Verzamelde werken. Deel 1. Oud-Indië. Nederland
(1948)–Johan Huizinga– Auteursrecht onbekend
[pagina 526]
| |
Burg en kerspel in WalcherenGa naar voetnoot*In deze studie wordt beproefd, door een nieuwe rangschikking van bekende of althans toegankelijke gegevens, schraal en weerbarstig als het materiaal voor de Middeleeuwsche geschiedenis van Noord-Nederland is, tot wat meer stelligheid te geraken omtrent den toestand van Walcheren vóór de dertiende eeuw. Het zou mogelijk zijn, dat de conclusies in de toekomst leidden tot het zoeken en vinden van nieuwe gegevens. Immers het vraagstuk heeft een belangrijke oudheidkundige zijde, die de auteur, zich zijn onbevoegdheid in dezen bewust, slechts in zooverre zal aanroeren als hem de stelligste gegevens ten dienste staan, om aan anderen over te laten, door hernieuwd bodem onderzoek zijn conclusies te bevestigen of te logenstraffen. Men neemt aan, dat het gebied, Walcheren genoemd, waar de Romeinsche beschaving zoo merkwaardige sporen heeft nagelaten in de Nehalennia-vondsten, met de geheele kuststreek van Vlaanderen en Holland omstreeks het einde der vierde eeuw onbewoonbaar is geworden door het opdringen van het zeewater achter de duinreeks. In den loop der drie volgende eeuwen moet het dan door aanslibbing langzamerhand weer bruikbaar zijn gewordenGa naar voetnoot1. Willebrord vindt op Walcheren heidenschen eeredienst,Ga naar voetnoot2 bewijs van nieuwe bewoning sedert geruimen tijd. Wanneer in 841 Walcheren ‘en andere naburige streken’ aan den Noorman Heriold in leen geschonken worden, beklaagt de annalist, die het vermeldt, dat aldus christelijk land weer aan de heerschappij van heidenen werd overgeleverdGa naar voetnoot3. Over de kerkelijke toestanden van dien tijd aldaar zijn ons geen bijzonderheden bekend. In het begin der elfde eeuw, over het jaar bestaat twijfel, schonk keizer Hendrik II Walcheren in leen aan den graaf van VlaanderenGa naar voetnoot4. Nauwe betrekkingen tusschen de eilanden aan de Schelde-monden en Vlaanderen bestonden ongetwijfeld reeds eerder, maar van ongeveer 1000 af staat het vast, dat men de geschiedenis dier streken moet beschouwen tegen Vlaamschen achtergrond. | |
[pagina 527]
| |
De plaatsbenaming op het eiland Walcheren schijnt een zekere stelselmatigheid te verraden. Onderscheiding naar de windstreken treedt er op den voorgrond. Tegenover Oostkapelle staat Westkapelle, tegenover West Monster staat Noord Monster, van de vier wateringen, waarin het eiland verdeeld is, heeten er drie naar Oost, Zuid en WestGa naar voetnoot1. Te Middelburg onderscheidde men twee gedeelten der stad als Oost- en Westover. De grafelijkheidsrekening van 1342 spreekt van een brief, waarmee de bode ‘liep van Brusele in Middelburgh an die lombaerde aldaer Oestover ende Westover’Ga naar voetnoot2. In 1301 beslecht de graaf een ‘twiste die roerende is tusschen die van Westover aen die eene zyde ende die van Oostover aen die andere zyde’, te MiddelburgGa naar voetnoot3. Op zich zelf is natuurlijk dit alles niets bijzonders. Behalve in de benamingen naar windstrekenGa naar voetnoot4 vindt men een spoor van zulke stelselmatigheid ook in de talrijke dorpsnamen op -kerke, en tenslotte in de drie namen op -burg: Middelburg, Souburg, Domburg. Op deze laatste zij nu de aandacht gericht. Aan den naam Middelburg vindt geen etymoloog iets te kluiven, of hij moest willen terugkeeren tot de wijsheid der vaderen, die er Metellus bij haaldenGa naar voetnoot5. De verklaring van Souburg als Zuidburg lijdt weinig twijfel; de oudst overgeleverde vorm is Sutburch, in 1162 en 1198,Ga naar voetnoot6 daarna wordt Subburgh of Zubburch de gewone vorm. Het ligt vrijwel vlak Zuidelijk van Middelburg. | |
[pagina 528]
| |
Bij Middelburg en Souburg zal men een Noordburg zoeken. S. Muller Hzn. heeft aangenomen, dat een plaats van dien naam zou hebben gelegen, hetzij op het (later geheel verdronken) Noord-Beveland, of ‘in het water, dat Walcheren van Noord-Beveland scheidde’Ga naar voetnoot1. Hieromtrent is niets overgeleverd. Meer voor de hand liggend schijnt de veronderstelling, dat men den Noordburg heeft te zien in Domburg, ten opzichte van Middelburg Noordwestelijk gelegen, - dat wil zeggen Noordelijk volgens de verschoven aanduiding der windstreken -, en door den Noordweg daarmee verbonden. Wij laten deze veronderstelling voorloopig rusten. Een blik op den plattegrond van Middelburg, beter nog uit een vliegtuig of van den toren op de stad zelve,Ga naar voetnoot2 vertoont ons terstond den zoo goed als cirkelronden vorm der binnenstad. De straat, die in de richting Zuid-West naar Noord-Oost den cirkel vrijwel als middellijn verdeelt, heet BurgGa naar voetnoot3. Met andere woorden - binnen den cirkel komende betrad men den burg. De welving van het terrein binnen den cirkel is voor ieder, die die straat doorloopt, waarneembaar; omtrent het midden, ter plaatse van de Groenmarkt, ligt zij het hoogst. Het Zuidelijk gedeelte van den ring van straten, die den cirkel insluit, heet Lange en Korte Delft. Reeds deze feiten te zamen wettigen een conclusie, dat het bijna cirkelronde centrum der stad den burg representeert, waarnaar zij haar naam draagt, en dat deze burg, althans aan den Zuidkant, door een gegraven gracht moet zijn beschermd geweest. Wanneer niettemin aangaande den aard van dien burg zooveel tegenstrijdige meeningen zijn verkondigd, dan ligt dit in hoofdzaak aan een hardnekkige begripsverwarring. Men was steeds weer geneigd, bij het woord burg aan een ‘burcht’ d.w.z. kasteel, in de min of meer romantische voorstelling, te denken, en naar de sporen van een versterkt huis, een slot, te zoeken, in plaats van zich te herinneren, dat reeds het woord ‘burgwal’, zooals wij het in onze Hollandsche steden kennen, ons het begrip ‘burg’ in een andere en oudere beteekenis verraadt, nl. die van versterkte, beveiligde woon- | |
[pagina t.o. 528]
| |
5. Middelburg
Luchtfoto K.L.M. 6. Sint Winoxbergen
