Verzamelde werken. Deel 4. Cultuurgeschiedenis 2
(1949)–Johan Huizinga– Auteursrecht onbekend
[pagina 136]
| |
[Middeleeuwen (vervolg)]De figuur van den dood bij DanteGa naar voetnoot*Een oud opschrift kent aan een der beide zonen van Dante, twijfelend of het Jacopo is geweest dan wel Piero, een gedicht in terzinen toe, dat begint: Io son la Morte, principessa grande,
Che la superbia umana in basso pono:
Per tutto 'l mondo 'l mio nome si spande.
Trema la terra tutta nel mio suono:
Gli re e gran maestri un piccol'ora
Per lo mio sguardo caggion del suo trono.
La forza giovenil non vi dimora,
Che subito non vada in sepoltura
Fra tanti vermi, che così 'l divora.
Soldato, che ti vale tua armadura,
Che la mia falce non ti sbatta in terra,
Perchè non facci la partenza dura?
Heel waarschijnlijk dunkt het mij niet, dat dit verzen uit de eerste helft der veertiende eeuw zouden zijn. Zij verraden daartoe te veel verwantschap met het genre, dat eerst na het midden der vijftiende eeuw opkomt uit de afbeelding van den Doodendans, al volgen zij niet zoo getrouw de gansche reeks van waardigheden en beroepen, eindigend in den dood, als bij voorbeeld het Spaansche gedicht, dat evenzoo begint: Yo so la muerte cierta á todas criaturas
Que son é seran en el mundo durante;
Demando y digo, o orbe, porque curas
De vida tan breve en punto pasante.
Hetzij dan mijn twijfel aan het auteurschap der Alighieri gegrond is, of niet, het gedicht blijft in elk geval een goed voorbeeld van het feit, hoe in de litteratuur een voorstelling van lieverlede kan vergroven, evengoed als zich verfijnen. | |
[pagina 137]
| |
Is het de invloed der franciscaansche poëzie geweest, die de edeler en soberder doodsmotieven van een vroeger eeuw heeft verdrongen voor het macabere gezicht op den dood in zijn verschrikkelijkheid? In de Laude van Jacopone da Todi wordt reeds herhaaldelijk het thema van de ontbinding van het lijk aangehevenGa naar voetnoot1, ook al moge hem ten onrechte zijn toegeschreven het gedicht, dat begint: Ecco la pallida Morte,
Laida, scura en sfigurata,
en dat vervolgens, zooals Emile Gebhart zegt: ‘étale, avec une emphase lugubre, toutes les misères de la tombe’. De hoofsche dichters van het dugento onthouden zich van een al te huiveringwekkende evocatie van den Dood. Het motief om hem in hun liefdedichten te pas te brengen is doorgaans de aanklacht tegen den Dood, die de geliefde wegneemt en het schoone verstoort. Doch die aanklachten zijn noch hartstochtelijk, noch vreeselijk. Morte, perchè m'ài fatta si guerra
Che m'ài tolta madonna, ond' io mi dolglio?
La flor de le bellezze è morte in terra
Perchè lo mondo non amo nè volglio.
Villana morte, che non ài pietanza...
Dit is uit den Siciliaanschen kring van Frederik II; het staat op naam van Giacomino Pugliese. Anonym is het volgende: Dispietata morte e fera,
Cierto se' da biasmare,
Che non ti vale preghera
Nè merzè chiamare...
Van Dante's vrienden heeft Lapo Gianni een wonderlijke uitwerking van het aanklachtsmotief gevonden. ‘Ser Lapo Gianni disse contro la morte’ luidt het oude opschrift van de canzone, die begintGa naar voetnoot2: O morte, de la vita privatrice,
O di ben guastatrice,
Dinanzi a cui porrò di te lamento?
Altrui non sento ch'al divin fattore.
| |
[pagina 138]
| |
Hij bedreigt den Dood met de zekerheid, dat deze eenmaal zelf, bij het jongste gericht, den dood zal moeten lijden, en verheugt zich in dat vooruitzicht; hij zelf zou er, uit wraak, de hand toe willen leenen: O morte scura di laida semblanza,
O nave di turbanza...
Hij, die als dichter Dante het naast stond, Guido Cavalcanti, heeft even een anderen toon aangeheven: Morte gientil, rimedio de' cattivi,
Merzè merzè a man giunte ti cheggio:
Vienmi a vedere e prendimi, chè peggio
Mi face amor...
