| |
| |
| |
IX
De omgangsvormen der liefde
Het is uit de litteratuur, dat men de liefdevormen van den tijd moet leeren kennen, maar het is in het leven zelf, dat men ze zich moet voorstellen. Er was een heel stelsel van geijkte vormen, om een jong leven van aristocratischen omgang mee te vullen. Wat al teekens en figuren der liefde, die de latere eeuwen gaandeweg hebben prijsgegeven. In plaats van Amor alleen had men de gansche zonderling persoonlijke mythologie van den Roman de la rose. Zonder twijfel immers hebben Bel-Accueil, Doux-Penser, Faux-Semblant en de rest ook buiten de directe litteratuurproducten in de verbeelding geleefd. Dan was er al de teedere beteekenis der kleuren in kleeding, bloemen en sieraad. De kleurensymboliek, die nu nog niet geheel vergeten is, nam in het amoureuze leven der Middeleeuwen een gewichtige plaats in. Wie haar niet voldoende kende, vond een handleiding in Le blason des couleurs, omstreeks 1458 geschreven door den heraut SicilleGa naar voetnoot1, in de zestiende eeuw overgebracht in verzen, en door Rabelais bespot, niet zoozeer uit verachting voor het onderwerp, als misschien omdat hij er zelf over dacht te schrijvenGa naar voetnoot2.
Wanneer Guillaume de Machaut voor het eerst zijn onbekende geliefde ziet, is hij verrukt, dat zij bij een wit kleed een kaproen draagt van hemelsblauwe stof met groene papegaaien, want groen is de kleur der nieuwe liefde en blauw van de trouw. Later, als het hooggetij van zijn dichterliefde voorbij is, droomt hij, dat haar beeltenis, die boven zijn bed hangt, het hoofd afwendt, en geheel in het groen gekleed is, ‘qui nouvelleté signifie’. Hij dicht een verwijtende ballade:
‘En lieu de bleu, dame, vous vestez vert.’Ga naar voetnoot3
De ringen, de sluiers, al de kleinooden en geschenken der liefde hadden hun bijzondere functie, met hun geheimzinnige deviezen en emblemen, dikwijls in de gekunsteldste rebussen ontaard. De dauphin trekt in 1414 ten strijde met een standaard, waarop in goud een K,
| |
| |
aant.
een zwaan (cygne) en een L, dat beduidde den naam van een hofdame zijner moeder Isabeau, die la Cassinelle werd genoemdGa naar voetnoot1. Rabelais bespot nog een eeuw later de ‘glorieux de court et transporteurs de noms’, die in hun deviezen ‘espoir’ door een ‘sphere’, ‘peine’ door ‘pennes d'oiseaux’, ‘melancholie’ door een akelei (ancholie) aanduidenGa naar voetnoot2.
Dan waren er de amoureuze vernuftspelletjes, zooals Le Roi qui ne ment, Le chastel d'amours, Ventes d'amour, Jeux à vendre. Het meisje noemt den naam van een bloem of iets anders; de jongeling moet er op rijmen met een compliment:
‘Je vous vens la passerose.
- Belle, dire ne vous ose
Comment Amours vers vous me tire,
Het Chastel d'amours was zulk een vraag- en antwoordspel, gebaseerd op de figuren van den Roman de la rose:
‘Du chastel d'Amours vous demant:
Dites le premier fondement!
Or me nommez le mestre mur
Qui joli le font, fort et seur!
Dites moy qui sont li crenel,
Les fenestres et li carrel!
Amis, nommez moy le portier!
Qui est la clef qui le puet deffermer?
Een groote plaats in de hoofsche conversatie werd sinds de dagen der troubadours ingenomen door de casuïstiek der liefde. Het was als 't ware de veredeling van de nieuwsgierigheid en kwaadsprekerij
| |
| |
aant.
