elkander verdragen en uit verschil geen geschil maken -, kan het vat worden voor de nieuwe ethiek, waarin de tegenstelling van collectivisme en individualisme zal zijn opgeheven. Is het een ijdele droom, dat eens deze wereld nog zoo goed zou kunnen zijn? - Zelfs dan zouden wij het ideaal zoo hoog moeten stellen.
Doch zijn wij met deze wenschen en verwachtingen van een zuivering der geesten, een katharsis, die als een bekeering, een inkeer, een herboorte zou zijn, niet in tegenspraak gekomen met iets, wat wij in het begin meenden te moeten vaststellen? - Vroegere perioden, zeiden wij toen, in hun smachten naar betere samenleving, hebben het heil verwacht van een omkeer, een inzicht, een tot bezinning komen, als een bewuste en spoedige wending ten goede. Onze tijd daarentegen weet, dat de groote geestelijke en maatschappelijke veranderingen zich slechts voltrekken in geleidelijke ontwikkeling, hoogstens door schokken verhaast. - En nu eischen en hopen wij toch een omkeer, ja in zekeren zin een terugkeer?
Wij staan hier opnieuw voor de antinomische bepaaldheid van al ons oordeelen. Wij zijn gedwongen, in de oudere visie een deel van waarheid te bekennen. Er moet een mogelijkheid van bekeering en ommekeer zijn in den gang der beschaving, en wel dan, wanneer het de erkenning of terugvinding van eeuwige waarden betreft, die buiten den stroom van ontwikkeling en verandering staan. Om zulke waarden is het thans te doen.
Een tijd van zwaren geestelijken druk, als wij beleven, is gemakkelijker te dragen voor den oudere dan voor den jongere. De oudere weet, dat hij aan den last der tijden maar een eindweegs meer heeft mee te tillen. Hij overziet met gelatenheid, hoe het eenmaal was of scheen, toen hij mee te dragen begon, en hoe het nu te worden dreigt. Zijn gisteren en morgen vloeien haast ineen. Zijn vreezen en zorgen wordt lichter, in het aangezicht van den dood, zijn hopen en vertrouwen en zijn wil en moed tot daden legt hij in de handen van hen, die de taak om te leven nog vóór zich hebben. Aan hen blijft de ernstige verplichting van het oordeelen, het kiezen, het arbeiden, het handelen. Aan hen wordt overgedragen de zware verantwoordelijkheid, voor hen is weggelegd de kennis van het komende.
De schrijver van deze bladzijden behoort tot de talrijken, wier voorrecht het is, in hun ambtswerk en in hun persoonlijk leven steeds in