Dante vond derhalve, ten opzichte van de verpersoonlijking van den Dood, een dichterlijke conventie voorhanden. Hij vond de figuur ook in de kunst reeds verbeeld, en wel op meer dan ééne wijze. Reeds in een Italiaansch handschrift uit de twaalfde eeuw ziet men den Dood, te paard, dus als een der apocalyptische ruiters, springende over een hoop vallende, vluchtende of terneerliggende menschenGa naar voetnoot1. De aangrijpende figuur van het Campo santo te Pisa: de Dood als megaera met vleermuisvleugelen aanvliegende uit de lucht, heeft wellicht ook reeds in ouder tijd haar prototypen. Als wapen van den Dood kende de iconografie zoowel zeis of speer, als pijl en boog. Het voornaamste van Dante's werk beweegt zich om den Dood. Divina Commedia en Vita nuova beide hebben hem als basis en uitgangspunt. En zie nu: de dichter, die aan alle dingen met een enkelen klank van zijn stem een vorm wist te geven, die voor ons leven geprent staat in onze verbeelding, heeft het versmaad, den vorm uit te werken van de figuur, die zoo schril en levendig in de fantazie van zijn tijd stond, de Dood. In de gansche Commedia komt de dood slechts viermaal in min of meer persoonlijke gedaante voorGa naar voetnoot2, en dan nog hoe terloops! Het meest gemarkeerd nog is de figuur in Purgatorio VII vs. 32, waar Sordello meedeelt, dat hij zijn plaats heeft in het oord, waar geen foltering en weeklagen is, doch slechts duisternis en zuchten: | |
[pagina 139]
| |
... co' parvoli innocenti,
Dai denti morsi della morte, avante
Che fosser dall' umana colpa esenti.
Behalve van de tanden des doods, spreekt Dante van diens net, waarin hij de stervelingen vangt, en van zijn boog. Met beide attributen kent hem ook Lapo Gianni. In een der lyrische gedichten, dat als werk uit zijn jeugd mag gelden, volgt Dante nog de conventie, die hij ten opzichte van het doodsthema vond. Het is de klacht om Beatrice's speelnootje, opgenomen in Vita nuova VIII: Morte villana, di pietà nemica,
Di dolor madre antica,
Giudicio incontrastabile, gravoso,
Poi che hai data matera al cor doglioso,
Ond' io vado pensoso,
Di te blasmar la lingua s'affatica.
Hij verwijt dus den Dood zijn ‘dorperheid’, villania, die geen edele, blijde hoofschheid ontziet, die den droom van het schoone leven verstoort. Dit is het standpunt der Cortesia, zuiver uitgedrukt, de heerschende conventie. Later echter hoort men van Dante dezen toon niet meer. De Dood krijgt bij hem andere adjectieven, en wel bij voorkeur dolce en soave. In den koortsdroom V.N. c. XXIII, zoo wonderlijk levendig alsof men hem zelf had gedroomd, klinkt luider dan de schrik over de vreeselijke gezichten, die hem verschijnen, zeggende: ‘Tu se' morto’, zijn eigen roepen: ‘Dolcissima Morte, vieni a me, en non m'essere villana!’ In de canzone Li occhi dolenti, V.N. c. XXXI, spreekt de dichter van den dood aldus: E spesse fiate pensando a la morte,
Venemene un disio tanto soave,
Che mi tramuta lo color nel viso,
en in V.N. c. XXXIII prijst hij dien, Come soave e dolce mio riposo.
| |
[pagina 140]
| |
Ook in de sonnetten en canzonen buiten de Vita nuova overheerscht die zachte toewending naar den dood: La morte de' passare ogni altro bene.Ga naar voetnoot1
Hoe echter verhief Dante den geijkten vorm, toen hij in de canzone Morte, poi ch'io non truovo a cui mi dogliaGa naar voetnoot2 de conventioneele aanklacht tegen Morte omzette in een vertrouwelijke bede tot haar zelve in haar macht en majesteit. Vergelijk nu met Lapo Gianni's wraakzucht, die men nauwelijks geheel ernstig kan nemen, dezen aanhef van Dante: Morte, poi ch'io non truovo a cui mi doglia,
Nè cui pietà per me muova sospiri,
Ove ch'io miri, o in qual parte ch'io sia;
E perchè tu se' quella, che mi spoglia
D'ogni baldanza, e vesti di martiri,
E per me giri ogni fortuna ria;
Perchè tu, Morte, puoi la vita mia
Povera e ricca far, come a te piace,
A te conven ch'io drizzi la mia face,
Dipinta in guisa di persona morta.
Io vegno a te, come a persona pia,
Piangendo, Morte, quella dolce pace,
Che 'l colpo tuo mi tolle, se disface
La donna, che con seco il mio cor porta,
Quella ch'è d'ogni ben la vera porta......
Dante's blik is meestal gericht over den dood heen. In de kapittelen der Vita nuova, die handelen over Beatrice's dood, gebruikt hij, blijkbaar opzettelijk, het woord morte niet. ‘Sua partita da noi’, haar heengaan van ons, is het woord, dat er telkens voor in de plaats treedt. ‘In quello giorno nel quale so compiea l'anno che questa donna era fatta de li cittadini di vita eterna, io mi sedea in parte ne la quale, ricordandomi di lei, disegnava uno angelo sopra certe tavolette...’ De figuur van Amore is nog levend; van die van Morte is niets gebleven. De rustig glijdende zinnen, waarmee Dante in het vierde tractaat van het Convivio het beeld uit Cicero's De Senectute opneemt en uitwerkt: van den mensch, die aan zijn levenseinde als van een zeereis in | |
[pagina 141]
| |
de haven terugkeert, zijn doordrongen van dien diepen vrede, die hem boven alles lief was, waarnaar hij hunkerde voor zich en voor de wereld, en dien hij eerst vond in den dood; den vrede, waar hij zelfs de levenlooze dingen naar zag streven, als in die stil vlietende regels uit den Inferno, die wijzen naar het landschap, waar hij rusten zou: Sulla marina dove il Po discende
Per aver pace co' seguaci sui.
|
|