tot een litterairen vorm. Naast ‘beaulx livres, dits, ballades’ wordt de maaltijd aan het hof van Lodewijk van Orleans opgeluisterd door ‘demandes gracieuses’Ga naar voetnoot1. Men legt ze vooral den dichter ter beslissing voor. Een gezelschap dames en heeren komt bij Machaut met een reeks ‘partures d'amours et de ses aventures’Ga naar voetnoot2. Hij had in zijn Jugement d' amour de stelling verdedigd, dat de dame, die door den dood haar minnaar verliest, minder te beklagen is dan de minnaar eener trouwelooze geliefde. Elk liefdegeval werd op die wijze naar strenge normen gediscuteerd. - ‘Beau sire, wat zoudt ge liever willen: dat men kwaad sprak van uw geliefde en gij haar goed bevondt, of dat men goed van haar sprak en gij haar slecht vondt?’ - Waarop overeenkomstig het hooge formeele eerbegrip en den duren plicht van den minnaar om voor de uiterlijke eer der geliefde te waken, het antwoord luiden moest: ‘Dame, j'aroie plus chier que j'en oïsse bien dire et y trouvasse mal’. - Wanneer een dame door haar eersten minnaar wordt veronachtzaamd, handelt zij dan trouweloos, door een tweeden te nemen, die oprechter is? Mag een ridder, die elke hoop heeft opgegeven, zijn dame te zien, daar een jaloersche echtgenoot haar opgesloten houdt, zich eindelijk tot een nieuwe liefde wenden? Wanneer een ridder zich van zijn geliefde keert tot een vrouw van hoog aanzien, en daarop, teruggewezen, opnieuw haar genade inroept, laat haar eer haar dan toe, hem te vergeven?Ga naar voetnoot3 Van deze casuïstiek is het maar een schrede naar de
behandeling der liefdevragen geheel in procesvorm, zooals Martial d'Auvergne ze geeft in de Arrestz d' amour.
Al deze omgangsvormen der liefde kennen wij slechts uit hun neerslag in de litteratuur. Zij hoorden thuis in het werkelijk leven. De code van hoofsche begrippen, regels en vormen diende niet uitsluitend, om er versjes mee te maken, maar om ze toe te passen in het aristocratische leven, of althans in de conversatie. Het is evenwel heel moeilijk, om door de sluiers der poëzie heen het leven van den tijd te zien. Want ook waar een werkelijke liefde zoo nauwkeurig mogelijk wordt beschreven, is het toch van uit den waan van het geijkte ideaal, met den technischen toestel der gangbare liefdesbegrippen, in de styleering van het litteraire geval. Zoo is het met
| |
| |
aant.
het, al te lange, relaas van een dichterliefde tusschen een ouden poëet en een veertiendeëeuwsche Marianne, Le livre du Voir-Dit (d.w.z. Ware geschiedenis) van Guillaume de MachautGa naar voetnoot1. Hij moet ongeveer zestig jaar oud zijn geweest, toen de ongeveer achttienjarige Peronnelle d'ArmentièresGa naar voetnoot2, uit een aanzienlijk geslacht in Champagne, hem in 1362 haar eerste rondel zond, waarin zij den onbekenden beroemden dichter haar hart aanbood, terwijl zij hem liet verzoeken, een dichterlijke liefdescorrespondentie met haar te beginnen. De arme dichter, ziekelijk, aan één oog blind, geplaagd door de jicht, is onmiddellijk in vlam. Hij beantwoordt haar rondel, en een wisseling van brieven en gedichten begint. Peronnelle is trotsch op haar litteraire verbintenis; zij maakt er aanvankelijk geen geheim van. Zij wil, dat hij hun gansche liefde naar waarheid zal te boek stellen, met inlassching van hun brieven en gedichten. Hij volbrengt die taak met vreugde; ‘je feray, à vostre gloire et loenge, chose dont il sera, bon memoire’Ga naar voetnoot3. ‘Et, mon très-dour cuer, - schrijft hij haar -, vous estes courrecié de ce que nous avons si tart commencié? (hoe had zij eerder gekund?) par Dieu aussi suis-je (met meer reden); mais ves-cy le remede: menons si bonne vie que nous porrons, en lieu et en temps, que nous recompensons le temps que nous avons perdu; et qu'on parle de nos amours jusques à cent ans cy après, en tout bien et en toute honneur; car s'il y avoit
mal, vous le celeriés à Dieu, se vous poviés.’Ga naar voetnoot4
Wat er met een eerbare liefde bestaanbaar was, leert het verhaal, waarmee Machaut de brieven en gedichten aaneenrijgt. Hij krijgt, op zijn verzoek, haar geschilderd portret, dat hij eer bewijst als zijn God op aarde. Vol angst over zijn eigen gebreken gaat hij de eerste samenkomst tegemoet, en zijn geluk is uitbundig, wanneer zijn voorkomen de jonge geliefde niet afschrikt. Zij legt zich onder een kerseboom in zijn schoot te slapen, of kwansuis te slapen. Zij schenkt hem grooter gunsten. Een pelgrimage naar Saint Denis en de Foire du Lendit geeft de gelegenheid, om eenige dagen te zamen te zijn. Op een middag is het gezelschap doodmoe van de drukte en de zomerhitte; het was midden Juni. Zij vinden in de overvolle stad een onderkomen bij een man, die hun een kamer met twee bedden afstaat. Op
| |
| |
het eene legt zich in de donker gemaakte kamer ter middagrust Peronnelle's schoonzuster, op het andere zij zelf met haar kamenier. Zij dringt den schuchteren dichter, om zich tusschen haar beiden te leggen; hij ligt doodstil uit vrees van haar te storen, en als zij ontwaakt, beveelt zij hem, haar te kussen. Als het einde van het reisje nadert, en zij zijn droefheid bespeurt, staat zij hem toe, haar tot afscheid te komen wekken. En ofschoon hij ook bij die gelegenheid blijft spreken van ‘onneur’ en ‘onneste’, is het bij zijn vrij onomwonden verhaal niet duidelijk, wat zij hem nog geweigerd kan hebben. Zij geeft hem het gouden sleuteltje van haar eer, haar schat, om die zorgvuldig te behoeden, maar het moet wel opgevat worden als haar eerbaarheid voor de menschen, wat er nog te bewaren vielGa naar voetnoot1.
