De weg naar Monomotapa
(1996)–Siegfried Huigen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 125]
| |
5 Blanke angst voor zwart gevaarJohannesburg 1912. Op de avond van de 22e april vergaderde de blanke, mannelijke bevolking van de wijk Turffontein in de vrijmetselaarsloge. Men wilde bespreken op welke wijze men het ‘zwarte gevaar’ (de aanrandingen en verkrachtingen van blanke vrouwen door zwarte mannen) kon verhinderen. De vergadering werd echter onderbroken door de mededeling van een zekere mister Summer. Vanaf het podium meldde hij dat er alweer sprake was van een outrage. Onmiddellijk ontstaat er chaos. De menigte stroomt naar buiten. Tweehonderd man stellen zich onder het bevel van iemand met een militair voorkomen en gaan op weg naar Forest Hill township. Onderweg verandert de opmars in een chaotische zoektocht. De gezochte is een zwarte - ongeveer vijf voet zes inch lang, gekleed in een grijs pak, vilten hoed en laarzen. Overal worden zwarten staande gehouden en sommigen van hen worden gemolesteerd. De gezochte persoon, althans iemand die op hem lijkt, wordt inderdaad gevonden, maar weet te ontkomen na een afstraffing. De aanleiding tot deze opwinding was futiel. Een zekere mister Canning had 's avonds tussen acht uur en kwart over acht voetstappen gehoord en geklop aan het raam. Hij rende meteen naar buiten en zag een zwarte wegvluchten. Summer had vervolgens het nieuws verspreid op de vergadering. ‘Inquiry to-day shows that no arrests were made by the police but that a number of natives were badly knocked about, and one native seriously injured.’Ga naar eind1 De vergadering was er een geweest in een reeks over het zwarte gevaar of the black peril waarin geklaagd werd over gebrek aan politietoezicht en slechte straatverlichting in Turffontein. Mister Summers aankondiging had deze routine onderbroken. De spanning ontlaadde zich in een klopjacht. April 1912 was een maand vol zwart gevaar. De Rand Daily Mail begon op de 27e zelfs een petitie-campagne om de aandacht van het parlement te vestigen op het zwarte gevaar. Op 1 mei hebben al 14500 blanken hun handtekening gezet (Rand Daily Mail, 1 mei). Onder druk van de blanke kiezers benoemt het Unie-parlement datzelfde jaar een commissie onder voorzitterschap van de opperrechter van de Oranje-Vrijstaat die rapport uitbrengt over het zwarte gevaar.Ga naar eind2 Ook de zendingsorganisaties komen met een gezamenlijk rapport.Ga naar eind3 Mijn interesse gaat echter vooral uit naar een literaire reactie op de zwart-gevaar-hysterie: ‘Het zwarte gevaar’, een novelle van 58 bladzijden van Jacob Lub, toentertijd inspecteur van het ‘Hollands’ aan de Witwatersrand. De novelle werd gepubliceerd in 1913 in een bundel met dezelfde titel. Jacob Lub (Garijp, Friesland 1868 - Heidelberg, Transvaal 1926) behoorde tot de laatste generatie schrijvers uit Zuid-Afrika die in het Nederlands schreef. Al vóór de erkenning van het Afrikaans als officiële taal van | |
[pagina 126]
| |
de Unie van Zuid-Afrika ging hij, evenals anderen, in de late jaren 1910 over op Afrikaans.Ga naar eind4
‘Het zwarte gevaar’ en het verdere werk van Lub zijn sinds de jaren '20 in vergetelheid geraakt, zoals bijna alle Nederlandse teksten uit Zuid-Afrika. Bij alle aandacht voor literaire representaties van zwarten of kleurlingen hebben Zuid-Afrikaanse letterkundigen nooit aandacht aan Lubs novelle gegeven. Zoals gesteld in de inleiding, hangt dit samen met de veronachtzaming van wat er in Zuid-Afrika in het Nederlands is geschreven. Dat juist Lub een verhaal met een zwarte hoofdpersoon schreef over het zwarte gevaar, was niet helemaal vreemd.Ga naar eind5 Vermoedelijk in navolging van Justus van Maurik was Lubs onderwerp het leven van marginalen, in zijn geval van naar Johannesburg gemigreerde ‘armblanke’ Afrikaners.Ga naar eind6 Toch volgt uit de voorkeur van een auteur voor het ‘armblanke’-vraagstuk nog niet dat hij ook verhalen zal schrijven over arme zwarten. Ook andere Zuid-Afrikaanse schrijvers publiceerden immers