Verzamelde werken. Deel 3. Cultuurgeschiedenis 1
(1949)–Johan Huizinga– Auteursrecht onbekend
[pagina 568]
| |
[Boekbespreking van ‘Oeuvres de Ruysbroeck l'Admirable’]Ga naar voetnoot*Oeuvres de Ruysbroeck l'Admirable, Traduction du flamand par les Bénédictins de Saint-Paul de Wisques. Vromant & Co., Bruxelles, 1917, 2 volumes parusGa naar voetnoot1.Indien ergens de auspiciën gunstig zijn voor het totstandkomen van een Fransche Ruusbroec-vertaling, dan is het te Oosterhout, bij de Benedictijnen van Saint-Paul de Wisques. Waar toch zou men de noodzakelijke vereischten tot zulk een werk: een grondige kennis der middeleeuwsche theologie, de vertrouwdheid met het Middelnederlandsch en de beheersching van Franschen stijl en uitdrukking, beter bijeen vinden dan in deze abdij, die, van de omstreken van Saint Omer naar ons land verplaatst, Fransche en Nederlandsche kloosterbroeders vereenigt? De verwachting wordt niet beschaamd: wij hebben hier inderdaad een vertaling, die, wanneer zij voltooid zal zijn, voor goed een zuivere kennis van den grooten mysticus toegankelijk zal maken voor hen, die geen Middelnederlandsch verstaan. De vroegere vertalers, die tractaten van Ruusbroec in het Fransch overbrachten, hebben meer naar het Latijn van Surius dan naar het Nederlandsch gewerkt: zoo Ernest Hello, zoo Maeterlinck, wiens vrije bewerking van Die Chierheit der gheesteleker brulocht door de vertalers van Saint Paul de Wisques aangeduid wordt als een ‘essai, qui réclamerait plus d'une réserve’. Het is niet onwaarschijnlijk, dat ook Nederlanders tot het recht verstaan van Ruusbroec van deze Fransche vertaling profijt zullen hebben, ja, misschien zelfs in enkele gevallen gemakkelijker tot den juisten zin zullen doordringen via het Fransch, dan met behulp van de, overigens even zorgvuldige en kundige, bewerking van Ruusbroec in het nieuw-Nederlandsch door dr H.W.E. MollerGa naar voetnoot2. Neem bij voorbeeld een zinsnede als de volgende uit Van den rike der ghelieven, cap. 43 (David, IV p. 264): ‘Ende hi sal sonder onderlaet weselic inhanghende sijn met diere selver ghedachten, op dat hi overformt ende overbeelt werde in die afgrondighe claerheit’. Moller geeft hier: ‘En hij zal zonder ophouden met dezelfde gedachten inhangen naar 'et wezen in God, opdat hij overvormd en overstraald zal worden in de grondelooze klaarheid’ (p. 256). Wie nu niet weet, dat | |
[pagina 569]
| |
inhanghen, overformen, overbeelden alle zeer speciale mystische termen zijn, door Ruusbroec regelrecht uit het Latijn vertaald, zal hieruit de beteekenis niet zoo licht vatten, als wanneer hij leest: ‘Sans cesse aussi cet homme adhérera à Dieu essentiellement en son esprit, afin d'être transformé et transfiguré en la clarté infinie’ (II p. 195). Hier zien wij in het Fransche gewaad de oorspronkelijke Latijnsche, algemeen verstaanbare termen terug. Men zou kunnen twijfelen, of niet beide vertalers den zin nog nader zouden zijn gekomen, door overeenkomstig de gewone beteekenis van het Middelnederlandsch opdat hi... werde weer te geven door mits hij... werd in plaats van door opdat, afin. Bij het overzetten van Ruusbroec's kristalklare en ook even onbuigzame gedachte kan men niet de geringste nuanceering ongestraft aanbrengen. Een onmogelijke taak dus, het vertalen van Ruusbroec, zal men zeggen: want wat kan vertalen anders zijn dan voortdurend nuanceeren, transponeeren? Kleine verschuivingen van den zin zijn bij elke vertaling onvermijdelijk. Wanneer bij voorbeeld in Die spieghel der ewigher salicheit cap. 25 (David III p. 231) ‘in onsen ledighen sine’ wordt vertaald door ‘dans l'état d'inaction’ (I p. 156), dan beduidt dit een verzwakking van den zin, die zich wreken zou, wanneer niet op andere plaatsen hetzelfde begrip van ledigheid nauwkeuriger ware weergegeven, b.v. in hetzelfde tractaat cap. 19 (David III p. 217): ‘Onse ledighe staet, dats bloete onghebeeltheit,’ - ‘Or, cet état de vide c'est en nous l'évanouissement de toutes images’ (I p. 144). Dit, om aan te toonen, hoe moeilijk een taak het vertalen van Ruusbroec is. Wat een samensprekingen tusschen de Nederlandsch denkenden en de Fransch denkenden zal het in menig geval vereischt hebben, om tot de vaststelling van een enkel woord der vertaling te geraken! Maar welk een genot ook moet zulk een arbeid den bewerkers bereiden. Het is zeer te hopen, dat eerlang het geheele werk, waarvan nog slechts het kleinste deel het licht zag, voltooid zal kunnen worden. |