Verzamelde werken. Deel 4. Cultuurgeschiedenis 2
(1949)–Johan Huizinga– Auteursrecht onbekend[Boekbespreking van M. Bloch's ‘Les rois thaumaturges’]Ga naar voetnoot*Marc Bloch, Les rois thaumaturges. Étude sur caractère le surnaturel attribué à la puissance royale particulièrement en France et en Angleterre. Publications de la faculté des lettres de l'Université de Strasbourg, fascicule 19. Strasbourg 1924.De gewoonte der Fransche en Engelsche koningen, het laatst gevolgd door Karel X in 1825, om door hunne aanraking klierachtige halsaandoeningen te genezen, ‘le toucher des écrouelles’, wordt hier behandeld met een uitvoerigheid en grondigheid (het boek telt 542 bladzijden), die den schrijver verzekert, zoo niet het laatste woord over de kwestie te hebben gesproken, dan toch het standaardwerk erover te hebben geleverd. Voor Engeland had R. Crawfurd in 1911 het vraagstuk behandeld in The King's Evil, ten onzent heeft A.A. van Schelven er onlangs een studie aan gewijd, verschenen in het Verslag van de Algemeene Vergadering van het Historisch Genootschap, 1923, die aan den schrijver nog niet bekend is geweest. De taak om over een betrekkelijk détail alle gegevens te verzamelen en te verwerken, zonder van het goede te veel te geven, eischt aanmerkelijke talenten van methodischen aard. Ik weet niet, of men ze den heer Bloch ten volle mag toekennen. Een zekere omslachtigheid van betoog is hem niet vreemd. Bij een straffer indeeling van de stof had veel herhaling voorkomen kunnen worden. Met deze gebreken blijft het werk een schatkamer van bijzonderheden over een merkwaardig verschijnsel in de geschiedenis van het koningschap. De toekenning van geneeskracht aan de aanraking des konings vindt men in Frankrijk het eerst met zekerheid overgeleverd ten aanzien van den tweeden Capetinger, Robert den Vrome. De geneeskracht betreft dan nog niet in het bijzonder de halskliergezwellen. In Engeland heeft Hendrik II de geneeskracht uitgeoefend; men beriep er zich op oudere voorbeelden, met name dat van Eduard den Belijder. Het ritueel der plechtigheid is in beide landen verschillend; in Engeland treedt het gebed en het liturgisch karakter der handeling meer op den | |
[pagina 128]
| |
voorgrond. Buiten Frankrijk en Engeland vindt men eerst in de latere Middeleeuwen zekere pogingen tot navolging, misschien niet zonder invloed van het feit, dat de koninklijke wondermacht gedekt scheen door het gezag van Thomas van Aquino, aangezien Tolomeo van Lucca, de voltooier van diens De regimine principum er gewag van maakte. De oorsprong van het geloof moet natuurlijk in het algemeen worden gezocht in het sacraal karakter van het koningschap, dat sterk geaccentueerd was bij de Germaansche volken, en later onder invloed van Oud-testamentische voorstellingen bevestigd werd. De zalving, het recht van den Franschen koning, om het avondmaal in beide gedaanten te vieren, staan ermee in nauw verband. De schrijver neemt aan, dat zoowel in Engeland als in Frankrijk de gewoonte met bewuste politieke bedoelingen, ter wille van de bevestiging der legitimiteit, is gefixeerd. In Engeland wordt sedert de veertiende eeuw de aanraking der scrofuleuzen gecombineerd met de uitdeeling van geneeskrachtige ringen. De koninklijke wondermacht is hier secundair: de koning legt een aantal goud- en zilverstukken als offerande op het altaar, en koopt ze terstond terug voor een gelijkwaardige geldsom, waarop van het goud en zilver, dat dus een oogenblik van de Kerk is geweest, ringen worden gesmeed. In Frankrijk heeft de koning als genezer der scrofuleuzen een concurrent, nl. Saint Marcoul te Corbeny, met wien hij zich op een eigenaardige wijze associeert. Niet minder belangwekkend dan de hoofdstukken over de oorsprongen van het gebruik zijn die welke het verloop ervan in de zeventiende en achttiende eeuw behandelen. De tijd van Lodewijk XIV handhaaft het met volle verzekerdheid en brutale praal. Maar in Engeland weigert Willem III zich ertoe te leenen, en ofschoon Anne het nog eens uitoefent, heeft het daar toch afgedaan. Inmiddels begint de spot zich te doen hooren: van Saint Simon met zijn boosaardige en leugenachtige anecdote over Madame de Soubise, die 's konings maîtresse zou zijn geweest, en toch niet genezen, van Voltaire, die den Franschen koning het voorbeeld van Willem III aanbeval. Onder Lodewijk XV luidt het woord, dat de koning bij de aanraking spreekt, niet meer: ‘Le Roi te touche, Dieu te guérit’, maar ‘...te guérisse’. In 1739 kon de koning zijn geneeskracht niet uitoefenen, want zijn biechtvader heeft hem in verband met een intrigue met Mme de Mailly verboden, Paschen te vieren. Groot schandaal. Hoe nu, meent een tijdgenoot: ‘nous sommes assez bien avec le pape pour que le | |
[pagina 129]
| |
fils aîné de l'Eglise eût une dispense pour faire ses Pâques, en quelque état qu'il fût, sans sacrilège et en sûreté de conscience’. De markies d'Argenson, intendant van Henegouwen, ontdekt een patiënt, die sedert de koninklijke aanraking keurig genezen is. Vol dienstijver laat hij terstond een dossier over de zaak, met tal van enquêtes en attestaties, naar Parijs zenden. Maar hij krijgt de kous op den kop: de minister ‘répondit sèchement que voilà qui était bien et que personne ne révoquait en doute le don qu'avaient nos rois d'opérer ces prodiges’. Tenslotte geeft de auteur nog een hoofdstuk over den aard van het geloof aan de koninklijke geneeskracht. Dat het uitblijven der genezing het geloof niet verzwakte, spreekt van zelf: de patiënt zelf had niet voldoende geloof gehad, of wel de diagnose ‘écrouelles’ was verkeerd geweest. Merkwaardig zijn de pogingen tot rationalistische verklaring van de Italiaansche libertijnen der zestiende eeuw. Zij trekken het effekt niet in twijfel, maar zoeken een oorzaak buiten Gods wondermacht: invloed der sterren, meent de Florentijn Junctinus; Cardanus denkt, dat de koning zich van te voren voedt met geneeskrachtige aromatische kruiden, en dat die kracht door het aroma wordt overgebracht. Calcagnini en Pomponazzi veronderstellen, dat de geneeskracht in het koninklijke speeksel zit, als een erfelijke raseigenschap, te vergelijken met die welke zekere genezers in Frankrijk, Italië en Spanje pretendeerden als ‘parents de Saint Hubert’, ‘Saint Paul’ of ‘Sainte Cathérine’. Vanini is de eerste, die de genezing toeschrijft aan een physieke werking der verbeelding. Het bloed, verklaart de Engelsche geneesheer Beckett in 1722, door de verbeelding in beweging gebracht, forceert de versperde kanalen der halsklieren! Deze opmerkingen mogen volstaan om een denkbeeld te geven van hetgeen het boek van den heer Bloch te bieden heeft. |
|