verhalen over arme blanken, maar ze kwamen er niet toe een verhaal met een zwarte hoofdpersoon te schrijven. Het idee om over zwart gevaar te schrijven moet Lub na 1911 gekregen hebben, mogelijk in het hete jaar 1912. In het voorwoord van zijn derde bundel verhalen (gedateerd 18 oktober 1911)Ga naar eind7 zegt hij namelijk van plan te zijn om zijn vierde bundel dezelfde titel te geven als zijn derde: In en om de gondstad (waarbij ‘goudstad’ natuurlijk verwijst naar Johannesburg). De opwinding van 1912 heeft hem kennelijk van gedachten doen veranderen. Zoals gezegd verwijst de titel van het verhaal en van de bundel in 1912-13 naar voorvallen van verkrachting en aanranding van blanke vrouwen door zwarte mannen. Het was een term uit het openbare spraakgebruik. Krantenberichten over dit onderwerp kregen bijna steeds als kop ‘black peril’ / ‘zwart gevaar’.Ga naar eind8 Volgens de historicus Charles van Onselen was de angst voor het zwarte gevaar een conjunctureel verschijnsel met hoogtepunten in 1906-1908 en in 1912.Ga naar eind9 Opwinding over zwart gevaar deed zich vooral voor in Natal en Transvaal, minder in Kaapland. | |
Het verhaalHet voorval van zwart gevaar is slechts een episode in Lubs verhaal. Het verhaal in zijn geheel beslaat de levensloop van een zwarte die van het platteland naar de stad trekt en daar ten onder gaat. Lubs verhaal laat zich daarmee categoriseren als een vroeg voorbeeld van een ‘Jim-goes-to-Jo'burg’-verhaal, zo genoemd naar een film over de trek van de zwarten naar Johannesburg uit 1949.Ga naar eind10 Dit onderwerp is in de twintigste-eeuwse Zuid-Afrikaanse literatuur erg geliefd. De bekendste voorbeelden zijn Peter Abrahams' Mine boy (1946), Alan Patons Cry, the beloved country (1948) en in het Afrikaans Swart pelgrim, van F.A. Venter (1952). ‘Het zwarte gevaar’ is na Leaven. A black and white story van Douglas Blackburn, uit 1908, | |
[pagina 127]
| |
Afb. 12 ‘Jakhals’ meldt zich aan bij zijn eerste werkgever (uit: Jacob Lub, Het zwarte gevaar).
het oudste voorbeeld uit de Zuid-Afrikaanse literatuur.Ga naar eind11 Daarmee neemt Lubs verhaal een opmerkelijke, maar tot nu toe onopgemerkte plaats in de Zuid-Afrikaanse literatuurgeschiedenis in. Jakhals, de hoofdfiguur uit ‘Het zwarte gevaar’, is aanvankelijk een angstig, tienjarig jongetje dat in een ‘kraal’ woont. In de kraal-episode is de centrale gebeurtenis dat zijn overgrootmoeder zichzelf verbrandt en Jakhals zelfs in het vuur probeert te trekken, na haar kleinkind gewaarschuwd te hebben voor de ‘witte mensen’, vooral de vrouwen onder hen. De ‘witte mensen’ zullen Jakhals doden na hem eerst ‘wijs’ gemaakt te hebben. Herhaaldelijk wordt in het vervolg van het verhaal naar deze profetie verwezen. Afhankelijk van de wijze waarop het verhaal gelezen wordt, kan | |
[pagina 128]
| |
dit terugkerend motief geïnterpreteerd worden als teken van bijgelovigheid van de hoofdfiguur of als vooruitwijzend element. Aan het slot zal de laatste leeswijze de beste optie blijken te zijn. Na de dood van zijn overgrootmoeder moet Jakhals zich de volgende morgen melden bij de boer. Jakhals' vader is namelijk volgens contract verplicht om zijn kinderen voor de boer te laten werken. Jakhals komt eerst in dienst van de vrouw van de boer die hem, na een korte ondervraging in het Afrikaans, ook een nieuwe naam geeft: Daniel. Deze nieuwe naam, gegeven door een spreker van het Afrikaans is het begin van een serie identiteitsveranderingen die Jakhals/Daniel doormaakt. Steeds wordt zijn identiteit opnieuw gevormd als hij een nieuw onderdeel van de maatschappij binnentreedt. Van de drie determinerende factoren van de destijds zo populaire Taine, race, milieu en moment, weegt de factor milieu dus het zwaarste. Dit determinisme verleent Lubs tekst trouwens een naturalistisch trekje. De identiteit die Jakhals/Daniel krijgt op de boerderij, is die van ondergeschikte aan de blanken. Dat komt tot uitdrukking in de naamgeving. De vrouw van de boer geeft Daniel zijn nieuwe naam omdat dit de naam