Erasmus
(1924)–Johan Huizinga– Auteursrecht onbekend
[pagina 179]
| |
XXIErasmus en de geest der zestiende eeuw. De volstrekte idealist, doch tevens een gematigde. De verlichter van een eeuw. Verkondiger von denkbeelden die eerst in de achttiende eeuw doordringen. - Zijn invloed strekt zich uit over Contra-reformatie en Protestantisme beide. - De Erasmiaansche geest in de Nederlanden.
Wanneer men op den persoon en het leven van Erasmus terugziet, dan rijst nog altijd de vraag: waardoor is hij zoo groot gebleven? Want oogenschijnlijk is zijn streven mislukt. Hij trekt zich angstvallig terug uit die ontzaglijke worsteling, die hij zelf zoo juist tragedie noemt, en de zestiende eeuw, stoutmoedig en hevig, bruist over hem heen, en veracht zijn ideaal van gematigdheid en verdraagzaamheid. De Latijnsch letterkundige eruditie, die voor hem het inbegrip van ware beschaving was, heeft als zoodanig afgedaan. Erasmus behoort, wat het overgroote deel van zijn geschriften betreft, tot de grooten, die men niet meer leest. Hij is een naam geworden. Doch waarom klinkt die naam nog altijd zoo klaar, wat maakt zijn figuur zoo gemarkeerd en zoo gemeenzaam, waardoor blijft hij ons aanzien, alsof hij nog altijd iets meer wist dan hij ooit heeft willen zeggen? Wat is hij geweest voor zijn tijd, en wat zou hij zijn voor latere geslachten? Heeft men hem terecht een voorlooper van den modernen geest genoemd? Beschouwd als een kind der zestiende eeuw, schijnt hij af te wijken van den algemeenen trant van zijn tijd. Temidden van die heftig gepassioneerde, scherp doortastende en gewelddadige naturen van de grooten van zijn eeuw, staat Erasmus daar als de man met te weinig vooroordeelen, met een weinig te veel fijnen smaak, met een te kort (o niet op alle gebied!) aan die ‘Stultitia’, die hij als noodzakelijk levenselement geprezen had. Erasmus is de man, die te verstandig en te gematigd was voor het heroïsche. Welk een treffend verschil is er tusschen het accent van Erasmus, en dat van Luther, Calvijn, Santa Teresa! En niet van de groote godsdienstigen alleen: welk een verschil eveneens tusschen zijn accent, dat is het accent van het Humanisme, en dat van Albrecht Dürer, van Michel Angelo of van Shakespeare. Erasmus schijnt bij wijlen de man, die niet sterk genoeg was voor zijn tijd. In die forsche zestiende eeuw is de eiken kracht van Luther | |
[pagina 180]
| |
noodig, de stalen scherpte van Calvijn, de gloed van Loyola, niet de fluweelen zachtheid van Erasmus. Hun kracht en hun gloed is nodig, maar ook hun diepte, hun niets ontziende, voor niets terugschrikkende consequentie, oprechtheid en openhartigheid. Zij kunnen dien glimlach niet verdragen, die Luther doet spreken van het arglistig wezen, dat uit zijn trekken straaltGa naar voetnoot1. Zijn vroomheid is hun te effen en te slap. Loyola heeft getuigd, dat de lectuur van het Enchiridion militis christiani zijn vurigheid verslapte en zijn devotie deed verkillen. Hij zag dien krijger voor Christus anders, in de gloeiende kleuren van het Spaansch-christelijke middeleeuwsche ridderideaal. Erasmus was nimmer door die diepten van verworpenheidsgevoel en zondenbesef gegaan, die Luther was doorgekropen; hij zag geen duivel te bevechten, en kende de tranen niet. Ontbrak hem het besef van het diepste mysterie ten eenenmale? Veeleer had hij enkel zijn innerlijkste te veel omsponnen, om het uiting te kunnen geven. Laat ons niet te spoedig wanen, dat wij sterker