Verzamelde werken. Deel 1. Oud-Indië. Nederland
(1948)–Johan Huizinga– Auteursrecht onbekendBoekbespreking [van J.S. Theissen's ‘Centraal gezag en Friesche vrijheid’]Ga naar voetnoot*Centraal Gezag en Friesche Vrijheid: Friesland onder Karel V, door J.S. Theissen. Leidsche Dissertatie. Groningen, M. de Waal 1907.De schrijver begint met uit het ‘Overzicht’ van de Commissie van advies voor 's Rijks geschiedkundige publicatiën de plaats te citeeren, waar zij wijst op het belang van een onderzoek naar de organisatie en de actie van de centrale regeering in het Noorden in den Bourgondisch-Oostenrijkschen tijd. De plaats, die eindigt met de woorden: ‘Wij hebben aan het Oostenrijksch bestuur nog altijd wel wat goed te maken.’ Welnu, de heer Theissen heeft recht op onze dankbaarheid, want hij heeft inderdaad wat goedgemaakt, en daarmee een stukje van die nationale schuld afgelost. Hij heeft zich die taak waarlijk niet licht gemaakt. Voor de schaarsche verhandelingen, die er te voren over bepaalde onderdeelen der administratie bestonden, was nog zoo goed als geen gebruik gemaakt van archivalia. Van de praktijk der bestuursinrichting was dan ook nog weinig | |
[pagina 523]
| |
bekend. Thans bezitten wij een zeer uitvoerig, diepgaand onderzoek naar alle uitingen van het staatsbestuur in Friesland, naar de gegevens voor de kennis van de maatschappelijke en economische toestanden, het volksleven, de religie, kortom de Friesche geschiedenis der periode in haar besten en ruimsten zin. Dat onderzoek berust bijna geheel op archief-materiaal, en is van een uitgebreidheid, die voor den ijver en werkkracht van den schrijver den grootsten eerbied eischt. Dat hij niet alle materiaal heeft kunnen verwerken, zal niemand hem euvel duiden. Van de buitenlandsche archiefverzamelingen moest hij Rijssel, Simancas en Turijn terzijde laten, zich voor Dresden bepalen tot hetgeen in aansluiting aan het Verslag van Mr J.L. Berns gecopieerd werd ten behoeve van het Rijks-Archief in Friesland. Wat Brussel opleveren kon, en dat was zeer zeker het voornaamste, is daarentegen met de meeste volledigheid verzameld en verwerkt. Van de Nederlandsche archieven gaf het Algemeen Rijksarchief nog vrij wat, terwijl natuurlijk Friesland zelf de hoofdstof moest opleveren in de archieven van het Hof, van de deelbesturen, de kloosters, verder allerlei rekeningen en tal van familie-verzamelingen van gemengden inhoud, die nu meerendeels of in het Rijksarchief of in het Gemeente-archief te Leeuwarden berusten. De schrijver heeft er naar gestreefd, zijn boek zoo organisch mogelijk in te richten, naar de verschillende perioden van vrijheid en onderwerping, naar de verschillende takken en functies van bestuur enz. Wie het tegendeel niet wist, zou in hem eer een voortreffelijk archivaris dan een voortreffelijk docent vermoeden, zóó streng en weldoordacht is die indeeling in goed opgevatte en scherp begrensde hoofdstukken en onderafdeelingen. Misschien heeft hij wat al te veel toegegeven aan de verlokking, om steeds nieuwe geledingen aan te brengen in het organisme van zijn werk, zoodat het Grieksche alfabet er aan te pas komt. Toch geloof ik, dat dit het boek niet schaadt; terecht heeft de schrijver gemeend, een verhandeling als deze niet door een algemeenen index voor het gebruik geschikt te moeten maken, maar liever door een uitvoerigen inhoud, in overeenstemming met de structuur van het boek. Wie over een bepaald punt uit de Friesche geschiedenis iets zoekt, zal met behulp van dien inhoud en door dien rigoureuzen bouw in Theissen's werk gemakkelijk den weg vinden. Het eerste hoofdstuk, de Grondslagen getiteld, geeft een schets van de Friesche instellingen en toestanden in de 15de eeuw, een verhaal van het optreden van Albrecht van Saksen en de beschrijving | |