is die een ander hulpje van haar heeft gehad. Het is tot op zekere hoogte een beroepsspecifieke naam. Met de bijbelse Daniel en de hem kenmerkende rechtvaardigheid heeft de naam niets te maken, zegt de verteller uitdrukkelijk (p. 9). Na deze periode van ondergeschiktheid staat de rest van Jakhals' leven hoofdzakelijk in het teken van emancipatie wanneer hij van het platteland naar de stad verhuist. ‘Hij trekt eerst naar Pretoria. Hier wordt hij geconfronteerd met een ander soort zwarten dan hij tot dusver gekend heeft, de gekerstende stadszwarten die op een ‘onafhankelijke toon’ spreken en over hun blanke werkgevers praten als gelijken. Dit zelfbewustzijn wordt nu voor hem een na te streven ideaal, maar hij stelt voor zichzelf vast dat hij eerst nog veel moet leren. Door bemiddeling van de succesvolle zwarte Johannes krijgt Daniel werk als huisbediende. Intussen neemt hij lessen in lezen en maakt hij zich het christendom eigen. Van het christendom leert hij dat blank en zwart in theologisch opzicht gelijk zijn. De angst voor de blanke die op het platteland heerste, verdwijnt nu bij Daniel en bovendien verliest hij ‘alle geloof in de rechtvaardigheid van de witman’ (p. 25), wanneer hij gestraft wordt voor een misdrijf dat een ander heeft gepleegd. Zijn nieuwe identiteit is die van de zelfbewuste stadszwarte geworden die zich de gelijke acht van de blanke. Daniel groeit verder in zelfbewustzijn zodra hij het Afrikaner milieu verwisselt met het Engelse. Wanneer hij tijdens de Boerenoorlog ergens fruit wil plukken wordt hij door de Engelsen gevangen genomen. Hij werkt vervolgens bij een chaplin, leert Engels en gaat met zijn werkgever naar Engeland. Afrikaans, de enige ‘blanke’ taal die hij tot dat moment sprak, leert hij verachten. Als de oorlog voorbij is, keert hij terug naar Zuid-Afri- | |
[pagina 129]
| |
ka.Ga naar eind12 Alweer heeft hij een nieuwe identiteit gekregen, die van Engelse gentleman. Het is de bekroning van zijn opklimming in zelfbewustzijn. Hij gaat naar Johannesburg en is tijdelijk in dienst van een Engelse magistrate. Als deze zijn aanvankelijk gunstige opinie over zwarten heeft veranderd, wordt Daniel zonder getuigschrift ontslagen. Door zijn geciviliseerd voorkomen krijgt hij, nog steeds in Johannesburg, werk bij zijn ‘laatste missus’. Deze ‘missus’ is onlangs uit Engeland naar Zuid-Afrika gekomen met het christelijk geïnspireerde voornemen de zwarte medemens op te heffen. Zij bejegent Daniel met warme sympathie, maar beschouwt hem als een kind. Daniel weet handig in te spelen op het verlangen van zijn ‘missus’ om zwarten te kerstenen. Dit blijkt onder andere uit het zingen van hymns zo dat de missus dit hoort. Aan het gemakkelijke leven bij de missus komt voor Daniel een einde wanneer hij uit bewondering voor haar halfnaakte verschijning in nog onvolledige avondkleding haar arm aanraakt: de dubbelzinnige daad van zwart gevaar. De echtgenoot ziet dit en gooit in woede een stoel naar Daniel. Hij vlucht de stad uit. Buiten de stad valt Daniel in handen van een roversbende, waarvan de hoofdman hem weet te overreden om zich bij de bende aan te sluiten door de activiteiten van de bende voor te stellen als sociaal banditisme: terugstelen van de blanken wat dezen van de zwarten hebben gestolen. Uiteindelijk loopt het slecht met Daniel af. Hij neemt deel aan een overval op een boerderij die mislukt en wordt neergeschoten door de vrouw van de boer (de ‘witte vrouw’!). De hoofdman wil daarop wraak nemen op de ‘witte mensen’, maar doordat een zwarte knecht van de boer erin slaagt de politie te waarschuwen wordt het deel van de bende dat aan de overval had deelgenomen gevangen genomen. Daniel wordt naar een ziekenhuis gebracht waar hij in zijn koortsdroom de woorden van zijn ‘grootmoeder’ herhaalt: ‘Pas op voor de witte vrouw.’ Als hij bij bewustzijn is, vertelt hij aan de politie waar de schuilplaats van de rovers is. Daarna sterft hij. Niemand bekommerde zich verder om de dood van Daniel. Alleen de ‘laatste-missus’ wiste een traan weg toen ze het hoorde en zij verklaarde: ‘He was a good boy after all.’ | |