Meer geluk was den dichter niet weggelegd, en bij gebrek aan verdere lotgevallen vult hij de tweede helft van zijn boek met eindelooze verhalen uit de mythologie. Tenslotte bericht zij hem, dat hun verhouding een einde moet nemen, blijkbaar wegens haar huwelijk. Maar hij besluit, haar altijd te blijven liefhebben en vereeren, en na hun beider dood zal zijn geest aan God verzoeken, om haar ziel in glorie nog te blijven noemen: Toute-belleGa naar voetnoot2.
Zoowel voor de zeden als voor de sentimenten leert ons Le Voir-Dit meer dan de meeste liefdeslitteratuur van den tijd. Vooreerst de buitengewone vrijheid, die zich dit jonge meisje veroorloven kon, zonder aanstoot te geven. Dan de naïeve onverstoorbaarheid, waarmee alles, tot het intiemste, zich afspeelt in tegenwoordigheid van anderen, 't zij de schoonzuster, de kamenier of den secretaris. Bij het samenzijn onder den kerseboom verzint deze laatste zelfs een bevallige list: terwijl zij sluimert, legt hij een groen blad op Peronnelle's mond, en zegt tot Machaut, dat hij dat blad moet kussen. Als deze het eindelijk waagt, trekt de secretaris het blad weg, zoodat hij even haar mond aanraaktGa naar voetnoot3. Even opmerkelijk is het samengaan van liefdes- en godsdienstplichten. Het feit, dat Machaut als kanunnik van de kerk van Reims tot den geestelijken stand behoorde, moet niet al te zwaar worden opgevat. De lagere wijdingen, die voor het kanunnikschap voldoende waren, brachten in dien tijd den eisch van het coelibaat niet gebiedend mede. Ook Petrarca was kanunnik. Dat een bede-
| |
| |
aant.
vaart gekozen wordt, om elkaar te ontmoeten, is ook niets buitengewoons. De bedevaarten waren zeer in trek voor liefdesavonturen. Maar de pelgrimage wordt desondanks met ernst verricht, ‘très devotement’Ga naar voetnoot1. Bij een vorig samenzijn hooren zij samen de mis, hij achter haar gezeten:
‘...Quant on dist: Agnus dei,
Foy que je doy à Saint Crepais,
Doucement me donna la pais,
Entre deux pilers du moustier,
Et j'en avoie bien mestier,
Car mes cuers amoureus estoit
De paix was het bordje, dat rondging om gekust te worden ter vervanging van den vredeskus van mond tot mondGa naar voetnoot3. Hier is natuurlijk de bedoeling, dat Peronnelle hem haar eigen lippen bood. Hij wacht haar in den tuin onder het zeggen van zijn getijden. Bij het aangaan van een novene (een negendaagsche verrichting van bepaalde gebeden) doet hij, als hij de kerk binnentreedt, binnensmonds de gelofte, dat hij ieder van die dagen een nieuw gedicht op de liefste zou maken, wat hem niet belet, van de groote devotie te spreken, waarmee hij badGa naar voetnoot4.
Men moet bij dit alles niet denken aan een frivole of profane bedoeling; Guillaume de Machaut is tenslotte een ernstig en hooggestemd dichter. Het is de ons haast onbegrijpelijke onbevangenheid, waarmee in de dagen vóór Trente de geloofsverrichtingen door het dagelijksche leven heen waren gevlochten. Wij zullen er spoedig meer van moeten zeggen.