Luchtfoto, welwillend afgestaan door den Heer E. Looten te Bergues | |
[pagina t.o. 529]
| |
7. Domburg
Oostelijk gedeelte naar het vogelvluchtplan bij Smallegange, Nieuwe Cronyk van Zeeland, p. 631 8. Domburg
hetzelfde, naar de kaart van Cornelis Goliath, 1648, in den Atlas Bodel Nijenhuis, Universiteitsbibliotheek, Leiden H. het Huijs genaemt de Capelle, alsoo eertijts een is geweest 3. de Wal van Jan Florisz. Codde i. tSchuytvlott | |
[pagina 529]
| |
9. MIDDELBURG
A Abdij, met Koorkerk, Nieuwe Kerk en Toren W + Plaats van het voormalige Westmonster N + Plaats van het voormalige Noordmonster 1. Stadhuis 2. Station 3. Kanaal door Walcheren 4. Dam met het Droogdok en Haven 5. Lange Delft 6. Wal 7. Noordstraat 8. Lange Burg 9. Plaats van 's Graven Steen 10. SOUBURG
+ Kerk van Oost-Souburg + Plaats van de voormalige kerk van West-Souburg K Richting van het Kanaal door Walcheren, den Nieuwen Vlissingschen weg en den Spoorweg | |
[pagina 530]
| |
plaatsGa naar voetnoot1. Zoo kon het gebeuren, dat een van de beste kenners der Middelburgsche geschiedenis, Dr J.C. de Man, nog in 1894 een uitvoerige en zeer gedocumenteerde verhandeling wijdde aan zijn ‘Bedenkingen tegen het aannemen van een burcht als begin van Middelburg’Ga naar voetnoot2. Hij betoogde daarin volkomen terecht, dat 's Graven steen, het huis aan de Lange Burg, dat, in 1527 herbouwd, in 1827 was afgebroken,Ga naar voetnoot3 niet die veronderstelde burg kon zijn geweest. Vervolgens echter, in den ijver om zijn stelling te bewijzen, zag hij de eenvoudige oplossing: burg = veilige woonplaats, voorbij, en ontkende nu ook de beteekenis van den cirkelvorm der binnenstad en van andere gegevens, waarop wij nog zullen terugkomen. Er lag overigens ook in de opvatting van het woord burg in de beteekenis van stad een mogelijkheid van misvatting, en wel deze. Onze Noord-Nederlandsche steden ommuurden zich in het algemeen niet vóór de dertiende eeuw. Haar burgwallen beschrijven in den regel een omvang van jongere formatie. In de meening, dat ook Middelburg zulk een later ommuurde stad representeerde, verkeerde niemand minder dan R. Fruin de oudereGa naar voetnoot4. Wij zullen trachten duidelijk te maken, dat burg in het onderhavige geval is te verstaan | |
[pagina 531]
| |
als castellum in den zin, waarin het woord ons uit Vlaanderen bekend is, en dat de oorsprong der drie Walchersche burgen op zijn laatst in het eind der tiende eeuw te stellen is. Thans eerst een blik op Souburg. De burg is hier niet te zoeken in het kasteel te West-Souburg, door Marnix vermaardGa naar voetnoot1. Wie een rondvlucht boven Walcheren doet, ziet het terrein van den ouden burg onder zich, ten Zuiden van de kerk van Oost-Souburg: een bijna cirkelrond, kennelijk hooger gelegen en door kleur afstekend blok tuingrond, omringd door een weg, die gedeeltelijk met huizen is omzoomdGa naar voetnoot2. Het is een verrassend gezicht voor wie reeds vóór het tijdperk der K.L.M. het feit had afgelezen van de stafkaart en bevestigd gevonden in oude gegevens. Een kaart van Souburg uit de achttiende eeuw, in de verzameling Zelandia Illustrata, betitelt nog het blok, dat door den ringvormigen weg omsloten wordt, met den naam ‘op den burch’, terwijl een gedeelte van den weg ‘burgweg’ (op jongere kaarten ‘bergweg’) heetteGa naar voetnoot3. De overeenkomst tusschen het burgblok van Souburg en de binnenstad van Middelburg is volkomen, behalve wat de afmetingen betreft. Terwijl de middellijn van den Middelburgschen cirkel ongeveer 375 m bedraagt, is die van het blok te Souburg niet grooter dan 200 à 250 m. Beziet men vervolgens het grondplan van Middelburg wat nader, dan valt het volgende op te merken. Alleen het Zuidelijk deel van den cirkelomtrek draagt den naam Delft, gedolven gracht. Waarom het overige niet? Omdat de Noordelijke kromming gevormd werd door een bocht van de Arne, die als voorzetting van een water, Portelinge genaamd, dat uit het Noorden kwam, bij Middelburg een anderen watergang opnamGa naar voetnoot4. Aan den natuurlijken loop van de Arne heeft de burg zich aangesloten, alleen aan de Zuidzijde behoefde de beveiliging door het water kunstmatig te worden gecompleteerd. | |
[pagina 532]
| |
Binnenwaarts van de kromming der Lange Delft volgt een straat dezelfde curve van de Lange Burg tot bij den Lange Jan. Zij heet Wal. Dr De Man wilde ook aan dezen naam beteekenis voor de ontstaansgeschiedenis van Middelburg ontzeggen,Ga naar voetnoot1 m.i. ten onrechteGa naar voetnoot2. Trekt men die binnenronding, die door het complex der abdijgebouwen verbroken wordt, door, dan zou de Bogaardstraat en ook het slop, dat in de Lombardstraat ingaat, de voorzetting van dien ‘wal’ kunnen representeeren. De middellijn van den aldus te reconstrueeren engeren cirkel bedraagt ongeveer 200 m, dus ten naastenbij zooveel als die van het Souburgsche burgblok. Omtrent de verhouding van Wal en Delft vindt men belangrijke opmerkingen in de bovenaangehaaldeGa naar voetnoot3 studie van P.K. Dommisse. Deze wijst erop, dat de grens tusschen de, later afgescheiden, abdij-parochie eenerzijds en de oudere twee parochiën van West- en Noordmonster niet de straten volgde, die Noordstraat en Lange Delft heeten, maar langs de achterzijde van de huizen aan de binnenzijde dier straten liep. Op grond van nauwkeurig onderzoek aangaande de ligging der huiserven kwam hij tot de conclusie, dat zoowel de gracht als de wal te zoeken zijn op een cirkellijn, die gelegen is tusschen de kromming van de hoofdstraten en die, waarvan de straat Wal een deel vormtGa naar voetnoot4. De straten moeten, indien dit juist is, Delft en Wal zijn genoemd, omdat de aanwonenden met den achterkant van hun erf aan de gracht, respective den wal paalden. Men woonde ‘aan de Delft’, ‘aan den Wal’, d.w.z. men kwam er achter op uit. Deze conclusie van den Heer Dommisse zal ik aanstonds steunen met een getuigenis, dat voor onze geheele kennis van Middelburg van groot gewicht is.
