Verzamelde werken. Deel 4. Cultuurgeschiedenis 2
(1949)–Johan Huizinga– Auteursrecht onbekendDanteGa naar voetnoot*Kunnen wij ons nog wel goed voorstellen, dat Shakespeare, Rembrandt en Dante eenmaal met moeite heroverd zijn op een algemeen oordeel, dat hen aan spot en smaad had prijsgegeven en welhaast tot vergetelheid bestemd? Hun grootheid schijnt ons zoo volstrekt en zoo onaantastbaar, dat het haast onbegrijpelijk wordt, hoe een vroeger geslacht, zeer weloverwogen en met een niet geringe kracht van oordeel, de voorkeur heeft kunnen geven aan Racine, Claude Lorrain en Ariosto. In die voorkeur ligt de geheele geschiedenis van de Renaissance en van de eeuw van Lodewijk XIV opgesloten; wie haar niet tijdelijk meevoelen kan, zal geen van die beide tijdperken begrijpen. Aan de verwerping van Shakespeare, Rembrandt en Dante heeft één en hetzelfde motief ten grondslag gelegen: de afkeer van het extravagante, de schroom voor het al te onmiddellijke. Versta extravagant hier niet in den verslapten, alledaagschen zin, maar in de concrete beteekenis der Latijnsche woorddeelen: een buiten-zwerven, een buiten-dwalen van den geest. De klassicistische eeuwen duldden niet, dat de dichter u plotseling, met een woord, met een kreet, meevoerde naar duizelende verten, oneindig ver buiten dien prachtigen en vastomsloten kring, waarbinnen zij het leven en de schoonheid hadden bepaald. Zij duldden evenmin, dat hij den afstand verbrak van wuwaardigheid, om u bij de hand, bij de keel, bij het hart te grijpen. Hoe is het gekomen, dat wij deze drie teruggewonnen hebben? - De romantiek... Ja, de romantiek, als men haar ruim genoeg opvat. Toen omstreeks het midden der achttiende eeuw het besef was opgegaan, dat het aankwam op alles wat achter de logisch uitgedrukte | |
[pagina 142]
| |
waarheden lag, toen was het zeker, dat de tijd voor Shakespeare, Rembrandt en Dante eerlang weer komen zou. Ontdekt zijn zij weder door het blazen van den romantischen stormwind. Doch dit wil geenszins zeggen, dat nu nog onze bewondering voor hen in wezen romantisch zou zijn. Wie thans een voorstelling van Dante uit de dagen der romantiek beschouwt, van een Delacroix bij voorbeeld, zal slechts een gering deel van zijn Dante-beeld daarin uitgedrukt vinden. Wat is het, dat ons aan Dante zoo onverbrekelijk bindt, dat hem ons zoo in de hoogste mate onmisbaar maakt? Voorzeker niet, dat hij zoo verwant zou zijn aan onzen eigen tijd. Hij heeft veeleer alles, wat wij missen, en het is misschien daardoor, dat hij ons zoo hevig trekt. Wij vinden in hem de volkomen vastheid. Vastheid van oordeel, vastheid van wereldbeschouwing en begrip, vastheid van den dichterlijken vorm, vastheid van verbeelding. Bij hem niets zwevends, niets onomlijnds, niets wat in het midden gelaten wordt. Wij voelen iets ijzingwekkends in de zekerheid, waarmee Dante zijn tijdgenooten dorst verdoemen, en benijden hem die zekerheid. Het dichterlijk verbeelden is in Dante volmaakt. Geen van de groote meesters der levende figuren: geen Milton, geen Goethe, heeft zijn onmiddellijkheid van verbeelding, welke even ver af staat van kunstige beeldbeschrijving als van vaag fantazeeren. Het is, alsof tegenover Dante's werk al de tegenstellingen der litteratuurgeschiedenis hun beteekenis verliezen, omdat hij ze alle reeds had opgelost, of liever ze niet gekend had. Wie tot Dante komt met de vraag naar de verhouding van onderwerp en wijze van behandeling, kan terstond weer naar huis gaan; zij vallen volstrekt niet te scheiden. Met een tegenstelling als realiteit en fictie komt men bij Dante slechts in verlegenheid. Met vorm en inhoud gaat het niet beter. Tusschen de verschillende verbeeldingssferen: bijbelsche, klassieke, romantische, waartusschen latere dichtergeslachten zouden gaan weifelen en kiezen, heeft Dante geen scheiding gekend: zijn visie onderwerpt ze alle en dwingt ze tot eenheid. Geen dichter is zoo onscheidbaar van het land en het volk, dat hem voortbracht, als Dante. Hij brengt ons veel sterker in aanraking met Italië dan Shakespeare het ons met Engeland of zelfs Cervantes met Spanje doet. Is er ergens één dichter, die zoo met u mee wandelt, wanneer gij zijn levensweg kruist, als Dante het doet in Florence, Verona, Ravenna? Italië is der wereld een lust om nog duizend andere dingen; men kan het leeren kennen uit tal van andere uitingen van | |
[pagina 143]
| |
zijn rijken geest, maar het diepste en sterkste van dien geest heeft slechts hij begrepen, die Dante lief heeft. |
|