Het sentiment, dat uit de brieven en de beschrijving van dit historische liefdegeval spreekt, is week, zoet, een weinig ziekelijk. De uitdrukking der gevoelens blijft gewikkeld in den langen omhaal van raisonneerende bespiegeling en de aankleeding met allegorische verbeeldingen en droomen. Er is iets roerends in de innigheid, waardoor de grijze dichter, de heerlijkheid van zijn geluk en de voortreffelijkheid van Toute-belle beschrijvende, zich niet bewust wordt, dat zij toch eigenlijk met hem en met haar eigen hart maar heeft gespeeld.
Uit ongeveer denzelfden tijd als Machaut's Voir-Dit stamt een ander
| |
| |
aant.
werk, dat in zeker opzicht als tegenhanger zou kunnen dienen: Le livre du chevalier de la Tour Landry pour l'enseignement de ses fillesGa naar voetnoot1. Het is een geschrift uit adellijken kring evenals de roman van Machaut en Peronnelle d'Armentières; speelde deze in Champagne en in en om Parijs, de ridder de la Tour Landry verplaatst ons naar Anjou en Poitou. Doch hier geen oude dichter, die zelf bemint, maar een vrij prozaïsche vader, die herinneringen uit zijn jonge jaren, anecdoten en verhalen ten beste geeft ‘pour mes filles aprandre à roumancier’. Wij zouden zeggen: om haar de beschaafde vormen in liefdezaken te leeren. Die leering valt echter in het geheel niet romantisch uit. De strekking der exempelen en vermaningen, die de zorgvuldige edelman zijn dochters voorhoudt, is veeleer, haar te waarschuwen voor de gevaren van romantische flirt. Past op voor die welbespraakte lieden, die altijd klaar staan met ‘faulx regars longs et pensifs et petits soupirs et de merveilleuses contenances affectées et ont plus de paroles à main que autres genz’Ga naar voetnoot2. Weest niet te toeschietelijk. Hij was als jongeling eens door zijn vader op een kasteel gebracht, om met het oog op een gewenschte verloving kennis te maken met de dochter. Het meisje had hem bijzonder vriendelijk ontvangen. Om te ervaren, wat er in haar was, sprak hij met haar over allerlei dingen. Het gesprek kwam op gevangenen, en de jonker maakte een deftig compliment: ‘Ma demoiselle, il vaudroit mieulx cheoir à estre vostre prisonnier que à tout plain d'autres, et pense que vostre prison ne seroit pas si dure comme celle des Angloys. - Si me respondit qu'elle avoyt vue nagaires cel qu'elle vouldroit bien qu'il feust son prisonnier. Et lors je luy demanday se elle luy feroit
male prison, et elle me dit que nennil et qu'elle le tandroit ainsi chier comme son propre corps, et je lui dis que celui estoit bien eureux d'avoir si doulce et si noble prison. Que vous dirai-je? Elle avoit assez de langaige et lui sambloit bien, selon ses parolles, qu'elle savoit assez, et si avoit l'ueil bien vif et legier.’ Bij het afscheid vroeg zij hem wel twee of drie maal, om spoedig weerom te komen, alsof zij hem al lang gekend had. ‘Et quant nous fumes partis, mon seigneur de père me dist: “Que te samble de celle que tu as veue. Dy m'en ton avis”.’ Maar haar al te gereede aanmoediging had hem elken lust tot een nadere kennismaking benomen. ‘Mon seigneur, elle me samble belle et bonne, maiz je ne luy seray jà plus de près que je suis, si vous plaist.’ Van
| |
| |
aant.