De oudere geschiedenis van Zeeland, zeiden wij reeds, moet beschouwd worden in verband met hetgeen ons bekend is omtrent Vlaanderen. Zeeland was tot in de dertiende eeuw een gebied, dat van Vlaanderen afhing. Het was een burggraafschap of castellanie gelijk de districten van Vlaanderen zelf, al was de macht grootendeels in handen der Hollandsche graven, en het ambt van burggraaf aan de heeren van Voorne gekomen. De meeste der Vlaamsche steden zijn ontstaan als centrum van | |
[pagina 533]
| |
zulk een kasselrij, om het Vlaamsche woord te gebruiken. Van enkele dier steden reikt de geschiedenis tot in den Merowingischen tijd terug. Bij de meeste is het castellum, de burg, als het uitgangspunt der latere ontwikkeling te beschouwen. De aanleg van die burgen wordt voor de meeste gevallen gesteld omstreeks het jaar 900 of iets later. Zoo voor Brugge, zoo voor den Oudburg te GentGa naar voetnoot1, zoo voor Rijsel, voor Broekburg (Bourbourg), voor Sint Winoxbergen (Bergues)Ga naar voetnoot2. In al deze steden is het terrein van het castellum nog gemakkelijk terug te vinden, hetzij op het eerste gezicht of uit historische gegevens. Dit geldt niet van twee plaatsen, dien men, al zijn het geen hoofdplaatsen van kasselrijen geworden, toch ook in het systeem der Vlaamsche burgen zou willlen begrijpen: Aardenburg en Oostburg. Voorzoover mij bekend, is tot nu toe omtrent ligging en karakter der versterkingen, die aan deze plaatsen den naam hebben gegeven, niets bekend gewordenGa naar voetnoot3. Beide zijn zeer oud. Een pagus Rodanensis komt reeds voor kort na 700Ga naar voetnoot4. De naam Rodenburg of Reddenburg voor Aardenburg blijft op het stadszegel tot 1522 in gebruik. De gouw, waarvan Aardenburg het middelpunt was, heeft in lateren tijd geen afzonderlijke kasselrij gevormdGa naar voetnoot5; zij ressorteerde onder die van Brugge. In het kerkelijke omvatte Aardenburg de eilanden Wulpen en Cadzand. Pirenne heeft verondersteldGa naar voetnoot6, dat Aardenburg en Oostburg, in veel ouderen tijd dan de stichting der Vlaamsche castella, een versterkingsstelsel zouden hebben uitgemaakt met het merkwaardige Oudenburg niet ver van Oostende, dat volgens de overlevering eenmaal caput totius Flandriae zou zijn geweest, en omtrent welks burg, kort na 1084 afgebroken, een ooggetuige, monnik van het klooster aldaar, ons zulke nauwkeurige oudheidkundige bijzonderheden meedeeltGa naar voetnoot7. | |
[pagina 534]
| |
De aanleg der Vlaamsche burgen zal zich uit den aard der zaak bij de gelegenheid van het terrein hebben aangesloten. Er is geen reden, één vaststaand type van omvang en vorm te veronderstellen, te minder omdat niet te denken valt aan kunstig ontworpen forten of kasteelen, maar enkel aan omheinde woonplaatsen, - schansen noemt ze Van WervekeGa naar voetnoot1 -, die ruimte boden voor een grafelijke behuizing, een kerk, een rechthuis en eenige bijgebouwen en voorraadschuren. Zulk een burgterrein is zelfs in belangrijke centra als Gent en Brugge niet grooter geweest dan 3 à 4 hectareGa naar voetnoot2. De ‘burg’ te Brugge, nog steeds aldus genoemd, heeft den vorm van een rechthoek met stompe hoeken, waarvan de lange zijde ongeveer 200 m isGa naar voetnoot3. De Oudburg te Gent heeft de gedaante van een langgerekten vierhoek, met een lange zijde van ongeveer 700 m. Verschillende andere steden vertoonen den ronden aanleg, dien wij te Middelburg en te Souburg aantroffen. Ten opzichte van Broekburg (Bourbourg), dat men op de kaarten van Jacob van Deventer nog als ovaalvormig vindt afgebeeld,Ga naar voetnoot4 met een gedeeltelijke kleinere ronding binnen den rand, wordt het onderzoek bemoeilijkt door het feit, dat de stad, door den oorlog verwoest, na 1659 geheel is herbouwd. Aangaande Veurne heb ik, dank zij de vriendelijke hulp en toelichting van Prof. F.L. Ganshof, kennis kunnen nemen van een studie, die de algemeen toegankelijke gegevens belangrijk aanvult en verheldert: Eug. Dhuicque, Pour la reconstruction de FurnesGa naar voetnoot5. Het grondplan van Veurne vertoont de sporen van drie opeenvolgende omwallingen. De middelste daarvan ziet men op de kaart van Jacob van Deventer en op het vogelvluchtplan in Sanderus, Flandria IllustrataGa naar voetnoot6. De stad heeft er den vorm van een onregelmatigen zevenhoek. Aansluitend aan de groote markt ziet men in de Westelijke helft van het terrein een halve ronding. Dhuicque nu toont aan, dat deze ronding, bij Sanderus minder sprekend dan zij in werkelijheid is,Ga naar voetnoot7 de rest is van den cirkelvorm van het oorspronkelijke burgterrein, die eerst later door een uitbreiding van de markt is verbroken. De middellijn van den cirkel is ongeveer 270 m. Geheel in overeenstemming met | |
[pagina 535]
| |
hetgeen te verwachten is, vindt men de markt en de Sint Nicolaaskerk aan den buitenrand van den burg, d.w.z. in den portus, die zich onder de bescherming daarvan vormdeGa naar voetnoot1. Het duidelijkst van al is de cirkelvormige burg tot den huidigen dag te herkennen in Sint Winoxbergen, in het Fransch Bergues. Wie de luchtphoto zag, niet lang geleden gepubliceerd in L'IllustrationGa naar voetnoot2, kan op het eerste gezicht gemeend hebben, Middelburg voor zich te hebben. Men ziet dezelfde vrijwel cirkelronde binnenstad. Legt men naast de moderne photo de fraaie afbeelding in vogelvlucht bij Sanderus' Flandria IllustrataGa naar voetnoot3, dan blijkt de overeenkomst nog treffender. Evenals in MiddelburgGa naar voetnoot4 ligt de groote markt aan den buitenrand van den burg. Het burgterrein, 310 à 320 m in middellijn, is, in afwijking van het als stad eertijds veel belangrijker Middelburg, nog in de 17e eeuw grootendeels onbebouwd geweest. Ook is de abdij van St. Winoc niet in den burg, in aansluiting aan het munster van Sint Maarten, gesticht, maar op den Groenberg vlak bij de stad. Het opmerkelijkst van al is het feit, dat de situatie, door Dommisse voor Middelburg geconcludeerd, op de kaart bij Sanderus te Sint Winoxbergen in de zeventiende eeuw nog nauwkeurig wordt teruggevonden: de ringvormige gracht loopt aan de achterzijde van de huizenrij, die den binnenkant van den burgcirkel vormt! Toevallig is juist ten opzichte van Sint Winoxbergen de tijd van den burgbouw met vrij groote stelligheid bekend. De Vita Sancti Winnoci, die uit de elfde eeuw dateert, schrijft dien toe aan graaf Boudewijn II (879-918): Tunc etiam locum Bergas dictum presidio placuit munire quod munitioni omni circumquaque esset patriaeGa naar voetnoot5. Uit de gelijkvormigheid van de beide plaatsen volgt niet onmiddellijk, dat de aanleg of versterking van den Middelburg in denzelfden tijd te stellen is als die van Sint Winoxbergen. Wij zullen echter voor hoogen ouderdom van eerstgenoemden burg nog andere, indirecte gegevens te vermelden hebben. Voorloopig evenwel dient thans de topografie van den derden der Walchersche burgen in het oog te worden gevat. | |