verwant zijn aan Luther of Loyola, omdat hun figuren ons meer aantrekken. Onze belangstelling gaat weder naar de hevig vromen, onze bewondering is voor de extremen, maar dat is ten deele omdat onze verwaaide tijd sterke prikkels noodig heeft. Om Erasmus te kunnen waardeeren, moet men beginnen met af te zien van de bewondering voor het extravagante, en dit kost tegenwoordig menigeen zeker effort. Het is bijzonder gemakkelijk, over Erasmus den staf te breken. Zijn fouten liggen aan de oppervlakte, en bij alles wat hij wenschte te verbergen heeft hij het zijn zwakheden nooit gedaan. Hij stoorde zich te veel aan de menschen, en hij kon niet zwijgen. Hij had een te rijken en gemakkelijken geest, die hem altijd te veel argumenten, te veel gevallen, voorbeelden, citaten aan de hand deed. Hij kon niets over zijn kant laten gaan. Zijn leven lang heeft hij zich den tijd niet gegund, om tot rust en bezinning te komen, te zien, hoe onverschillig al die beweging om hem heen was, als hij maar moedig zijn eigen weg volgde. Rust en onafhankelijkheid begeert hij het heetst van alles, en niemand was rusteloozer en afhankelijker dan hij. Beoordeel hem als een, die met te teer gestel zich in den storm waagt. Zijn wilskracht was groot genoeg. Hij heeft gewerkt nacht en dag, onder het hevigste lichaamslijden, met een groot ideaal onwrikbaar voor oogen, nooit voldaan over zijn eigen verrichtingen. Een zelfgenoegzame was hij niet. Op het beste wat hij deed heeft hij zich nooit beroemd. | |
[pagina 181]
| |
Als geestelijk type behoort Erasmus tot de vrij zeldzame groep van hen, die tegelijk volstrekte idealisten en door alles heen gematigden zijn. Zij kunnen de onvolmaaktheid der wereld niet dragen; zij moeten zich verzetten, maar zij voelen zich bij de extremen niet thuis, zij huiveren van de daad, omdat zij weten, dat die steeds evenveel breekt als opbouwt, en zoo trekken zij zich terug, en blijven roepen, dat alles anders moest worden, maar als de crisis komt, kiezen zij aarzelend de partij van traditie en behoud. Ook hier ligt een stuk van de tragiek van Erasmus' leven: hij was de man, die het nieuwe en komende beter zag dan iemand anders, die met het oude overhoop moest geraken en het nieuwe toch niet kon aanvaarden. Hij trachtte te blijven in de oude Kerk, na haar buitengewoon geschaad te hebben, en verloochende de Hervorming, en tot zekere hoogte zelfs het Humanisme, na beide ontzaglijk bevorderd te hebben.
Ons eindoordeel over Erasmus bleef tot dusver in het negatieve spelen. Wat is zijn positieve beteekenis geweest? Twee omstandigheden maken het den hedendaagschen beschouwer moeilijk, de positieve beteekenis van Erasmus te vatten: ten eerste dat zijn invloed meer extensief dan intensief is geweest, en daardoor minder gemakkelijk op bepaalde punten historisch waarneembaar, en ten tweede, dat zijn werking is afgeloopen. Hij heeft zijn werk gedaan, en zal niet weer tot de wereld gaan sprekenGa naar voetnoot1. Als de kerkvader Hieronymus, zijn vereerd model, en Voltaire, met wien men hem wel vergelijkt, ‘heeft hij zijn loon weg’. Maar als dezen is hij de verlichter van een eeuw geweest, van wien een breede stroom van beschaving is uitgegaan. De verlichter van een eeuw, een omzetter van den geest. Gelijk de geschiedvorsching der Fransche Revolutie zich meer en meer bewust wordt, dat de eigenlijke geschiedenis van Frankrijk in die periode te zoeken is in die groepen, die als ‘Centre’ of ‘Marais’ langen tijd slechts een kudde figuranten leken, en begrijpt, dat zij somwijlen de oogen wat te schutten heeft voor de bliksemflitsen van het onweer van Gironde en Montagne, - zoo heeft de geschiedenis van het Hervormingstijdperk ter dege te letten (en zij doet dit reeds lang) op de breede middensfeer tusschen de heftig strijdende partijen, | |
