Verzamelde werken. Deel 4. Cultuurgeschiedenis 2
(1949)–Johan Huizinga– Auteursrecht onbekend
[pagina 195]
| |
Boekbespreking [van P. Champion's ‘Louis XI’]Ga naar voetnoot*P. Champion, Louis XI. Tome premier: le Dauphin. Tome second: le Roi. (Bibliothèque du XVe siècle, tome XXXIII et XXXIV). Champion, Paris 1927.De heer Champion, die ons voortreffelijke werken geschonken heeft over Charles d'Orléans en François Villon, een aantrekkelijke Histoire poétique du XVe siècle en tal van andere studiën, kent de bronnen van de Fransche geschiedenis der vijftiende eeuw in een omvang en een diepte als wellicht geen ander. Een geschiedenis van Lodewijk XI van zijn hand, opgebouwd op een even uitgebreide kennis der gedrukte bronnen als ver-strekkend archief-onderzoek, doet het allerbeste verwachten. Nog eer ik de lectuur van het boek kon beginnen, kwam ik in de Revue historique van Januari-Februari 1928, t. 157 p. 89, een beoordeeling tegen door Ch. Petit-Dutaillis, en was teleurgesteld, daar een scherpe afkeuring te vinden van de wijze, waarop Champion zich van zijn taak gekweten had. Bij lezing bevond ik spoedig, dat afkeurend oordeel te moeten deelen. Het is heel iets anders, een stuk litteraire geschiedenis te beschrijven, dan het leven van een koning, die een staat belichaamd heeft in een kritiek tijdperk van zijn bestaan. Het talent van den heer Champion is tot dit laatste te kort geschoten. Hier kwam het er op aan, de groote vragen, die die tijd stelt, duidelijk uit te drukken, aan de stof vorm te geven, veel weg te laten en een geheel hecht op te bouwen. Van die grondvragen maakt de schrijver zich af met de verklaring, dat zij toch niet zijn op te lossen (I, p. 57). Hierin is iets waars. Champion vreest terecht historische constructie. Doch wat geeft hij er voor in de plaats? Dit boek is merkwaardig als specimen van hedendaagsche strekkingen van historische compositie. Ik zal niet zeggen, dat de opzet en de schrijftrant onder directen invloed van de film staan. Maar ongetwijfeld hebben wij hier een voorbeeld, hoe het cinematographisch opvatten en weergeven der dingen, dat wil in hoofdzaak zeggen de concentratie der aandacht op uiterlijke, snel wisselende beelden | |
[pagina 196]
| |
zonder sterken logischen samenhang, als algemeene denkvorm veld wint. Champion ontrolt het leven van Lodewijk XI, in hoofdzaak zuiver annalistisch, in een oneindige reeks van vluchtige, licht gepenseelde beelden. Hij brengt geen reliëf aan tusschen het gewichtige en bijkomstige. Hij tracht de dingen te doen zien door de oogen van zijn hoofdfiguur, en gebruikt daartoe doorloopend banale stijlmiddelen van novellistischen aard. Hij geeft voortdurend quasi-meditaties van Lodewijk, even ongefundeerd als die welke Froissart aanwendt, en minder aardig. Hij eindigt zijn korte, schemerige hoofdstukjes met verbale culs de lampe, die louter op het effekt zijn. Men is herhaaldelijk geneigd, van quasi-realisme, quasi-spanning, quasi-naïveteit te spreken, veel procédé te zien en weinig kracht. De groote gebeurtenissen worden niet duidelijk, de kleine treffen niet. En dit alles is opgetrokken op een fundament van ontzagwekkende, eerste-hands kennis. Maar die kennis is in haar harde echtheid den auteur niet genoeg ernst. Hij speelt er mee, hij kleedt ze wat aan, poetst ze wat op, en gaat er niet altijd nauwkeurig mee om. De scène, die Chastellain III, p. 230 beschrijft, is op pag. 299 van het eerste deel geheel onjuist weergegeven. Dat er bij de verwerking van een zoo onafzienbaar materiaal eens een enkele onjuistheid insluipt, kan natuurlijk geen grief zijn. Thomas Basin is geen bisschop van Utrecht geweest (I, p. 23), Bazel was geen aartsbisdom (p. 161), de prins van Wales is reeds op het slagveld van Tewkesbury omgebracht (II, p. 140), het huis van Bourgondië stamt niet uit Karel V (II, p. 23). Bijna het gansche boek is geschreven in het in Franschen historiestijl zoo gecultiveerde praesens historicum, dikwijls afgewisseld door het evenzeer veelgebruikte futurum historicum. Het zou interessant zijn, de beteekenis van dit stijlmiddel nader te onderzoeken. Het Engelsch bezigt dit spraakgebruik zoo goed als niet. Alleen Carlyle vervalt er voortdurend in, maar zijn stijl is dan ook door zijn landgenooten steeds als on-engelsch verworpen. Het praesens verhoogt de levendigheid. Doch in den grond der zaak is het een zwakheidsverschijnsel. De tijd der ware geschiedschrijving is een rustig praeteritum. In de uitvoerige inleiding verklaart de schrijver het zijn uitdrukkelijke bedoeling, het beeld van Lodewijk XI, dat door de romantiek gemeengoed is geworden, door een juister en billijker te vervangen. Hij is niet de eerste die dit beproeft. In het algemeen is hij zeker in deze bedoeling geslaagd. Het ligt eer aan de boven geschetste eigen- | |
[pagina 197]
| |
aardigheden van zijn trant dan aan de zwakheid van zijn stelling, dat zijn kenschetsing van 's konings karakter en talenten niet altijd overtuigend werkt. Ondanks al het gezegde behoudt het werk van Champion een niet geringe waarde, eensdeels wegens het overzicht over de historiografie betreffende Lodewijk XI, die de inleiding biedt, anderdeels om de tallooze bijzonderheden aangaande feiten en personen, die men met behulp van Champion's onuitputtelijke informatie kan verifieeren. Het blijft te betreuren, dat een zoo voortreffelijk geëquipeerd geschiedvorscher een moderne quasi-historische belangstelling in het gevlij komt, en den weg opgaat van Emil Ludwig's succesboeken, en de ‘histoire romancée’ der Vies des hommes illustres en Vies des grands artistes. Frankrijk heeft daartoe een te nobele traditie van echte historische belangstelling in wijden kring. |
|