[pagina 536]
| |
Domburg werd reeds in de zestiende eeuw verklaard als duinburgGa naar voetnoot1, en het komt mij voor, dat deze verklaring zoo voor de hand liggend en aannemelijk is, dat wij ons ditmaal opnieuw aan het etymologisch vernuft der voorvaderen zouden kunnen houden, zonder naar andere mogelijkheden te zoeken. Er zijn er anders genoeg geopperdGa naar voetnoot2. Men heeft in den naam als eerste lid willen terugvinden: domus, dominus, ndl. doem, zelfs ding, en eindelijk den persoonsnaam Domaes of Domis, het best bekend uit den familienaam Dommisse. Deze laatste verklaring, reeds door De Man vermoed, is kort geleden door Dr P.L. TackGa naar voetnoot3 geprefereerd boven die als duinburg. Zij kan mij niet bevredigen, om de volgende redenen. De schrijver stelt zich, evenals zoovelen vóór hem, een ambachtsheer voor, die een kasteel bouwtGa naar voetnoot4. Ik hoop aan te toonen, dat hier aan andere verhoudingen te denken valt. Benaming naar een persoon schijnt mij reeds op zich zelf, naast Middelburg en Souburg, niet waarschijnlijkGa naar voetnoot5. Ware daarvan hier toch sprake, dan zou men een spoor van een genitiefvorm verwachten, hetzij op -n of -s. Alle Walchersche plaatsnamen, die onmiskenbaar van een persoonsnaam zijn afgeleid, vertoonen dien als genitief: Popkensburg, Poppenroede, Meilofskerke en alle soortgelijke namen. Voorts heeft Dr Tack er geen aandacht | |
[pagina 537]
| |
aan geschonken, dat de naam tot in de veertiende eeuw overwegend als Dumburch met u, voorkomtGa naar voetnoot1, wat toch eerder in de richting dûn dan dom wijst. Aan de beteekenis van het hier volgende betoog aangaande aard en ouderdom van den derden burg doet overigens de etymologische verklaring maar weinig af. In zijn studie over de parochies van WalcherenGa naar voetnoot2 verklaarde Mr R. Fruin de ligging van het castellum van Domburg, in de bronnen vermeld, onbekend. Men zou een oogenblik kunnen veronderstellen, in verband met de plaats der Nehalennia-vondsten, dat de plek wellicht onder zee of duinen verborgen was geraakt. Dit wordt echter terstond gelogenstraft door een getuigenis, dat ons stellig bewijst, dat nog in de zestiende eeuw een gedeelte der toenmalige smalstad bekend stond als ‘op den burch’. Het Schepenaktenboek van Domburg vermeldt op 17 Januari 1541/2 een huis, gelegen ‘op den burch, over oestzyde van der straete, toebehoorende broer Andries Vlamynck’Ga naar voetnoot3. Ongelukkig blijkt noch het bedoelde huis, noch de bedoelde straat nauwkeurig te localiseeren, terwijl er merkwaardigerwijs in de Domburgsche archieven geen tweede vermelding van ‘den burg’ als plaatsbepaling is aangetroffenGa naar voetnoot4. De stafkaart, die ons de ligging van den Souburg nog aanwees in de ronding van het burgblok, laat ons voor den Domburg geheel in den steek, en ook een blik uit de lucht onthult ons hier geen spoor van den cirkelvorm, dien wij, op grond van hetgeen Middelburg en Souburg opleverden, geneigd zijn te zoeken. Wij vinden dit spoor evenwel, zoodra wij oudere kaarten raadplegen. In den Atlas Bodel Nijenhuis, op de Universiteitsbibliotheek te Leiden, berustGa naar voetnoot5 een fraaie kaart van Domburg, in 1648 vervaardigd door den uitstekenden kaartteekenaar Cornelis GoliathGa naar voetnoot6, ter gelegenheid van de inhuldiging | |
[pagina 538]
| |
van den Middelburgschen magistraat als heer van Domburg. Vergelijkt men deze kaart met de afbeelding in vogelvlucht bij SmallegangeGa naar voetnoot1, dan ziet men het kringvormige terrein, met boerenhuizen bezet en door een ringmuur omgeven, dat Goliath aanduidt met H: ‘Het Huijs genaemt de Capelle, alsoo eertijts een is geweest’; ‘Capelstrate’ heet een deel van de ronding. De ringmuur wordt nog door Van der AaGa naar voetnoot2 als bestaande vermeld. Dat inderdaad hier de Sint Anna-kapel heeft gestaan, is ons ook overigens welbekend. Nu zou men kunnen meenen, dat de ringmuur eenvoudig als gevolg van de kapel is op te vatten; wat zou natuurlijker zijn! Maar wij weten tevens, dat deze Sint Anna-kapel in 1325 in de plaats kwam van een parochiekerk, die naar elders was verplaatst (waarover straks nader), en wat nog meer zegt, dat deze kerk, gelijk Mr R. Fruin overtuigend heeft aangetoondGa naar voetnoot3, de kern was van de parochie, die in de dertiende eeuw bekend stond als Domburg infra castellum, dat is ‘binnen den burg’, in tegenstelling met de parochie Domburg extra castellum, waarvan de kerk aanvankelijk gelegen schijnt te zijn geweest op Kerkwerve tusschen Westkapelle en Aagtekerke, waar later het buiten Sint Jan ten Heere heeft gestaan. Ziedaar feitelijk de ronding om de kapel, gegeven wat wij bevonden omtrent Middelburg en Souburg, reeds als burgvorm bewezen. Voor de conclusie, dat hier de kern van den Domburg te zoeken is, zijn evenwel nog krachtige bevestigingen. De perceelen land ten Oosten van het kapelterrein heeten op de kaart van Goliath ‘3: de Wal van Jan Florisz Codde’Ga naar voetnoot4. Een Wal vonden wij ook te Middelburg. Even ten Zuiden van de sloot, die deze perceelen Westelijk begrenst, begint de Domburgsche watergang, bij Goliath in zijn oorsprong nog duidelijk als een natuurlijke waterloop kenbaar. Ter hoogte van i, het Schuitvlot, zijn, naar mij de Heer P.J. van der Feen jr., conservator der ‘steenen-kamer’ in het museum van het | |
[pagina 539]
| |
Zeeuwsch Genootschap, meedeelde, in het voorjaar van 1933 bij het leggen van een rioleering ontelbare scherven en botten gevonden, door Dr Holwerda gedateerd op de tiende en elfde eeuw, en gelijksoortig aan vondsten uit de tuinen der huizen aan de straat Burg te Middelburg. Voorts is op het kapelterrein reeds vroeger een tufsteenen graf gevonden, en treft men er fragmenten aan van den rooden zandsteen, die na de twaalfde eeuw bij ons in onbruik raakteGa naar voetnoot1. Elders in Domburg werden overblijfselen van dien aard niet gevonden. Eindelijk valt nog op te merken, dat het kapelterrein het hoogst gelegene van Domburg isGa naar voetnoot2. Indien aldus met voldoende zekerheid de plaats van den Domburg is bepaald, dan rijst de vraag, in hoeverre de bevindingen ten aanzien van de drie burgen van Walcheren overeenstemmen. Sporen van den ronden vorm vertoonen alle drie, maar terwijl de ronding van Middelburg in middellijn ongeveer 375 m mat, en die van Souburg omtrent 200 m, bedraagt de middellijn van het ronde kapelterrein op de kaart van Goliath niet meer dan ongeveer 62 m. Hebben wij echter het recht, den voormaligen wal van den burg te zoeken ten W. van de perceelen, die Goliath ‘Wal’ noemt, dan wordt die afmeting aanzienlijk grooter, en zou de Domburg met den omvang van het burgblok te Souburg wel kunnen correspondeerenGa naar voetnoot3. Uit het feit, dat slechts éénmaal de plaatsaanduiding ‘op den burch’ is overgeleverd, mag men opmaken, dat de herinnering aan het castellum in de zestiende eeuw reeds bezig was te verdwijnen.
