Verzamelde werken. Deel 7. Geschiedwetenschap. Hedendaagsche cultuur
(1950)–Johan Huizinga– Auteursrecht onbekendVerzameld werk VII
[pagina 614]
| |
BaliGa naar voetnoot*Een ongehoord moeilijk probleem: al de feitelijke gegevens staan vrijwel vast, en toch is een bevredigende oplossing haast niet te vinden. Vast staat allereerst, dat het niet aangaat, en ook niet mogelijk is, een volk van anderhalf millioen zielen, dat zijn eigen leven en zijn eigen aspiraties heeft, tot cultuur-reservaat te verklaren. Het zou daartoe bovendien te laat zijn. De instrooming van Westersche dingen en denkbeelden is reeds lang aan Bali niet bespaard gebleven. Wie zal het den Baliërs verwijten, dat zij na de aardbeving van 1917 voor het duurdere atap tot dakbedekking gegalvaniseerd ijzer kozen, wie zal het hun beletten? Laat men echter ook niet aankomen met een ‘liberale politiek’, die zou heeten voor te schrijven, om Bali aan al wat het Westen te bieden heeft, zonder onderscheid, weerloos over te leveren. Vast staat voorts, en hierin ligt eenige hoop, dat de Balische cultuur, wat men ook van godenschemering of stervende goden heeft willen schrijven, springlevend is. Laat men toch ophouden met praten van Marken en Volendam, van een opzettelijk in zwang houden van afgestorven gebruiken terwille van de Amerikaansche touristen! En ook met verwijten aan de Paketvaart, die het eiland tot dat doel zou exploiteeren; let wel, een volk van anderhalf millioen! Zoolang de Paketvaart op Bali haar tegenwoordige agenten houdt, wordt het, immers onafwendbare, touristenverkeer er op intelligente wijze langs een bepaald pad geleid, en buiten die route êer geweerd dan bevorderd. Wie niettemin iets meer mocht zien dan de muziek en dans voor het hôtel te Badoeng (Den Pasar), - een voorstelling, voor den tourist gearrangeerd, schoon daarom nog niet onecht -, weet, dat hij iets volkomen eigens, echts en levends heeft aanschouwd, dat als verrijking en verdieping van zijn begrip voor cultuur in zijn herinnering blijft bewaard. De avond in een tempelhof van een desa, waar bij een paar petroleumlampjes een broederschap, met koorzang van vrouwen, en maatgeroep van mannen, de kleine danseressen oefenden, dat was een blik in het leven van een volk, zooals geen land van Europa hem meer zou kunnen bieden. De cultuur van Bali is geheel in godsdienst gefundeerd. Het eiland is van de goden, van hen houdt de Baliër zijn grond, als genadige gunst, | |
[pagina 615]
| |
niet in pacht. Het geheele akkerleven en rechtsleven verloopt in cultusvormen. Naast de tallooze ‘tempels’ vindt men een offerplek op ieder woonerf, in elken boomgaard, op elken akker, op elke drie- of viersprong. Op alle wegen ontmoet men steeds weer de kleine optochten, die offers naar een tempel dragen. Weest toch voorzichtig met van sleur en doode vormen te spreken, gij die dit alles niet begrijpt, omdat gij er niet in leeft! De priester die zich tegenover onzen onschatbaren gids bescheiden verontschuldigde, dat deze wellicht beter dan hijzelf zijn liturgie (in het oude, lang vergeten Sanskrit) verstond, liet geen oogenblik twijfel opkomen aan den heiligen ernst en de diepe devotie, waarmee hij de treffende godsdienstoefening volvoerde. Nu komt de moeilijkheid. Het Christendom, door de regeering, sedert een mislukte proef, van het eiland verre gehouden, blijkt opeens, desondanks, op Bali bescheiden vorderingen te maken. Een Chineesch zendeling, in dienst van de Canadian Presbyterian Missionary Alliance, wint, ofschoon hij slechts verlof heeft, onder Chineezen te werken, ook Balineesche bekeerlingen; meer dan honderd zijn er reeds gedoopt. Wat is natuurlijker, dan dat men thans van Nederlandsch-Indische zijde de gevolgtrekking maakt: de Baliër begeert kennelijk voor zijn leegen vormendienst een dieperen, levenden inhoud, dus is het oogenblik gekomen, om Bali voor een geregelde werkzaamheid van Zending of Missie of beide, open te stellen? Men is zich daarbij, ook van protestantsche zijde, waar weleer dikwijls een bedroevend minimum van ontzag voor volksgebruiken heerschte, thans wel bewust, dat hier een teer en kostbaar gewas: de Balische cultuur, te sparen valt. Van een man als Dr Kraemer, die juist een maand van ernstige studie op Bali is gaan doorbrengen, en allerwege om raad en waarschuwing heeft gevraagd, behoeft niemand te vreezen, dat hij rauwelijks zal schenden en omverwerpen, wat eeuwen van een gelukkig volksbestaan tot wasdom brachten. Men heeft den uitgesproken wil, de Balische cultuur zelve te kerstenen. De groote vraag blijft: zal dit mogelijk zijn? Uitstekende kenners van Bali, die volstrekt niet onsympathiek tegenover de Zending als zoodanig staan, ontkennen het. Het is een illusie, zeggen zij, een cultuur te willen sparen, waar men den bodem uit slaat. Een christelijk-Balische cultuur, met behoud van het oude leven en de oude schoonheid, is onbestaanbaar. Voor den Christen van leerstellig omschreven overtuiging houdt zulk een antwoord geen afdoend verbod in, om toe te tasten. Ook dan, | |
[pagina 616]
| |
moet zijn conclusie zijn, is het onze plicht, Bali, nu de teekenen wijzen, te kerstenen. Dus, met het Christendom, een nieuwe cultuur te brengen voor de oude. Een nieuwe, niet meer eigen, cultuur. Zij zal niet die zijn van het christelijk ideaal, - de Kerk zelve weet en erkent het. Zij zal, in aardschen zin, niet beter of slechter zijn dan andere christelijke samenleving. Zal zij gelukkiger zijn? De white man's burden weegt hier zwaar. Evenwel, meent men, alles overwogen, Dr Kraemer's arbeid niet te moeten toelaten, dan dient, in ieder geval, ook de Amerikaansche Chinees te verdwijnen. |
|