RealismeUit het voorgaande overzicht moet duidelijk geworden zijn dat rassenverhoudingen in het verhaal op de voorgrond staan. Daarmee heeft het verhaal sterk politieke kanten in een land waar vanaf de negentiende eeuw het ‘naturellenvraagstuk’ op de politieke agenda stond. Commissies werden benoemd om de regeerders van advies te dienen en vervolgens werden grond, stemrecht en welvaart verdeeld volgens raciale criteria. De regeringscommissie die het zwarte gevaar moest onderzoeken nam de gelegenheid ook te baat om vergaande voorstellen te doen. Men wilde onder andere een verbod op ‘cohabitatie’ tussen blanken en ‘naturellen’, effectie- | |
[pagina 130]
| |
ver toezicht, compounds (bewaakte nederzettingen voor zwarten), en verlangde in het algemeen dat men niet te gemeenzaam met zwart huispersoneel zou omgaan.Ga naar eind13 Wat Lub te zeggen heeft over het onderwerp, heeft in beginsel daardoor ook politieke implicaties, hoe bescheiden die feitelijk ook mogen zijn door de, vergeleken met de kranten, (vermoedelijk) geringe verspreiding van een novelle in boekvorm. Zeer bevorderlijk voor het uitdragen van opinies is de modus waarin het verhaal is geschreven: realisme. Onder realisme versta ik hier een schrijfwijze waarbij de illusie gewekt wordt dat de (willekeurige, mensgemaakte) representatie de werkelijkheid zelf is. Dit gebeurt volgens Roland Barthes door de signifiant niet naar een signifié te laten verwijzen, maar onmiddelijk naar de werkelijkheid zelf.Ga naar eind14 Wat verteld wordt is waar. Voor het begrijpen van Lubs werk is dit inzicht van groot belang. Tijdgenoten hebben Lubs verhalen juist om hun documentaire kwaliteiten geprezen. C.R. v.D. zegt in een ‘Levenschets’ van Lub in De Huisgenoot: ‘Zijn schetsen [...] dragen voor 't grootste deel 't kenmerk van zorgvuldige afwerking en een juiste kijk op het omringende leven’.Ga naar eind15 Of in een anoniem artikel in Die Brandwag: ‘Sulke sketse is menselike dokumente; en sulke werk als van mnr. Lub is 'n simpatieke argief wat die koue koerante- en dokumenteargief van vandag se geskiedenis aanvul vir die toekoms.’Ga naar eind16 Lub was voor tijdgenoten de geschiedschrijver van de marginalen, iemand die de hem omringende werkelijkheid documenteert. De interpretaties die verwerkt zijn in de representatie zijn voor hen daarmee onzichtbaar. Dankzij al die theoretici (onder wie Barthes) die zich met representatie bezig gehouden hebben, weten wij inmiddels beter. In de weergave van de sociale werkelijkheid is er bijna steeds sprake van eenzijdigheid.Ga naar eind17 De ‘feiten’ worden onder een bepaald perspectief aangeboden. Dat geldt ook voor ‘Het zwarte gevaar’. | |
Kritiek op de maatschappij van de blankenNarratologen wijzen erop dat men in verhalen vooral op focalisatie moet letten om de percepties en daarmee de eenzijdigheid van representaties in verhalen aan het licht te brengen.Ga naar eind18 In ‘Het zwarte gevaar’ wordt wat dit betreft gebruik gemaakt van zeer krachtige middelen: er is doorgaans sprake van externe focalisatie gekoppeld aan een externe verteller. Een dergelijke combinatie heeft het vermogen om andere perspectieven in het verhaal (van personages met name) te overheersen. De lezer wordt verondersteld zo'n instantie op z'n woord te geloven.Ga naar eind19 In ‘Het zwarte gevaar’ zijn er alleen lokaal uitzonderingen op de aanwezigheid van deze dominante verteller-focalisator. Aan het begin van het verhaal (kraal-episode) is Jakhals personagegebonden focalisator. Op sommige andere plaatsen (bijvoorbeeld p. 9) is er een gemengde of vrije indirekte focalisatie, dit wil zeggen dat het niet goed mogelijk is om vast te stellen of de verteller of het personage Daniel focaliseert.Ga naar eind20 Zodra je echter interpretaties van dergelijke | |
[pagina 131]
| |