Met de topografische bepaling van de ligging en den vorm der Walchersche burgen zijn de gegevens aangaande hun ouderdom en beteekenis geenszins uitgeput. Een onderzoek naar de verhouding van burg, ambacht en parochie kan ons daaromtrent meer leeren. Het laat zich het best aanknoopen bij het geval van Domburg. Mr Fruin heeft in de reeds meermalen genoemde studie de ingewikkelde geschiedenis van de beide parochiën, die den naam van Domburg hebben gedragen, zoo overtuigend uiteengezet, dat wij ons op zijn conclusies kunnen baseeren. Uitgangspunt zijn de beide oorkonden van 1247 en 1271, waarbij de bisschoppen van Utrecht | |
[pagina 540]
| |
Otto en Jan de abdij van Middelburg in hare kerkelijke bezittingen bevestigenGa naar voetnoot1. Beide vermelden vrijwel gelijkluidend een aantal Walchersche parochiën, gerangschikt als appenditiae onder hare moederkerken. Als de eerst genoemde onder Oostkapelle fungeert Dumburgh infra castellum, onder Westkapelle Dumborgh extra castellum. Mr Fruin toonde aan, dat deze namen correspondeeren met de latere benamingen Oost- en West-Domburg, reeds in het begin der veertiende eeuw daarvoor in de plaats getredenGa naar voetnoot2. De kerk van Domburg ‘binnen den burg’Ga naar voetnoot3, aan Sint Agatha gewijd, stond op de plek, die wij zooeven behandelden, maar werd in 1320 verplaatst ad locum ydoneum... ob necessitatem cogentem et suadentem utilitatemGa naar voetnoot4 naar het tegenwoordige Aagtekerke, dat als naam der parochie op den duur Oost-Domburg verdrong. Eenige jaren later, in 1325, stichtte zekere heer Doedijn Hendriksz. van Soetelingkerke op het terrein der voormalige kerk de ons reeds bekende Sint Anna-kapel. De kerk van Domburg ‘buiten den burg’, aan Sint Jan gewijd, lag oorspronkelijk in het Westelijk deel van het ambacht. Mr Fruin laat de juiste plaats in het midden; S. Muller Hzn.Ga naar voetnoot5 denkt op goede gronden aan Kerkwerve, later Sint Jan ten Heere genoemd (naar een Johanniter-commanderij). Vandaar werd zij evenwel tusschen 1363 en 1379 overgebracht binnen de smalstad zelf, waar men nu de kerk van Domburg ziet. Deze latere lotgevallen der beide parochies zijn hier volledigheidshalve even vermeld; hoofdzaak voor dit betoog blijft de oudst bekende toestand, waarvan de oorkonden van 1247 en 1271 spreken. Een zeer groot ambacht, naar den Domburg genoemd, vinden wij kerkelijk verdeeld over twee moederkerken Oost- en Westkapelle. Deze deelen worden onderscheiden naar de ligging van hun kerk binnen en buiten den burg. Met andere woorden: de burg, die den naam gaf aan het ambacht, en ter onderscheiding der beide kerken diende, moet vroeger aanwezig zijn geweest dan het tijdperk der parochievorming. Doch indien hij zoo oud was, kan men vragen, waarom werd het ambacht Domburg dan zelf niet kern van parochievorming? Misschien geeft de algemeene voortgang van de kerkelijke | |
[pagina 541]
| |
indeeling op Walcheren, dien wij nu nader in het oog vatten, eenig uitsluitsel.
Ook hier resumeeren wij voorloopig hetgeen door Mr Fruin en door S. Muller Hzn. is geconcludeerd. Van de parochies, die men tegen het einde der dertiende eeuw op Walcheren aantreft, zijn er vijf en dertig door afsplitsing voortgekomen uit vijf, die als de oorspronkelijke moeten worden beschouwd. Deze vijf heeten: Westmonster, Noordmonster (waarvan de kerken te Middelburg gelegen zijn), Westkapelle, Oostkapelle en Souburg. S. Muller Hzn. wijst er terecht opGa naar voetnoot1, dat de namen Oost- en West-kapelle een nog ouderen toestand verraden, waarbij deze parochiën, later zelf moederkerken, nog als kapel onder een andere kerk ressorteerden, en neemt met goede redenen aan, dat beide eertijds afhankelijk zijn geweest van Westmonster. Onder de genoemde vijf kerken behooren als appenditiae ook eenige kerspelen op Noord- en Zuid-Beveland, die wij hier verder buite bespreking laten. Westmonster heeft als dochterkerkenGa naar voetnoot2: Koudekerke, Biggekerke, Hoogelande, Arnemuiden, Welzinge en Krommenhoeke; Noordmonster heeft als dochter kerken: Brigdamme, Kleverskerke, Schellacht, Zandijk, Gapinge, Buttinge en Popkensburg (of Sint Laurens). Onder Oostkapelle behooren: Oost-Domburg, Serooskerke, Mariekerke, Poppendamme en Grijpskerke, onder Westkapelle: West-Domburg, Meliskerke, Werendijke, Sint Janskerke, Boudewijnskerke, Ser Poppenkerke en waarschijnlijk Zoutelande. Souburg eindelijk is moederkerk van Oost-Souburg, Niewerve, Ritthem, Oude Vlissingen en Nieuwe VlissingenGa naar voetnoot3. De afsplitsing der parochies is in de twaalfde eeuw in vollen gang. | |
[pagina 542]
| |
11. WALCHEREN
Onderstreept zijn de namen der vijf oudste parochiën. Bij de overige wordt de moederkerk, waarvan zij zijn afgescheiden, aangeduid door: (W.M.) = Westmonster, (N.M.) = Noordmonster, (W.K.) = Westkapelle, (O.K.) = Oostkapelle, (S.) = Souburg. De kerk van Oost Domburg (O.K.) werd in 1320 verplaatst naar Sint Aagtenkerke, die van West Domburg werd tusschen 1363 en 1376 verplaatst van Kerkwerve naar de smalstad zelve. | |
[pagina 543]
| |
Zandijk wordt reeds in 1153 als zoodanig vermeldGa naar voetnoot1. De stichting van het kerspel Hoogelande heeft plaats in 1188Ga naar voetnoot2, Grijpskerke is het reeds in 1190Ga naar voetnoot3, Brigdamme en Serooskerke insgelijks vóór 1200Ga naar voetnoot4. Het ligt voor de hand om aan te nemen, dat het ontstaan, als kapellen, van deze latere kerspelkerken in veel vroeger tijd is te stellen. Een groot aantal dorpen nu, of voormalige dorpen, zoowel op de andere eilanden als op Walcheren, dragen, gelijk bekend, namen op -kerke, meest met enkel een persoonsnaam als eerste lid, die in sommige gevallen wordt voorafgegaan door Ser-, d.i. 's heeren, of gevolgd door -kints- of -kinderen-. Slechts weinige dorpsnamen zijn met Sint- samengesteld. Deze laatste zijn gemakkelijk van de rest af te zonderen. De volgende dorpen zijn naar den heilige van hun kerk genoemd: Sint Janskerke, Sint Mariekerke, Sint Aechtenkerke en Sint Laurens, eerder Popkensburg, alle op Walcheren. Daartegenover staan de volgende namen, waarbij niet aan een heilige moet worden gedacht. Op Walcheren: Serooskerke, d.i. Ser Alarts-, ook wel AlarthskintskerkeGa naar voetnoot5, Ser Poppenkerke, Ser BoudenskerkeGa naar voetnoot6, Meliskerke, d.i. Meilofs-, eerder Hugen-Ga naar voetnoot7, KommerskerkGa naar voetnoot8, later Niewerve, Kleverskerke, d.i. Clawaerts-, Grijpskerke (Gripes-) en Biggenkerke. Op Noord Beveland heeft men Wissenkerke en Soetelinckerke, op Zuid-Beveland Zinoutskerke, Ser Abbenkerke, Oedekijnskerke (Hoedekenskerke), Ser Aernoutskerke ('sHeer Arendskerke) dit ook wel met -kinderen-, Wissenkerke, Sher Hendrixkerke of Ser Heinenkijnderkerke. Schouwen levert Rengerskerke, Her Simonskerke, Brisselskerke, Ser AlartskerkeGa naar voetnoot9, Claeskinderkerke. Talrijk zijn dergelijke namen ook in den Grooten of Zuidhollandschen Waard, waar men had: Tiedrades-, Ser Heins-, Heinrix Iden-, Erkentruden-, Herrades-, Bottes-, Daniels-, Tiezelijns-, Wolbrantskerk. Voorzoover de heiligen, aan wie de kerken gewijd waren, bekend zijn, vindt men de ook elders meest voorkomende patroons: Sint Jan, Sint Michael, Sint Pieter enz. Trouwens de meeste der namen | |
[pagina 544]
| |
zullen in den heiligenkalender, hoe rijk ook, nauwelijks te vinden zijn. Zijn dus de kerken niet naar heiligen genoemd, de naamgevers kunnen evenmin geestelijken zijn geweest, die ze hebben bediend. Dit toch wordt uitgesloten door de vererving, die uit de bijvoeging -kints- of -kinder- blijkt. Men heeft in deze heeren de kerkeigenaars, misschien tevens kerkstichters te zienGa naar voetnoot1. Hierop wijst ook het feit, dat de namen golden als vulgariter aldus luidendeGa naar voetnoot2, eveneens de wisseling der namen, met of zonder -kints-, -kinder-, of wel als Meilofs- voor een eerder Hugen-Ga naar voetnoot3. Daarbij valt nu het volgende op te merken. Deze benaming naar kerkeigenaars moet stammen uit een tijd, vóór de Kerk tegen het eigen-kerkenrecht begon te protesteeren, en het in verschillende patronaats-rechten omzette, d.w.z. in ieder geval vóór het laatste kwart der twaalfde eeuw. Vermoedelijk echter is de oorsprong dier namen nog vrij wat vroeger te stellen. Voor nauwkeuriger tijdsbepaling ontbreekt elk gegeven. Geen enkele der kerknaamgevers is, voorzoover ik kan nagaan, uit een oorkonde of uit andere overlevering bekend, een silentium, dat toch wel naar een betrekkelijk ver verleden wijst, terwijl de veelheid dezer gelijksoortige namen, gelijk al eerder gezegd, op een zekere stelselmatigheid in de kerkelijke bewerktuiging der betreffende streken schijnt te duiden.