[pagina 182]
| |
die van Erasmiaanschen geest doortrokken was. Een zijner bestrijders meent: Luther heeft een groot deel der Kerk tot zich getrokken, Zwingli en Oecolampadius ook een deel, maar Erasmus het grootste!Ga naar voetnoot1 Het publiek van Erasmus was groot, en het stond hoog. Hij was de eenige der humanisten, die waarlijk voor allen schreef, dat wil zeggen voor alle ontwikkelde lieden. Hij wende een gansche wereld aan een andere, vlotter uitdrukkingswijze; hij verplaatste de belangstelling, hij werkte door zijn volmaakte helderheid van expositie, zelfs door het Latijn heen, op den stijl der volkstalen, afgezien van de tallooze vertalingen van zijn werk. Erasmus trok als 't ware voor zijn tijdgenooten aan het groote orgel der menschelijke expressie tal van nieuwe registers open, gelijk Rousseau het twee eeuwen later zou doen. Wel mocht hij van den invloed, dien hij op de wereld geoefend had, eenigen dunk koesteren. ‘Uit alle streken der wereld’ - schrijft hij in het laatst van zijn leven -,Ga naar voetnoot2 ‘wordt mij dagelijks door velen dank gebracht, dat zij door mijn werken, hoe die ook mogen zijn, ontvlamd zijn tot den ijver voor een goede gezindheid en de heilige letteren; en zij die nooit Erasmus gezien hebben, kennen en beminnen hem toch uit zijn boeken.’ Hij verheugde zich, dat zijn vertalingen uit het Grieksch overbodig waren geworden; hij had overal velen en tot het Grieksch gebracht en tot de Heilige Schrift ‘die zij anders nooit zouden hebben gelezen’Ga naar voetnoot3. Inleider en inwijder was hij geweest. Hij kon van het tooneel verdwijnen, na zijn woord te hebben gesproken. Zijn woord beduidde nog iets meer dan klassieken zin en Bijbelsche gezindheid. Het was tevens de eerste verkondiging van den geest van educationalisme en perfectibilisme, van warm sociaal gevoel en van geloof in het goede der menschelijke natuur, van vredelievende welwillendheid en verdraagzaamheid. ‘Overal woont Christus; onder ieder kleed wordt de vroomheid gediend, als maar de gezindheid niet ontbreekt.’Ga naar voetnoot4 Met deze ideeën en overtuigingen kondigt Erasmus inderdaad een lateren tijd aan. In de zestiende en zeventiende eeuw bleven die gedahchten nog onderstrooming: in de achttiende kreeg de Erasmus van deze bevrijdende boodschap zijn dag. In dit opzicht is hij zeer zeker een voorlooper en voorbereider van modernen geest geweest: van Rousseau, Herder, Pestalozzi en de Engelsche en Amerikaansche denkers. Het zou onjuist zijn, Erasmus daarom tot voorlooper van den | |
[pagina t.o. 182]
| |
Stevenbeeld van het schip ‘De Liefde’, 1598
| |
[pagina 183]
| |
modernen geest in het algemeen te willen stempelen. Aan tal van diens ontplooiingen is hij ten eenen male vreemd geweest. Hij vormt zelfs geen schakel in de ontwikkeling der natuurwetenschap, noch der nieuwere wijsbegeerte. Hij is geen wegbereider geweest voor staatswetenschap, historie of economie. Doch indien het ideaal nog beleden wordt, dat zedelijke opvoeding en algemeene verdraagzaamheid de menschheid gelukkiger kunnen maken, is deze nog altijd ook aan Erasmus dank verschuldigd.