gemengde focalisaties tegenkomt, moeten ze toegeschreven worden aan de verteller. Er wordt immers ontkend dat Jakhals/Daniel in staat is om zijn eigen gevoelens te ontleden: ‘Zoals vanzelf spreekt kon hij [Daniel] dit alles niet zo ontleden, doch voor hem was die kleine mooie missus iets groots, iets hoog boven hem’ (p. 35). Omdat er geen aanwijzingen te vinden zijn in de tekst dat de verteller-focalisator niet namens de auteur spreekt en waarneemt, is er sprake van een dominant, ‘blank’ perspectief op de verhaalwerkelijkheid. Het perspectief van de Ander wordt alleen aan het begin van het verhaal gereconstrueerd in het gedeelte waar Jakhals nog geen contact met blanken heeft. Dit wil zeggen dat bij de conflictsituaties tussen blank en zwart die later volgen, nadrukkelijk het blanke perspectief gehanteerd wordt, zonder dat dit overigens steeds nadelig is voor Daniel. De volgende vraag is hoe Jakhals/Daniel en zijn omgeving in concreto worden gepresenteerd. Binnen de theorie over het koloniale discours bestaan daaromtrent bij veel auteurs vaste verwachtingspatronen. In navolging van de Frans-Antilliaanse psychoanalyticus Franz Fanon gaan ze ervan uit dat de niet-Europeaan steeds wordt voorgesteld als ‘quintessence of evil’, dat er sprake is van een ‘manicheïsche allegorie’ (JanMohamed) waarin de Europeanen steeds worden voorgesteld als goed en beschaafd en de anderen als slecht en wild.Ga naar eind21 Met dit soort theorieën over het koloniale discours moet men, denk ik, zeer voorzichtig zijn, omdat het manicheïsche patroon dat aan het koloniale discours verweten wordt, binnen de postkoloniale beschouwing zelf herhaald wordt. Op die manier wordt de ter discussie staande tekst tot ‘quintessence of evil’ gemaakt en ontstaat het gevaar dat alles in de tekst wat niet daarmee in overeenstemming is, gecensureerd wordt. Ook al domineert een blank perspectief de verhaalwerkelijkheid van ‘Het zwarte gevaar’, toch is de voorstelling van blanken en zwarten en hun onderlinge verhouding heel wat dubbelzinniger dan waarvoor de orthodoxe visie op het koloniale discours ruimte laat. Er is in de eerste plaats geen vaste verdeling van de morele rollen. Zowel het gedrag van blanke als van zwarte personages kan voorgesteld worden als verwerpelijk. Het eerste is bijvoorbeeld het geval met de Pretoriase werkgeefster van Daniel, mevrouw Verkant, iemand met een on-Afrikaanse achternaam en in tegenstelling tot andere blanke personages iemand die Nederlands spreekt. Mogelijk is zij een van de in Pretoria zo talrijke Nederlanders die door de regering Kruger binnengehaald zijn om de Zuid-Afrikaansche Republiek ‘Hollands’ te houden. Mevrouw Verkant geeft de nog jonge Daniel lessen in afstoffen ten einde de ‘kaffer nu eens te dresseren’, zoals ze zegt. Het is eerder mevrouw Verkant dan Daniel die in de beschrijving van deze activiteiten op de hak genomen wordt: Erg groen, dacht mevrouw, maar ik zal hem wel recht krijgen. Ze nam Daniel mee naar de eetkamer en zette hem dadelik aan het stof afnemen. Zij was een van die vrouwen die menen, dat je nu eenmaal een kaffer alles moet voordoen en begon | |
[pagina 132]
| |
een stofdoek in de hand te nemen en de jongen een dito te geven. Toen begon de les. (p. 22) Expliciete kritiek op de blanke maatschappij is er ook verder in het verhaal te vinden. Zo is Daniel het slachtoffer van de willekeurige wijze waarop het recht wordt toegepast in de Zuid-Afrikaansche Republiek. Als omstander bij een vechtpartij tussen twee ‘kaffers’ wordt hij gearresteerd en uiteindelijk tot drie maanden gevangenisstraf en ‘tien slagen met de kats’ veroordeeld (p. 25), omdat de dronken vechtersbaas die tegen de grond geslagen werd ‘de volgende morgen niet met zekerheid kon beweren dat Daniel niet zijn aanvaller geweest was’ (p. 24). Met bewijsprocedures werd kennelijk een loopje genomen. Het resultaat van deze behandeling is wat je ervan kunt verwachten. De tien slagen die Daniel kreeg ‘ontnamen hem alle geloof in de rechtvaardigheid van de witman, die tot nu toe nog altijd, in zijn denken, boven hem gestaan had’ (p. 25). In het algemeen wordt het optreden van de ‘Boeren’ tegenover de ‘Kaffers’ als nogal ruw voorgesteld. Ook daar is soms sprake van expliciete hekeling door de verteller. Wanneer Daniel als gevolg van de Boerenoorlog zijn werk verliest bij de ‘koelie’ (Indiër) bij wie hij het zo goed had dat hij altijd voor hem had willen blijven werken (p. 25), wordt hij onderweg van huis naar Pretoria staande gehouden door drie Boeren van wie een de veldkornet was die hem eerder in zijn leven bestraft had: ‘Waar loop jij, kaffer?’ Niet meer gewoon om op die wijze te worden toegesproken, wilde de jongen zonder een woord te spreken voorbij gaan, doch daarin had hij misrekend. De witman was van zijn paard gesprongen en vóór Daniel het wist was zijn hoed van zijn hoofd geslagen. ‘Wag 'n bietjie, jong, jij is te haastig, ek sal jou eerst leer 'n witman te groet.’ ‘Waar loop jij, kaffer?’ herhaalde de veldkornet. De kaffer zei, dat hij naar Pretoria terug keerde om werk te zoeken [...] (p. 27). Toch wordt het ruwe optreden van de Boeren tegenover de kaffers niet steeds gehekeld. In het gedeelte waar Daniels leven op de boerderij beschreven wordt, heb ik de indruk dat de ruwheid wordt goedgepraat. Ondanks de klappen die hij daar oploopt ‘kon [hij] het er best uithouden en voelde [hij] zich spoedig geheel thuis’ (p. 10). Het strikt hiërarchische bestel waar slaag de discipline in stand houdt, wordt aanvaardbaar gemaakt door de verschaffing van voldoende voedsel aan een Daniel wiens ‘kaffernaam [...] Jakhals [betekende], een naam die men hem om z'n magerheid en z'n eetlust gegeven had’ (p. 3). Bovendien was hem in zijn vroege jeugd genade geschonken terwijl hij bestraft had moeten worden voor onoplettendheid bij het hoeden van koeien. Dat hij als kind strafbaar was door een moment van onoplettendheid, daar wordt in het verhaal niets tegen in gebracht. Dit brengt mij op de ambiguïteit in de voorstelling van de zwarte in Lubs verhaal. Er zijn namelijk ook passages waar Daniel voorwerp van hekeling wordt tezamen met degenen die hem welgezind zijn. | |
[pagina 133]
| |
De gedegenereerde stadszwarteZijn namen (Jakhals/Daniel) vatten zijn biografie samen. Hij ontwikkelt zich van iemand wiens naam Jakhals (d.i. ‘vos’) betekent, wat hem associeert met wildheid en sluwheid, tot Daniel die langzamerhand elementen van de Europese cultuur in zich opneemt: het christendom, het vermogen te kunnen lezen en schrijven, Europese talen te praten en het inzicht verwerft dat alle mensen gelijk zijn. Deze ontwikkeling wordt door de verteller-focalisator afkeurend becommentarieerd, zodra Daniel is overgegaan naar het Engelse kamp en hij uiteindelijk de zwarte belichaming van Englishness, een gentleman, geworden is. In deze toestand gebeurt met hem het volgende: ‘'t Goede, dat hem vroeger was voorgehouden werd vager en vager en zonder het zich zelf bewust te zijn degenereerde hij weer’ (p. 31) Eén factor bij de veroordeling van Daniel als gentleman kan geweest zijn dat Lub weinig sympathie had voor de Engelsen. In de tijd van de Boerenoorlog voerde Lub het bevel over de hospitaaltrein van de Boeren en na de oorlog verloor hij als ‘opstandeling’ zijn goede betrekking in het onderwijs. Toch laat Lub zich in zijn verhalen niet echt kennen als een fel Afrikaner-nationalist. Weliswaar zijn het vooral armblankes, dit wil zeggen verarmde Afrikaners, voor wie hij deernis opwekt in zijn verhalen, maar nergens is er rabiate Engelsenhaat te bespeuren. Belangrijker is vermoedelijk het gegeven dat juist een zwarte de gentleman uithangt. Het is mogelijk deze weerzin in verband te brengen met een algemener verschijnsel in het koloniale discours waarop Homi Bhabha gewezen heeft: de eigenzinnige manier waarop niet-Europeanen zich de Europese cultuur eigen maken en de weerzin waarmee Europeanen vervolgens op deze hybridiseringen reageren.Ga naar eind22 De belangrijkste factor bij de veroordeling van Daniel acht ik echter de verstoring van het koloniale bestel die zo'n identiteit met zich meebrengt. Ik zal daar aan het slot van mijn betoog op terugkomen.