Keeren wij thans terug naar Middelburg. De beide Munsters, waarvan de kerkelijke organisatie van het eiland moet zijn uitgegaanGa naar voetnoot4, lagen aan den buitenrand van den Burg. Binnen dezen lag het klooster, dat in 1128 als Praemonstratenser abdij aan Onze Lieve Vrouw was gewijd. Volgens de overlevering waren er tevoren reguliere kanunniken gehuisvest geweest. Mag men zich voorstellen, dat deze kanunniken oorspronkelijk aan de beide munsterkerken of aan een van deze verbonden zijn geweest? Die kerken zullen toch haar naam Monster niet zonder reden hebben gedragen. De geheele Burg is tot 1266 onder de parochie van Westmonster begrepen geweest. | |
[pagina t.o. 544]
| |
12. Sint Winoxbergen, naar het plan bij Sanderus, Flandria Illustrata, t. iii, p. 295
| |
[pagina 545]
| |
Eerst in dat jaar werd op bevel van den bisschop, ‘propter inimicitias capitales antiquas que etiam adhoc de die in diem crescunt in gravius’, een parochiescheiding aangebracht, die een afzonderlijk kloosterkerspel afscheidde van Westmonster. Onder het nieuwe kerspel zouden o.a. behooren allenGa naar voetnoot1, die woonden in de custodiae, gemeenlijk waghta de Dilf en waghta de Burgh genoemdGa naar voetnoot2. De kloosterparochie verwierf ook een der buiten de stad gelegen ambachten, die direct onder Westmonster waren blijven ressorteeren, namelijk dat der heeren van Hayman, gelijk Westmonster zich bleef uitstrekken over het Overdamme-ambacht, en Noordmonster over Seisambacht en NoordmonsterambachtGa naar voetnoot3. De beschrijving der goederen van de abdij Echternach in de lijst uit het einde der twaalfde eeuw betreft in hoofdzaak de landelijke gedeelten der parochiën West- en Noordmonster. In 1311 verkreeg Noordmonster van den graaf een eigen college van kanunnikenGa naar voetnoot4, in Westmonster werd er eerst in 1479 een gevestigdGa naar voetnoot5. Van de opkomst van Middelburg spreekt Fruin in de volgende termenGa naar voetnoot6. ‘Dat de eene (kerk) West-, de andere Noordmunster heet, wijst op zeker verband tusschen beiden; en dat twee zoo aanzienlijke kerken zoo dicht bijeen liggen bewijst, dat de streek toen ter tijd reeds dicht bevolkt was. Tusschen de twee in, of beter gezegd ten Oosten van Westmunster en ten Zuiden van Noordmunster, verrijst Middelburg, met een duidelijk sprekenden naam. Burg beteekent ongeveer hetzelfde als poort: poorters en burgers, oppidani en burgenses, zijn namen die met elkaar verwisseld worden. Als het in deze streek gegaan is gelijk doorgaans in Holland, dan is het gehucht, waaruit de stad opgroeide, oorspronkelijk gebouwd op het gebied der beide aangrenzende ambachten of van een van beiden, en daaraan vervolgens bij grafelijk privilege onttrokken, om later steeds te worden uitgelegd te hunnen koste.’ Mij dunkt, het tot dusver behandelde geeft ons recht, voor dit beeld een aanzienlijk gewijzigde voorstelling in de plaats te stellen. Het is hier niet gegaan, meenen wij, als doorgaans in Holland, maar als in Vlaanderen. De stad is niet, in betrekkelijk laten tijd, uit een gehucht tot een ‘poort’ of ‘burg’ opgegroeid. Zij heet niet | |
[pagina 546]
| |
Middelburg naar haar ligging tusschen twee kerken, maar naar die tusschen twee andere burgen. Hoe zouden ooit, zelfs in de dichtst bewoonde streek, twee landelijke moederkerken hun centrum hebben kunnen krijgen op vijf minuten afstands van elkander, wanneer niet de reden van die ligging te zoeken ware in de aanwezigheid van het grafelijk castrum, waartegen zij zich aanvlijden, en dat ze moest beschermen?Ga naar voetnoot1 De Burg is zoowel voor de kerkelijke organisatie van het eiland als voor de opkomst van de stad het uitgangspunt geweest. Ook voor Domburg moesten wij immers concludeeren, dat de burg ouder moet zijn geweest dan de vorming der parochies, al werd hij daar geen uitgangspunt van kerkelijke indeeling. Aldus beschouwd sluit de ontwikkeling van Middelburg volkomen aan bij die welke Pirenne reeds dertig jaar geleden voor de Vlaamsche steden als de normale heeft geschetstGa naar voetnoot2. Beschermd door een grafelijke sterkte vormt zich daarnaast een handelsnederzetting. Binnen den ouden ‘burg’ vindt men 's graven huisGa naar voetnoot3, een kerk en wellicht eenige voorraadschuren. Aan den buitenrand van den burg onstaat de markt, ook in Middelburg, en wel rondom de Westmonsterkerk, die zelf immers reeds buiten den burg lag. In 1295 wordt getuigd, dat het kerkhof gelegen is in corde tocius oppidi, en dat er markt gehouden wordt ex usu et longaeva consuetudine, weshalve voor het vervolg marktplaats en kerkhof behoorlijk zullen worden gescheidenGa naar voetnoot4. Zoowel de Middelburg als de beide kleinere moeten hun beteekenis als militaire sterkte reeds vroeg verloren hebben. Voor Souburg zou men het willen opmaken uit het feit, dat de oudste kerk, die van West-Souburg, niet binnen of naast den burg, maar op meer dan 750 m afstand daarvan is opgericht. Voor Domburg schijnt het te volgen uit de verdeeling van het ambacht over twee oorspronkelijke moederkerken Oost- en Westkapelle. Wat Middelburg betreft zou te onderzoeken zijn, in hoeverre de gebouwen der abdij, en zoo ja, in welken tijd, reeds den binnencirkel der brug verstoord hebben.