Het feit, dat sommige van Erasmus' denkbeelden eerst later vrucht zouden dragen, sluit niet in, dat zijn geest niet ook op zijn eigen tijd onmiddellijk en vruchtbaar zou hebben gewerkt. Al bleven dan in de hitte van den strijd de katholieken hem beschouwen als den grooten bederver der Kerk, en de protestanten als den verrader van het Evangelie, toch ging naar beide zijden zijn woord van matiging en welwillendheid niet ongehoord voorbij. Tenslotte heeft geen der beide partijen Erasmus voorgoed verworpen. Rome heeft hem niet als aartsketter gebrandmerkt, maar slechts gemaand, hem voorzichtig te lezen. De protestantsche historie heeft weldra zich bevlijtigd, hem aan hare zijde te rekenen. Beiden gehoorzaamden aan de uitspraak van een publieke opinie, die buiten de partijen stond, en die Erasmus bleef bewonderen en vereeren. Aan den herbouw van de katholieke Kerk, den uitbouw van de evangelische kerken, zijn niet enkel de namen van Luther en Loyola verbonden. Ook de gematigden, de verstandelijken, de verzoenenden hebben er hun aandeel in gehad, figuren als Melanchthon hier, daar Sadolet, beiden sterk aan Erasmus verwant, en sympathiek jegens hem gestemd. De zoo dikwijls herhaalde pogingen, om in het groote kerkelijke conflict nog tot een compromis te geraken, al mochten zij tot mislukking zijn gedoemd, kwamen voort uit den geest van Erasmus. Nergens schoot die geest zoo gemakkelijk wortel als in het land, dat Erasmus het aanzijn gegeven had. Een merkwaardige bijzonderheid kan ons leeren, hoe die geest niet gebonden was aan een der twee groote kerkelijke partijen. Van zijn beide meest geliefde leerlingen uit de latere jaren, beiden Nederlanders, die hij als personen van de samenspraak Astragalismus, het Bikkelspel, samen vereeuwigd heeft, stierf de een, Quirijn Talesius, als slachtoffer van zijn gehechtheid aan de Spaansche zaak en het katholiek geloof. Hij werd in 1572 door de burgers van Haarlem, waar hij burgemeester was, opgehangen. De | |
[pagina 184]
| |
ander, Carel Utenhove, staat ijverig aan den kant van den opstand van het hervormd geloof. Hij keert zich te Gent, in 1578, in overleg met den prins van Oranje, tegen het bekrompen protestantsch terrorisme der drijvers. Men heeft wel eens den invloed van Erasmus' politieke gedachte: zijn herhaalde aanklachten tegen slechte vorsten, willen terugvinden in het verzet van de Nederlanders tegen den koning van Spanje. Ten onrechte, naar het mij voorkomt. Erasmus' staatkundige vertoogen waren daartoe veel te academisch en te algemeen. De zin tot verzet en opstand sproot uit geheel andere motieven. De Geuzen zijn geen zonen van Erasmus geweest, en het staatkundig verzet baseerde zich op reëeler gronden dan de bespiegelingen der Adagia. Wel is er veel Erasmiaansch in den geest van Willem van Oranje, die zoo wijd uitzag buiten de beperkingen van den godsdiensthaatGa naar voetnoot1. En diep doortrokken van den Erasmiaanschen geest was die klasse van stedelijke magistraten, die weldra in de gevestigde Republiek den toon zou aangeven en de leiding zou hebben. De historie pleegt, als van elke aristocratie, de fouten van onzen regentenstand zeer zwaar te tellen. Misschien heeft ten slotte geen andere aristocratie, of het moest die van Venetië zijn, zoo lang, zoo goed en met zoo weinig geweld een staat bestuurd. Wanneer in de zeventiende eeuw de Republiek voor de vreemdelingen het bewonderde model oplevert van inrichtingen van welvaart, armenzorg en maatschappelijke tucht, in dien tijd voorbeelden van zachtheid en wijsheid, hoe gebrekkig zij ons mogen schijnen, - dan komt de verdienste daarvan toe aan het stedelijk patriciaat. En wanneer in het Nederlandsch patriciaat van dien tijd die aspiraties leefden en zich omzetten in daad, dan sprak daarin Erasmus' geest van sociale verantwoordelijkheid. De geschiedenis van Nederland is zeer veel minder bloedig en wreed dan die van welk der omringende landen ook. Niet voor niets had Erasmus als echt Nederlandsch de eigenschappen geprezen, die wij ook echt Erasmiaansch zouden kunnen noemen: zachtzinnigheid, welwillendheid, gematigdheid en een algemeen verspreide gemiddelde ontwikkeling. Geen romantische deugden, als men wil. Zijn zij er minder heilzaam om? Eén voorbeeld meer. In de Republiek der Zeven Provinciën is de gruwel der terechtstellingen van heksen en toovenaars meer dan een eeuw eerder opgehouden, dan in al de overige landen. Dat was niet de | |
[pagina 185]
| |
verdienste der hervormde predikanten. Zij deelden het volksgeloof, dat op vervolgingen aandrong. Het waren de magistraten, wier verlichting reeds sedert den aanvang der zeventiende eeuw deze dingen niet meer toeliet. Weder mogen wij zeggen, ook al behoort hij zelf niet tot degenen, die deze praktijk het eerst bestreden hebben: de geest, die hieruit spreekt, is die van Erasmus. Het beschaafde menschdom heeft reden, Erasmus' naam in eere te houden, al was het enkel omdat hij de innig oprechte prediker is geweest van die algemeene zachtmoedigheid, die de wereld nog zoo bitter noodig heeft. |
|