In zijn hoedanigheid als gentleman wordt Daniel uitverkoren tot de dienst aan zijn ‘laatste missus’, een naïef Engels vrouwtje dat de propere Daniel als ideaal zendingsgebied ziet, omdat het christendom voor haar ‘cleanliness’ betekende (p. 33). Zij neemt hem in dienst als huisbediende. Hij oefent daarmee een beroep uit dat volgens krantenberichten en het regeringsrapport bij uitstek delinquenten in de sector zwart gevaar voortbracht.Ga naar eind23 Wanneer zijn van welwillendheid weeë werkgeefster hem eens, terwijl ze half ontkleed is, bij zich roept - het recept voor zwart gevaar, zegt het rapport van de regeringscommissie (p. 26) - komt het tot een schijnbaar voorval van zwart gevaar. De echtgenoot van de missus betrapt Daniel namelijk als hij onder bewonderende woorden zijn hand op de arm van zijn werkgeefster legt. De echtgenoot interpreteert dit als black peril. Een stoel vliegt door de lucht en de onschuldige Daniel wordt weggejaagd (p. 38). Dat Daniel niets gedaan had, was het gevolg van ‘de stiegriem van | |
[pagina 134]
| |
die “ou baas zaliger” [die erbij hem] het nodige respekt [in] geklopt had’ (p. 37)Ga naar eind24 Onderwerp van kritiek in de zwart-gevaar-episode zijn de negrofiele Engelsen. Zoals in het Rapport van de regeringscommissie gezegd wordt (p. 26), weten buitenlanders niet hoe ze met hun zwarte huispersoneel moeten omgaan. Daardoor brengen zij zichzelf en de hele blanke samenleving in de problemen als ze zelfs te dom zijn om echt zwart gevaar van het schijnbare te onderscheiden. Dat Daniel niet werkelijk een daad van zwart gevaar gepleegd heeft, is geheel de verdienste van het ancien régime (‘ou baas zaliger’). Dit brengt me bij de kern van de politieke boodschap van ‘Het zwarte gevaar’. | |
Het regime van de ‘plaats’ als remedieOndanks de tot ‘rampen’ leidende behandeling die Daniel ontving van zijn ‘laatste missus’, werd het ergste verhoed door het ‘respekt’ dat er door zijn Afrikaanse baas bij Daniel in geslagen was. Als Daniel het Engelse maatschappelijke bestel betreedt, is zijn identiteit al gevormd onder een Afrikaner bewind op de ‘plaats’. Dit bewind was hard, maar rechtvaardig en voorzag ook in mildheid bij bestraffing. Het zwarte subject dat binnen dit regime gevormd werd, leerde God zien als een uitvergroting van de bestraffende meester (vgl. p. 16). Zelfs ‘het verlies van zijn geloof in de rechtvaardigheid van de witman’ kan daar niets meer aan veranderen. Onbeschadigd blijft het ‘respekt’ voortbestaan als een diep ingegrift besef van ontzag voor de blanke meester.Ga naar eind25 Binnen dit maatschappijbeeld is er geen ruimte voor zwarte gentlemen. De zwarte gentleman acht zich immers de gelijke van de blanke. Uit de kerk weet hij dat alle mensen gelijk zijn en met zijn omgangsvormen bewijst hij dit. Binnen de verhaalwereld van Lub heeft de zwarte gentleman bovendien een neiging tot revolutionaire praatjes. In het verhaal ‘Kaffer-meeting’ is er een fraai gekleed zwart heerschap dat revolutionaire praatjes verbindt aan het evangelie, maar daarvoor gehoond wordt door de zwarten die de samenkomst bijwonen.Ga naar eind26 Belachelijk gemaakt verlaat hij het toneel. In ‘Het zwarte gevaar’ is de revolutionaire praat overigens uitbesteed aan de hypocriete zwarte roverhoofdman bij wie Daniel terechtkomt nadat hij verjaagd is. De man zegt dat hij met instemming van de zendelingen rooft van de blanken om de zwarten hun ontstolen goed terug te geven. In werkelijkheid komt het terecht in een kist onder zijn bed (p. 53). Bovendien heeft hij geen scrupules om ‘verraders’ of zwart dienstpersoneel van boeren te vermoorden.Ga naar eind27 Bij alle afkeer van gelijkheid tussen zwart en blank bij de verteller-focalisator, overheerst in het personage-effect van Daniel niettemin het positieve element. Dat Daniel - ondanks het ontkennen van een verband door de verteller - de naam draagt van een bijbelse rechtvaardige, moet zijn uitwerking op de lezer niet missen.Ga naar eind28 Na zijn periode bij de bandieten, verklapt | |
[pagina 135]
| |