Aan Middelburg is, overeenkomstig onze bevindingen, niet alleen | |
[pagina 547]
| |
een hooge ouderdom toe te kennen, maar ook een centrale positie, waarover nog het een en ander op te merken valt. Het is te beschouwen als de oude hoofdplaats van een castellania in den trant der Vlaamsche. Wij kunnen in het midden laten, welke beteekenis te hechten is aan de vermelding van een comes dezer streken, die volgens de Annales Fuldenses in 837 bij een inval der Noormannen is gedoodGa naar voetnoot1. Er blijkt uit, dat Walcheren toen reeds een gouw moet zijn geweest, wat niets opmerkelijks heeft. Zeer belangrijk daarentegen is een getuigenis, dat wij bezitten omtrent Middelburg en Walcheren tegen het laatst der elfde eeuw in de hoofdstukken, waarmee abt Thiofrid van Echternach zijn Leven van Willebrord besluit. Ofschoon volstrekt niet onbekendGa naar voetnoot2, is dit verhaal in zijn waarde voor onze kennis van de Zeeuwsche verhoudingen, naar het mij voorkomt, nog niet nauwkeurig genoeg bekeken. Thiofrid is abt van Echternach geweest van 1083 tot 1110. Zijn Vita S. WillibrordiGa naar voetnoot3 moet hij volgens Dom Ursmer Berlière te boek hebben gesteld in 1103Ga naar voetnoot4. Aan het slot daarvan komt hij te spreken van gebeurtenissen in Zeeland, waar de abdij van Echternach zoo aanzienlijke goederen bezat, die hij zelf beleefd of van ooggetuigen vernomen had. Het betreft wonderen, die in zijn tijd hadden doen blijken, hoezeer de heilige Willebrord het eiland, waar hij voor het geloof geleden had, bleef beschermen. Het woeste volk, effera gens, dat in die zeestreek, in locis mari conterminis (of wel: in Zeeland) woonde, had sterke teekens noodig, om in het geloof behouden te wordenGa naar voetnoot5. De jongere zoon van den graaf van Vlaanderen, RobertGa naar voetnoot6, had, in een doodelijken haat tegen de Middelburgers ontstoken, exicialis odii in Mitthilburgenses accensus facibus, de bewoners van het geheele eiland met den dood gedreigd, interminatus est mortis interitum tocius insulae habitatoribus. - Let wel, de Middelburgers schijnen hier voor abt Thiofrid kortweg Walcheren te vertegenwoordigen, wat door het vervolg bevestigd wordt. Robert houdt raad met de Morini, d.w.z. de bewoners van de streek omtrent Saint Omer, en brengt een groote krijgsmacht op de been, van Franschen | |
[pagina 548]
| |
en Dietschen, de Francigenis et TheutonibusGa naar voetnoot1. Per schip brengt hij hen over naar de vijandelijke kustGa naar voetnoot2. De WalcherenGa naar voetnoot3, Walichrenses, waren bijeengekomen in de kerk door Sint Willebrord's bloed gewijd, d.w.z. te Westkapelle. Zij binden de reliek van den heilige aan hun vaandel, en brengen den vijand een zoo deerlijke nederlaag toe, dat hij terstond met het overblijfsel van zijn leger het eiland verlaat. Het volk van Walcheren, Walichrensium populus, zond twee buitgemaakte vaandels ten geschenke aan de abdij van Echternach. Een en ander was aan Thiofrid verhaald door een aanzienlijk inwoner, die den strijd had bijgewoond, en later monnik was geworden. Over het jaar, waarin deze mislukte tocht naar Walcheren te stellen is, bestaat geen zekerheid. Men heeft gewoonlijk aangenomen, dat de expeditie in verband stond met de inbezitneming van Holland, dat aan Robert door zijn huwelijk met de weduwe van Floris was toegevallen, en plaatste haar dus vóór 1063Ga naar voetnoot4. Daartegenover stelde nu C. Verlinden de mogelijkheid, dat de tocht deel zou hebben uitgemaakt van Robert's pogingen, om aan de inwendige beroeringen van zijn landen een einde te maken, en achtte in verband met het vervolg van Thiofrid's verhaal, den tijd omstreeks 1083 het waarschijnlijkst. De gronden, die hij voor die meening aanvoert, overtuigen mij niet. Robert, zegt Verlinden, wordt door Thiofrid ‘graaf van Vlaanderen’ genoemd, dus moet er sprake zijn van den tijd na 1071. Het contra Ruopertum comitem Flandriae staat echter alleen in het kapitelopschriftGa naar voetnoot5; in den tekst heet hij Divae memoriae presidis Flandriae Baldwini iunior filius Ruopertus, wat veeleer op den tijd | |
[pagina 549]
| |
tusschen 1067 en 1071 zou wijzen. Voorts doet de bittere en lang-opgekropte haat van Robert tegen die van Walcheren, waarvan Thiofrid gewaagt, aan heel andere dingen denken, dan aan een politiemaatregel tot herstel van orde. Eindelijk blijkt uit niets, dat de gebeurtenissen, die Thiofrid vervolgens verhaalt, en die niet vóór 1083 kunnen vallen, kort op den mislukten tocht zijn gevolgd. Thiofrid zegt uitdrukkelijk, dat men in Walcheren eerst na Robert's expeditie van externa bella tot inwendige twisten verviel, zoodat het bijna uitgesloten moet heeten, Robert's tocht als een mislukte poging tot herstel der orde door den graaf zelf te beschouwen. Alles samengenomen schijnt het mij veiliger, zich te houden aan een dateering in vroegeren, doch niet nader te bepalen tijd. Hoe dit zij, aan de waarde van Thiofrid's mededeeling als getuigenis voor Middelburg's centrale positie in de elfde eeuw doet het niets af. Hieromtrent nu brengt het vervolg van het verhaal nog belangrijker bijzonderheden. Het eiland geraakte, na de afwering van Robert's aanval, in zoo felle partijtwisten, dat er reeds velen van de voornaamsten verslagen waren, en men zonder gewapend gevolg zelfs de paaschviering niet meer waagde bij te wonen. Vermoeid en uitgeput riep men eindelijk de bemiddeling van den abt van Echternach in. Met zestien schepen, longis navibus, wachtte men Thiofrid in de haven van Antwerpen gedurende twee dagen af, maar toen deze niet opdaagde, kon het Walchersche geleide niet langer wachten, wegens het jaargeding, generale placitum, dat hen den derden dag eischte, en droegen zij de ontvangst van den abt op aan hun lieve vrienden, de overheid van Antwerpen, necessariis suis et dilectoribus, ipsius emporii magistratibus. Dezen kwijten zich luisterrijk van die taak, en brengen Thiofrid met een eervol geleide over naar de aanlegplaats van de stad Middelburg, in Mitthilburgensis portus navalia. Dan komen van het geheele eiland de scharen bijeen, en de abt begint zijn werk van vredestichting, dat door wonderteekenen wordt begeleid. Uit de maagschap van elk der verslagenen aan beide zijden worden zeven personen, de naasten in bloede, gekozen, om met den abt en de zijnen den zoen te beraden,Ga naar voetnoot1 zoodat weldra de vrede, niet enkel in Walcheren, maar in het geheele aangrenzende eiland, in omni adiacente | |
[pagina 550]
| |