[pagina 524]
| |
van het Saksische bestuur, om met de overdracht aan Karel te besluiten. Het tweede behandelt de Oostenrijksche onderwerping. Dan volgt in een reeks van hoofdstukken de inrichting en werking van het nieuwe bestuur. Over de positie van den Stadhouder en het Hof hebben wij dus nu nauwkeurige en betrouwbare uiteenzettingen, zooals ze nog niet voor elk gewest ten dienste staan. Na het bestuur der onderdeelen, en de Financiën komt een hoofdstuk over Land en Volk, daarna over de Staten, eindelijk over de grieven tegen het landsheerlijk gezag en ten slotte over de godsdienstige toestanden, zoodat men op een passende wijze vlak voor het uitbreken van den opstand wordt gebracht. Het valt mij gemakkelijker, mijn groot respect voor Theissen's hoogst verdienstelijk werk te uiten, dan van de gevoelens te spreken, waarmee ik het gelezen heb. Want bij al mijn oprechten lof heb ik groote bezwaren tegen de compositie van het boek. Oogenschijnlijk is die compositie zeer goed. Het thema is juist gesteld: centraal gezag en Friesche vrijheid, een groote algemeene historische tegenstelling als grondslag. De stijl is volstrekt niet slecht, de schrijver drukt eenvoudig, helder uit, wat hij te zeggen heeft. Dor is hij ook niet; herhaaldelijk treft een aardig tepasgebrachte bijzonderheid een licht sarcasme. Vooral de hoofdstukken over land en volk en over den godsdienst missen geen onderhoudendheid. En toch heeft de lectuur mij telkens wanhopig gemaakt, en ben ik ervan gescheiden met het gevoel, van toch niet te weten. Het duizelt mij voor de oogen van requesten en doleantiën en apostillen, van tracasserie en stijfhoofdigheid en achterdocht, ik prijs den hemel, niet als magistraat vanwege Keizerlijke Majesteit in het 16e-eeuwsche Friesland te hebben geleefd. Maar een helder beeld van toestanden en gebeurtenissen heb ik niet gewonnen. Ja, zal de schrijver zeggen, de geschiedenis van het 16e-eeuwsche Friesland is nu eenmaal niet anders. En om ze goed te kennen, moet men ze uitvoerig kennen. - Hierop zouden wij, om tot overeenstemming te geraken, zeer principieel moeten worden. Uit een buitengewoon rijken en blijkbaar uitnemend geregistreerden voorraad van adversaria is hier het bronnenmateriaal in gecondenseerden toestand in het werk overgebracht. Evenwel, uit een overvloed van historische gegevens vloeit nog niet onmiddellijk een wezenlijke historische kennis voort. Niemand is er sterker van overtuigd dan ik, dat eerst uit de volheid der bijzonderheden de juiste historische kennis ont- | |
[pagina 525]
| |
staat. Maar de juiste kennis in de historie is de meest levendige kennis, en de levendigheid spruit niet voort uit de quantiteit der meegedeelde feiten, maar uit de qualiteit en uit de wijze waarop zij tot elkaar in betrekking zijn gesteld. Uitvoerigheid is zeker gewenscht, maar alleen in zooverre als elke nieuwe bijzonderheid door een eigen bijzondere nuance het beeld verrijkt. Voor mij draagt het omstandig relaas van al die bezwaarschriften en de antwoorden daarop, al dat trekken en zagen niet bij tot een vruchtbaar inzicht. Mijns inziens zijn de grenzen van het wetenswaardige hier voortdurend overschreden, en zou het doel van het werk binnen een derde van den omvang niet slechts even goed, maar beslist beter te verwezenlijken zijn geweest. Tot het onbevredigende der voorstelling draagt misschien ook bij, dat de belangstelling op een minder gelukkige wijze zóó tusschen den tekst en de noten verdeeld wordt gehouden, dat somtijds eigenlijk noch boven noch beneden de streep het saillante punt naar voren komt. Waar ik de aangehaalde bronnenplaatsen heb vergeleken (uitteraard moest ik mij tot het Charterboek bepalen), bleken zoowel de verwijzingen zelf als de strekking van den inhoud van de meest stipte nauwkeurigheid. |
|