de kamerheeren voor 's konings geduchten toorn. De heer de Cressol weeklaagde: ‘si la royne ne partoit alors à ca mardi, elle ne pourroit partir aussi le merquedy après, pour les Innocens, et par ainsi ce seroit encore un autre jour de retardement, et mal sur mal, qui tout redon- | |
[pagina 215]
| |
deroit sur luy!’ Philips schatte dat bezwaar gering: van Dinsdag vertrekken was geen sprake, over Woensdag viel te denken, ‘et quand à partir venroit, il ne faudroit point laisser pour les Innocens, par especial aux dames, car elles ont une singulière loy’. In Engeland is de gewoonte, om den weekdag, waarop Onnoozele Kinderen het laatst gevallen was, een heel jaar als ongelukkig te ontontzien, zeer verbreid geweest, en lang in zwang gebleven. Toen Eduard IV in 1461 gekroond zou worden, heette het, dat men de plechtigheid, die reeds bepaald was op Zondag 28 Juni, een dag zou verschuiven, van wege den onheilbrengenden weekdag. James Gresham schrijft aan John Paston, 21 Juni 1461Ga naar voetnoot1: ‘Maister Brakle shall preche at Poules on Sunday next comyng as he tolde me, and he tolde me, that for cause Childermasse-day fal on the Sunday, the coronacion shall on the Monday etc.’. Master Brakle was verkeerd ingelicht: de kroning had plaats op den vastgestelden dag, Zondag 28 Juni, gevolgd door den kroningsmaaltijd in Westminster Hall. Misschien hadden de koningen in Engeland ten opzichte van de Innocents, evenals de dames voor Philips van Bourgondië, ‘une singulière loy.’ Als in het Play of Sir John Oldcastle (1600) de Lollards een samenkomst beramen, merkt een hunner op: ‘Friday, quoth'a, a dismal day; Childermas day this year was Friday’Ga naar voetnoot2. Addison beschrijft in The Spectator van 8 Maart 1710Ga naar voetnoot3 al de bijgeloovigheden, die men in een Engelsch burgergezin van zijn tijd nog aantrof. Aan het beneden eind van de tafel zat een jongetje, dat aan zijn moeder vertelde, dat hij Donderdag met schrijfletters zou beginnen. ‘Thursday? says she: No child, if it please God, you shall not begin upon Childermas-day; tell your writing-master that Friday will be soon enough.’ Uit Frankrijk zijn mij geen gevallen uit latere eeuwen bekend; in het Traité des superstitions van Jean Baptiste Thiers, van 1679, wordt wel gesproken van den 28sten December zelf als ongeluksdag, maar niet van de gewoonte, den weekdag, waarop deze 't laatst gevallen was, een heel jaar door in acht te nemen. Het zou niet onmogelijk zijn, door een stelselmatig onderzoek in | |
[pagina 216]
| |
acta van vergaderingen, registers van het uitzeilen van schepen, of dergelijke bescheiden, vast te stellen, of ieder jaar een bepaalde weekdag voor het begin van een onderneming telkens uitviel, en zoodoende uit te maken, of, waar en hoe lang het gebruik gehouden werd. Maar de geestdriftige volkskundige, die dit onderzoek zal ondernemen, ben ik niet. Staan wij liever nog een oogenblik stil bij de vraag, waarom uit de geheele heiligenkalender juist dit feest tot zulk een eigenaardige repercussie heeft aanleiding gegeven. De dagen om en bij Kerstmis hadden altijd iets bijzonders. ‘Some say that ever 'gainst that season comes
Wherein our Saviour's birth is celebrated,
The bird of dawning singeth all night long:
And then, they say, no spirit dare stir abroad;
The nights are wholesome; then no planets strike,
No fairy takes, nor witch hath power to charm,
So hallow'd and so gracious is the time.’Ga naar voetnoot1
Maar het was niet enkel het genaderijke, wat aan dien tijd verbonden was. Ook al het saturnalische concentreerde zich op de maand der kortste dagen. De festa fatuorum, op Sint Nicolaas begonnen, eindigden op 28 December. Op dien dag legde de ‘kinderbisschop’ zijn waardigheid neer. Onder alle martelaarschappen was de kindermoord van Bethlehem wel buitengewoon treffend. Geen statistieken van stadsbevolking weerhielden het ontvankelijk gemoed van het geloof in 144.000 slachtoffers, welk getal men afleidde uit een interpretatie van de Openbaring 14. 3: ‘et cantabant quasi canticum ante sedem...... et nemo poterat discere canticum nisi illa centum quadraginta quatuor millia qui empti sunt de terra’. Het volstrekt eenige in het martelaarschap der kinderen, waarop reeds Augustinus gewezen had, was gelegen in het feit, dat zij gestorven waren in de plaats van Christus. Reliquieën van Onnoozele Kinderen waren in verschillende landen en steden in hooge eereGa naar voetnoot2. Elders heb ik gesproken van de plaats, | |
[pagina 217]
| |
die het kerkhof ‘des Innocents’ innam in het middeleeuwsch Parijs. Er bestond een gewoonte, om op Onnoozele Kinderen-dag ieder, dien men 's morgens nog in bed kon vinden, een kastijding toe te dienen, een soort Luilak dus. ‘Kindlen’ heette het in het Duitsch, ‘dar i santi innocenti’, ‘bailler les innocents à quelqu'un’. Clement Marot maakte het woord ‘innocenter’ in zijn epigram: ‘Belle Philis, si je sçavois où couche
Vostre personne au jour des Innocens,
De bon matin j'irois en votre couche;
Semblant ferois de vous innocenter.’