de verloving kwam niets, en de ridder vond natuurlijk reden, daar later geen berouw van te hebbenGa naar voetnoot1. Dergelijke stukjes zóó uit het leven opgeteekende herinnering, die ons doen zien, hoe de zeden zich paarden aan het ideaal, zijn ongelukkig in de eeuwen, waarvan hier sprake is, nog uitermate zeldzaam. Had de ridder de la Tour Landry ons maar wat meer uit zijn eigen leven verteld. Het meeste zijn ook bij hem bespiegelingen van algemeenen aard. Hij denkt voor zijn dochters in de eerste plaats aan een goed huwelijk. En het huwelijk had met de liefde weinig te maken. Hij geeft een breedvoerig ‘debat’ tusschen hemzelf en zijn vrouw over het geoorloofde der liefde, ‘le fait d'amer par amours’. Hij meent, dat een meisje in zekere gevallen wel in eere kan beminnen, bij voorbeeld ‘en esperance de mariage’. De vrouw is daar tegen. Een meisje moet liever in het geheel niet verliefd worden, ook niet op haar verloofde. Het houdt haar maar af van de ware vroomheid. ‘Car j'ay ouy dire à plusieurs, qui avoient esté amoureuses en leur juenesce, que, quant elles estoient à l'eglise, que la pensée et la merencolieGa naar voetnoot2 leur faisoit plus souvent penser à ces estrois pensiers et deliz de leurs amours que ou (au) service de DieuGa naar voetnoot3, et est l'art d'amours de telle nature que quant l'en (on) est plus au divin office, c'est tant comme le prestre tient nostre seigneur sur l'autel, lors leur venoit plus de menus pensiers.’Ga naar voetnoot4 - Deze diepe zielkundige observatie konden Machaut en Peronnelle beamen. Doch overigens welk een verschil in opvatting tusschen den dichter en den ridder! Hoe nu met deze
austeriteit weer te rijmen, dat de vader zijn dochters ter leering herhaaldelijk vertelsels opdischt, die om hun scabreuzen inhoud in de Cent nouvelles nouvelles niet misplaatst zouden zijn geweest?
Juist het gering verband van de schoone vormen van het hoofsche liefdesideaal met de realiteit van verloving en huwelijk maakte, dat het element van spel, van conversatie, van litterair vermaak in alles wat het verfijnde liefdeleven betrof, zich te ongehinderder kon ontplooien. Het ideaal der liefde, de schoone fictie van trouw en opoffering had geen plaats in de zeer materieele overleggingen, waarmee een huwelijk, en bovenal een adellijk huwelijk, tot stand kwam. Het kon slechts worden beleefd in de gedaante van een bekorend of hartverheffend spel. Het tournooi gaf dat spel der romantische liefde in zijn heroïeken vorm. De pastorale idee leverde den idyllischen vorm ertoe.
|
-
voetnoot1
- Uitgegeven in Le Trésor des pièces rares ou inédites, 1860, door H. Cocheris, die echter de verhouding tusschen het oorspronkelijke werk van Sicille en een later toevoegsel geheel heeft misverstaan.
-
voetnoot2
- OEuvres de Rabelais ed. Abel Lefranc c.s., I, Gargantua ch. 9, p. 96.
-
voetnoot3
- Guillaume de Machaut, Le livre du Voir-Dit, ed. P. Paris, (Société des bibliophiles françois 1875), p. 82, 213, 214, 240, 299, 309, 313, 347, 351.
-
voetnoot4
- E. Hoepffner, Frage- und Antwortspiele in der franz. Literatur des 14. Jahrh., Zeitschr. f. roman. Philologie, XXXIII, 1909, p. 695, 703.
-
voetnoot1
- Christine de Pisan, Le dit de la rose vs. 73, OEuvres poétiques, II p. 31.
-
voetnoot2
- Machaut, Remede de fortune vs. 3879 ss. OEuvres, ed. E. Hoepffner (Soc. des anc. textes français) 1908/11, 2 vol., II p. 142.
-
voetnoot3
- Christine de Pisan, Le livre des trois jugements, OEuvres poétiques, II p. 111.
-
voetnoot1
- Le livre du Voir-Dit, ed. P. Paris, Société des bibliophiles françois, 1875. De hypothese, dat er geen reëele liefdesgeschiedenis aan het werk van Machaut ten grondslag zou liggen (aldus Hanf, Zeitschr. f. Rom. Phil. XXII, p. 145), mist elken grond.
-
voetnoot1
- Voir-Dit, p. 20, 96, 146, 154, 162.
-
voetnoot3
- De kus met een blad ter isoleering komt meer voor: vgl. Le grand garde derrière, str. 6, W.G.C. Bijvanck, Un poète inconnu de la société de François Villon, Paris, Champion, 1891, p. 27. Vergelijk onze uitdrukking: hij neemt geen blad voor den mond.
-
voetnoot1
- Le livre du chevalier de la Tour Landry, ed. A. de Montaiglon (Bibl. elzevirienne) 1854.
-
voetnoot3
- De zin is geheel onlogisch (pensée... fait penser... à pensiers) en loopt niet rond; vat op: nergens zoo dikwijls, als in de kerk.
|