insula, (Zuid-Beveland?), bij eede bevestigd kan worden. Twee maanden bleef de abt, onder allerlei vreugdebetoon, temidden der verheugde Zeeuwen. Voor ons onderwerp van belang is in dit verhaal door den hoofdpersoon zelf het volgende. Thiofrid maakt ook hier tusschen Middelburg en Walcheren nauwelijks onderscheid. Hij noemt Middelburg reeds portus; het proces van agglomeratie van een handelsnederzetting aan den burg, zooals Pirenne het als normaal heeft aangewezen, heeft zich dus vóór het laatst der elfde eeuw reeds voltrokken. Het opmerkelijkst echter is de vermelding, dat de Middelburgers in de overheid van Antwerpen reeds hun necessarii et dilectores, hun lieve vrienden hebben. Wat anders dan handelsbetrekkingen zou deze gemeenzaamheid tusschen de beide steden kunnen verklaren! Men zal toegeven, dat het in ieder geval een zeer vroeg getuigenis van de beteekenis der stad is. Om directe gegevens aan te treffen, die daarbij aansluiten, moeten wij meer dan een eeuw overspringen. De oudste bewaarde opteekening van het stadrecht van Middelburg is, gelijk bekend, van 1217, in den vorm, dien ook de oudste keuren der Vlaamsche steden vertoonenGa naar voetnoot1: een constateering, dat de geboekstaafde rechten gelden: hec est lex que kora dicitur, voor Middelburg bij eede bevestigd en bezegeld door gravin Johanna van Vlaanderen en graaf Willem van Holland met hun wederzijdsche burggraven van ZeelandGa naar voetnoot2. Het 22e artikel, inhoudende een verbod van verkoop van aangelengden of bedorven wijn, verwijst naar een eensluidende bepaling in een oudere keure: sicut in veteri kora continebatur. Neemt men aan, dat deze oude keure vervangen werd, omdat zij verouderd was, dan zou daarmee het belang van Middelburg's wijnhandel (het artikel is het eenige, dat op den handel betrekking heeft) tot in de twaalfde eeuw terug waarschijnlijk zijn gemaakt. In de beslissing van het geschil tusschen de abdij en de poorters over den wijnverkoop, van 1232, wordt reeds gewag gemaakt van ambtenaren, die men moeilijk anders dan als stedelijke accijnsheffers kan verstaanGa naar voetnoot3. | |
[pagina 551]
| |
De centrale positie van Middelburg, - waarom het hier meer te doen is dan om haar ouderdom als handelsstad -, komt voorts helder uit in de bewoordingen van de oorkonde van 19 Mei 1250, waarin Margareta van Vlaanderen bekend maakt, hoe en over welke geschilpunten zij zich, onder bemiddeling van den pauselijken legaat, met den Roomsch-koning graaf Willem van Holland heeft verstaanGa naar voetnoot1. Men leest daar: Item conquerabamur quod idem rexGa naar voetnoot2 fecerat ibi aliquas villas francas, cum facere non posset, quia in tota terra predicta, scil. inter Scaldam et Hedinezee, non debet essa villa francha nisi Middelbourg, que ab antiquo fuit francha. Idem autem rex recognoscit, consentit et confitetur, quod ibi non potest construere vel edificare villas franchas nec factis seu edificatis dare franchisiam sive libertatem, nec etiam nos vel heredes nostri comites Flandrie possumus hoc facere, quia bene recognoscimus, quod non potest ibi esse aliqua francha villa nisi Middelbourg, que franchisiam habuit ab antiquo, et si aliquibus villis vel alicui ville ipse rex dedit franchisiam, eam, quantum in ipso est, penitus revocabit; et similiter nos revocabimus, nec permittet, quod utantur franchisia sibi data.’ Gelijk men weet, heeft de strijd tusschen Vlaanderen en Holland over Zeeland kort daarna weder voortgang genomen, zoodat het geen verwondering behoeft te wekken, dat aan de overeenkomst van 1250 geen uitvoering is gegeven, en Domburg en Westkapelle het hun verleende stadrecht behouden hebbenGa naar voetnoot3. Middelburg gold dus als van ouds, ab antiquo, een villa francha, een stad, te zijn geweest, en wel als de eenige, die in Zeeland bewesten Schelde kon en mocht bestaan. Wat kan dit anders beteekenen, dan dat de grafelijkheid van Vlaanderen Middelburg wenschte te handhaven als centrum der Zeeuwsche castellanie?Ga naar voetnoot4 | |
[pagina 552]
| |
Van de Vlaamsche castellani neemt men aan, dat zij, hetzij meer of minder direct, te beschouwen zijn als de ambtsopvolgers der Karolingische gouwgravenGa naar voetnoot1. Wanneer te Gent omtreeks 1100, meent H. van WervekeGa naar voetnoot2, voor de stadsbewoners een afzonderlijke schepenbank wordt ingericht, dan is deze jurisdictie een verbrokkeling van de kasselrijrechtspraak. De Keure van Middelburg van 1217 wijdt tal van bepalingen aan het regelen der verhouding van die van Middelburg cum illis de terraGa naar voetnoot3. Ik waag niet, uit te maken, in hoeverre daarin het feit deel heeft, dat te Middelburg van ouds over een wijder gebied dan dat der stad recht gesproken werd. Wel spreekt dit feit duidelijk uit het recht, dat Middelburg bezat, om te ‘beriden’ ‘overal bewester Schelt in Zeelant, gelyke dat zy in hueren rechte voertijts gedaen hebben’,Ga naar voetnoot4 een bevoegdheid, die, naar mij prof. Meijers meedeelt, karakteristiek is voor de rechtspraak eener kasselrij. Voor een ervaren rechtshistoricus is ongetwijfeld in het Zeeuwsche recht nog wel meer te vinden, dat de samenhangen, die wij hier trachtten vast te stellen, nader kan ophelderen. | |
[pagina 553]
| |
In afwachting van hetgeen zoowel het rechtshistorisch als het oudheidkundig onderzoek in dezen nog zullen kunnen opleveren, bepalen zich de conclusies voorloopig tot het volgende. De drie Walchersche burgen Middelburg, Souburg en Domburg hebben naar allen schijn oorspronkelijk een klein versterkingsstelsel tegen de Noormannen gevormd, gelijk GossesGa naar voetnoot1 er in Kennemerland en Rijnland aannam, en koning Alfred ze in Engeland aanlegde. Deze burgen droegen het karakter van volks- of vluchtburgen, waarbinnen de bevolking van de omliggende streek tijdelijk toevlucht kon zoeken. Terwijl de Souburg en de Domburg blijkbaar hun beteekenis als sterkte reeds vroeg verloren hebben, werd de Middelburg hoofdplaats eener Vlaamsche kasselrij. Reeds in de elfde eeuw had zich aan den burg, op de wijze die Pirenne als algemeen te veronderstellen heeft beschreven, een handelsnederzetting van beteekenis aangesloten. Nog vroeger dan de opkomst dezer handelsnederzetting moet de stichting der beide Munster-kerken aan den rand van den Middelburg te stellen zijn, van welke kerken, met uitzondering van het Zuid-Oostelijk deel van het eiland, de geheele kerkelijke organisatie van Walcheren moet zijn uitgegaan. In hoeverre deze organisatie nog aansluit bij de kerstening van het eiland door Willebrord, blijft geheel in het duister. Het feit, dat de plaats der door het bloed van den heilige gewijde Willebrordskerk later Westkapelle heet, maakt een directen samenhang tusschen de eerste kerstening en de jongere parochievorming onwaarschijnlijk. De benaming van een groot aantal der landelijke kerken naar personen, die niet anders dan kerkeigenaar kunnen zijn geweest, wijst op een zekere stelselmatigheid in de maatschappelijke ontwikkeling van het eiland, waarin een stand van grondheeren de leiding schijnt te hebben gehad. |
|