Daniel bovendien hun schuilplaats aan de politie. In de peroratio van het verhaal tenslotte, spreekt zijn ‘laatste missus’ een grafschrift over hem uit dat als lofprijzing in de oren van de lezer moet blijven naklinken: ‘He was a good boy after all’ (58). Nergens wordt Daniel wat Fanon noemt ‘the quintessence of evil’. Als hij dan al tijdelijk ‘degenereert’ volgens het waardensysteem van de verteller, spelen determinerende factoren, zoals zijn verblijf in een corrumperende Engelse omgeving en de intimidatiepraktijken van de zwarte roverhoofdman, daarin een excuserende rol.Ga naar eind29 Er is in Daniel geen wil tot kwaaddoen. Hij wil alleen een zelfbewuste persoonlijkheid verwerven. Daardoor raakt hij echter in een fataal proces verwikkeld dat zijn grootmoeder in het begin van het verhaal in de vorm van een voorspelling onthuld had. Wat voor Daniel in de herinnering aan deze voorspelling slechts een duister vermoeden bleef, kan voor de lezer die het gebeuren overziet de betekenis krijgen van een causale keten van gebeurtenissen met een fatale afloop. Zo dacht een contemporaine lezer, Besselaar, er in elk geval in 1914 over.Ga naar eind30 Zoals veel ‘Jim-comes-to-Jo'burg’-verhalen toont ‘Het zwarte gevaar’ dat de zwarte die zich binnen de sfeer van de Europese cultuur begeeft er slechter van wordt. Lubs verhaal laat bovendien zien dat dit gemakkelijk gevaren kan inhouden voor de blanke samenleving. Zwart gevaar in de zin van zedendelicten is daarbij maar één factor. Verontrustender zijn de zwarte misdaadbendes, die leven en goed van blanken bedreigen.Ga naar eind31 Daniel wordt gedwongen zich aan te sluiten bij zo'n bende, een amalaitha, die haar uitvalsbasis heeft in een grot buiten johannesburg.Ga naar eind32 Lub geeft de leider van deze bende een revolutionaire filosofie in de mond die potentieel heel wat gevaarlijker is dan de daden die de bende pleegt. De naamloze leider zegt dat de bende niets anders doet dan - met goedkeuring van de zendelingen - het gestolen bezit van de zwarten terugstelen van de blanken, die de zwarten immers van hun grond beroofd hebben: Daniel moest goed verstaan, dat zij, de rovers, niets deden, dan hun eigen bezittingen terugnemen. Hij verklaarde dat zelfs de zendelingen het met hem eens waren, namelik, dat niemand iets weg mocht nemen van een ander en dat zij, de kaffers, die van hun eigen land beroofd waren, niets anders deden dan iets terug vatten van 't geen de witman hun ontnomen had. (p. 51) Je weet, dat ze ons rovers en moordenaars noemen, maar wat hebben de witmannen met ons gedaan? Hebben ze niet ons land en bezitting genomen, omdat wij die tegen hen verdedigden? Wacht maar, wij zullen nog wat geduld moeten hebben, maar de tijd zal komen, dat wij weer baas zijn in Afrika. (p. 46) Meer dan loze retoriek is dit niet in het verhaal, aangezien de zogenaamde Robin Hood het geroofde goed in een kist stopt onder zijn bed en zonder scrupules zwart dienstpersoneel neerslaat tijdens een aanval op een door blanken bewoonde boerderij.Ga naar eind33 Vooralsnog blijft het bij de bedreiging van eer, goed en leven van individuele blanken en zwarten. De door blanken | |
[pagina 136]
| |
beheerste staat wordt nog niet bedreigd. De amalaitha is immers te zwak om een gevecht tegen de bereden politie te winnen.Ga naar eind34 Praktische oplossingen voor de ernstige problemen die de verwestersing van de zwarten voor het blanke bestel veroorzaken worden door Lub niet aangedragen. Hij laat het bij de vaststelling dat ordelijk gedrag aan zwarten het beste geleerd wordt op de ‘plaats’, de agrarische wereld die in mentaliteit zeer ver van de industriële metropool Johannesburg verwijderd is. Hoezeer deze opvatting nostalgisch is, wordt zichtbaar in de geschiedenis van Daniel. Zijn ‘plaats’-periode ligt immers voor het uitbreken van de Boerenoorlog, in het verleden. De blanke ideologen die praktischer dachten en in hun tijd voor progressief doorgingen, spraken in andere termen dan Lub. Zij hadden het over controle en segregatie, over compounds, pasjeswetten en de wettelijke regeling van het geslachtsverkeer. Dit soort machtsmiddelen maakte het mogelijk om een greep te krijgen op de bewegingen en het gedrag van de zwarte bevolking.Ga naar eind35 |
|