Verzamelde werken. Deel 2. Nederland
(1948)–Johan Huizinga– Auteursrecht onbekend
[pagina 597]
| |
Een anti-nationaal wetsontwerpGa naar voetnoot*Toen in het najaar van 1934 de Tweede Kamer het wetsontwerp tot invoering van den Midden-Europeeschen tijd had aangenomen, was er velerlei reden tot verbazing. Verbazing over de procedure: de Minister verandert tijdens de behandeling diametraal de strekking van zijn ontwerp, en legt het, zonder dat de Raad van State opnieuw wordt gehoord, aan de Kamer voor. De Kamer neemt het zonder discussie of stemming aan! Was de maatregel zoo voortreffelijk, of zoo onbelangrijk? Naar allen schijn geen van beide. De onoverkomelijke bezwaren kwamen terstond van alle kanten los. Het is niet noodig, ze hier uitvoerig te herhalen. Zij zijn van drieërlei aard: 1. het economische bezwaar: de beurs zou voortaan niet meer op tijd de berichten uit Londen en New York ontvangen; 2. het menschelijke bezwaar: de Minister wil het voortaan in den winter eerst om half negen licht laten worden; 3. het politiek-geografische bezwaar: men verklaart ons tot Midden-Europa! - Sliep de Kamer? Zij wist toch wel, dat wij geen Midden-Europa zijn. Misschien ook wel, dat er een heele litteratuur bestaat, die Nederland, België en Zwitserland bij een begrip Midden-Europa inlijft. Deze stelling toe te geven, op welke wijze dan ook, zou een volstrekt anti-nationale en niet ongevaarlijke daad zijn. Het is ongeloofelijk, dat de Minister, voor dit alles gewaarschuwd, zijn snuggere vondst bij de Eerste Kamer blijft aanbevelen. Wat steekt er achter? Het bekende bezwaar van den boerenstand tegen den zomertijd? Maar dan is het boerenbedrog, immers invoering van een verkapten zomertijd. - Laat ons van het gezond verstand en den nationalen zin der Eerste Kamer het beste hopen! |
|