Dat was niet bepaald innocent. De Zwitser Hospinianus vat het tragischer op. ‘Opdat christelijke kinderen zich deze allerwreedste slachting zullen herinneren, en om terstond met Christi geboorte den haat, de vervolging, het kruis, de ballingschap, den nood te leeren kennen, plegen de ouders hen op den morgen van dien dag, wanneer zij nog in hun bedjes liggen, met roeden te slaan.’Ga naar voetnoot1 Dit alles verklaart evenwel nog niet de wekelijks herhaalde herdenking van dien dag. Men zou haar, zoo niet oorzakelijk, dan toch in psychologisch verband kunnen beschouwen met zeer oude gebruiken in de liturgie. Men neemt wel aan, dat in de eerste eeuwen van het Christendom, eer zich de liturgische jaarcyclus ontwikkeld had, de eenige herdenking der groote feiten in de heilsgeschiedenis een wekelijkschen cyclus vormde. In dezen kringloop was de Vrijdag aan het Lijden, de Zondag aan de Opstanding gewijd. Reeds Tertullianus en de Brief van Barnabas gewagen ervan, dat men iederen Zondag de Opstanding vierde. Eusebius en Basilius de Groote noemen hem dan ook zoowel ἡμέρα ἀναστάσιμος-dag der Opstanding, als ἡμέρα ϰυριώνυμος-dag des Heeren. De Grieksche Kerk heeft deze beteekenis van den Zondag trouwer bewaard dan de Latijnsche. In de Apolysis, welke met het Ite missa est correspondeert, begint de bede om den zegen des Heeren op Zondagen met de woorden: ‘Hij die uit de dooden is opgestaan, Christus onze ware God’, welke zinsnede op werkdagen wordt weggelaten. Bovendien wordt in het morgen-officium van iederen Zondag buiten den Paaschtijd een evangelie der | |
[pagina 218]
| |
Opstanding gelezen. Zoo is het te begrijpen, dat Woskresenje-Opstanding, in het Russisch het gewone woord voor Zondag is geworden, dat Nedelja-rustdag, verdrongen heeft. Vrijdag als ongunstige dag om een reis of werk te beginnen, is nog altijd in tal van landen bekend. Met Woskresenje-Zondag vormt het een zuivere parallel van het hier besproken gebruik, wekelijks Onnoozele Kinderen te herdenken. Een wel niet gelijkwaardig, maar toch soortgelijk voorbeeld van zulk een weerkaatsing van bepaalde feesten levert het volgende. De drie dagen, die op Kerstmis volgen, waren alle aan zeer bijzondere heiligen gewijd: 26 December aan Sint Steven, den eersten martelaar, 27 aan Sint Jan den EvangelistGa naar voetnoot1, 28 aan de Onnoozele Kinderen. Nu heeft indertijd O. Redlich in de aartsdiocees Salzburg een middeleeuwsch gebruik aangewezenGa naar voetnoot2, om de drie dagen na Paschen en na Pinksteren met diezelfde namen aan te duiden, zoodat men gesproken vindt van ‘Sant Johannstage Evangelist als man in beget nach hostern’ (1305), ‘Stephanstag ze phinchsten’ (1361), ‘1377 des mitichens nach phingsten an aller chindleinstag’. Volgens dit gebruik moest deze herhaling van ‘Kindleintag’, uitgaande van Paschen en Pinksteren als weerslag van Kerstmis, natuurlijk steeds op Woensdag vallen. Van direct verband met het gebruik, dat ons hier bezighield, kan dan ook geen sprake zijn. Wel getuigen beide, en op soortgelijke wijs, van de neiging van den middeleeuwschen geest, om altijd weer in alles wat de heilsgeschiedenis betrof, nieuwe mystische samenhangen, symbolische symmetrieën en representatiën te vinden. Voor het middeleeuwsche denken zijn alle dingen nooit louter en alleen datgene wat zij in de dagelijksche werkelijkheid beteekenen. Zij hebben geestelijke functiën zonder tal, en hun tijdelijkheid is beloken in eeuwigheid. Zelfs de dorre bijgeloovigheden van een Lodewijk XI zijn in den grond wellicht maar een misverstaan van waarheid, die aan een Meister Eckhart niet dan in het begenadigde oogenblik gemeenzaam wordt. |
|