Verkenningen van Zuid-Afrika
(2007)–Siegfried HuigenAchttiende-eeuwse reizigers aan de Kaap
[p. 173] | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoofdstuk 9 De eerste etnografische monografie: De Kaffers aan de Zuidkust van Afrika (1810) van Lodewyk AlbertiIn achttiende-eeuwse reisbeschrijvingen was etnografie een vast onderdeel van een meeromvattende, encyclopedische belangstelling voor de vreemde wereld. Mensen werden naast landschappen, planten en dieren beschreven. Maar tussen 1770 en 1790 zijn er in de Duitstalige landen en Rusland aanzetten tot specialisering te bespeuren.1 In aansluiting bij een vergelijkbare, iets latere ontwikkeling in Frankrijk verscheen in Nederland in 1810 de eerste etnografische monografie, De Kaffers aan de Zuidkust van Afrika, Natuur- en Geschiedkundig beschreven van Lodewyk of Ludwig Alberti (1768-1812).2 Alberti's boek biedt een beschrijving van de westelijke Xhosa's, die op het moment dat hij over hen schreef het gebied aan beide zijden van de Visrivier en een stuk van de zuidkust van Zuid-Afrika bewoonden. Bij Alberti's boek verscheen ook een grote platenatlas in oblong-formaat, Zuid-Afrikaansche Gezichten, met drie grote etnografische afbeeldingen op een totaal van vier.3 In 1811 werd van beide boeken een Franse editie gepubliceerd. Na Alberti's dood in 1812 werd op initiatief van zijn familie in 1815 de oorspronkelijke Duitse tekst van De Kaffers aan de Zuidkust van Afrika gepubliceerd als Die Kaffern auf der Südküste von Afrika nach ihren Sitten und Gebräuchen aus eigener Ansicht beschrieben.4 De moderne Engelstalige editie is hiervan een vrije vertaling.5 Alberti's boek is in meerdere opzichten een unicum. Het is de oudste etnografische beschrijving van de ‘Kaffers’, zoals de Xhosa's toen algemeen genoemd werden, de eerste Nederlandse etnografische monografie en ook de enige praktische toepassing van de etnografische vragenlijst van Joseph-Marie Degérando (1772-1842), de Considérations sur les diverses méthodes a suivre dans l'observation des peuples sauvages (1800). Deze vragenlijst bekleedt een belangrijke plaats in de geschiedenis van de Franse antropologie als vroegste poging om een wetenschappelijke grondslag te geven aan etnografische beschrijvingen. Ten slotte is De Kaffers aan de Zuidkust van Afrika een zeer vroeg voorbeeld van gebruiksetnografie (applied anthropology), in de zin van etnografie die binnen een koloniale context bestuurlijke doelen moet dienen.6 Hoewel Alberti's boek in de Zuid-Afrikaanse historiografie een belangrijke bron is voor de geschiedenis van de Xhosa's (bijvoorbeeld in de historische studie over de Xhosa's, The House of Phalo van Peires),7 is het boek als zodanig nooit onderzocht. In dit hoofdstuk wil ik de opbouw van De Kaffers aan de Zuidkust van Afrika analyseren en nagaan op welke wijze Alberti de vragenlijst en het etnografische paradigma in de Considérations van Degérando gevolgd heeft. Ik zal de Nederlandse versie van Alberti's boek als uitgangspunt voor mijn onderzoek nemen, omdat ze de oudste gepubliceerde versie is en de enige die door Alberti geautoriseerd is.8 Deze versie verscheen op het moment dat Nederlandse aanspraken op de Kaapko- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[p. 174] | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
40 ‘Gezigt van eene Kaffersche woonplaats, aan de zuidkust van Afrika’ (uit: Lodewyk Alberti, Zuid-Afrikaansche Gezichten, 1810).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[p. 175] | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lonie nog geldig waren. Dit is van belang voor een derde aspect dat ik wil onderzoeken: de manier waarop Alberti met behulp van zijn boek zijn ambitie probeerde te verwezenlijken om (opnieuw) benoemd te worden als landdrost van het district Uitenhage. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Alberti biografischLudwig Alberti werd in 1768 geboren in het Duitse graafschap Waldeck. Hij kwam in 1784 als luitenant van een regiment Waldeckse huurlingen naar Nederland en vertrok in 1802 als commandant van een compagnie Waldeckers naar de Kaap. Hij werd met een kleine troepenmacht in 1803 ver van Kaapstad gestationeerd in Fort Frederick, op de plaats van het huidige Port Elizabeth (afb. 36). In oktober van dat jaar werd Alberti commandant van het fort en in februari 1804 ook landdrost (districtsbestuurder) van het nieuw gestichte district Uitenhage. Hij verbleef hier tot de Kaapkolonie in 1806 opnieuw door de Engelsen bezet werd. Als landdrost van Uitenhage had Alberti een bijzonder moeilijke taak. Met een veel te klein detachement troepen moest hij de rust bewaren in een gemakkelijk ontvlambaar grensgebied. Sinds de late jaren van het Compagniesbewind was de oostgrens van de Kaapkolonie het terrein van confrontaties tussen Xhosa's, Khoisan en Europese kolonisten. De zwakste partij in dit conflict waren de Khoisan (de moderne verzamelnaam van ‘Hottentotten’ en ‘Bosjesmannen’) die aan het eind van de achttiende eeuw vrijwillig of onder dwang voor een belangrijk deel waren opgenomen binnen de Xhosagemeenschap of als veehoeders werkten voor de Europese boeren. Xhosa's en Europese boeren expandeerden in tegengestelde richting: de boeren in oostelijke richting en de Xhosa's naar het westen. In het Zuurveld, een gebied tussen de Zondagsrivier en de Visrivier, dat sinds 1778 door de koloniale overheid werd gezien als oostgrens van de Kaapkolonie, botsten deze bewegingen op elkaar wat aanleiding gaf tot verwoestende grensoorlogen die tot ver in de negentiende eeuw voortduurden en die uiteindelijk geleid hebben tot de onderwerping van de Xhosa's in het midden van de negentiende eeuw (afb. 4).9 De Europese boeren in het oostelijke grensgebied zorgden ook in andere opzichten voor problemen. Tussen 1795 en 1801 kwamen ze driemaal in opstand tegen het koloniale gezag. Ondanks het conflict met de Xhosa's over weigrond en vee sloten de trekboeren soms kort durende bondgenootschappen met Xhosa-stammen tegen de koloniale regering. Het Bataafse bewind probeerde na 1803 dit explosieve grensgebied te stabiliseren. De belangrijkste maatregel hiertoe was de stichting van het nieuwe grensdistrict Uitenhage waarvan Alberti de landdrost werd, zonder dat hij echter over voldoende troepen beschikte. Niettemin heeft hij zich succesvol van zijn taak gekweten. De belangrijkste prestatie van het kort durende Bataafse bewind is dat er tussen 1803 en 1806 vrede was aan de oostgrens. Dit was grotendeels Alberti's prestatie. Door geregelde onderhandelingen met de Xhosa's en een slimme verdeel-en-heers politiek kon hij de strijdende partijen uit elkaar houden.10 Na zijn vertrek in 1806 vlamden de grensconflicten weer snel op. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[p. 176] | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Alberti keerde na de overgave van de Kaap naar Nederland terug. Hij vocht vervolgens in Spanje als majoor in een Nederlands detachement. Na de publicatie van de Nederlandse editie van zijn boek vergezelde hij de voormalige Kaapse gouverneur Janssens naar Nederlands-Indië. Janssens was door Napoleon - Nederland was in juli 1810 deel van het keizerrijk geworden - benoemd tot gouverneur-generaal van Nederlands-Indië. In mei 1811 kwam Janssens met 500 man in Batavia aan. Zijn bewind was maar van korte duur want op 3 augustus 1811 landde een Engelse troepenmacht op Java. Nadat Batavia was gevallen trok Janssens zich terug op het fort in Meester Cornelis. Tijdens de Engelse aanval op het fort (10 augustus) werd Alberti door een kogel getroffen. Een aantal maanden later, op 2 juni 1812, stierf Alberti aan ‘koorts’. Hij werd begraven op de begraafplaats van Weltevreden.11 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Etnografische systematiekAlberti wilde met zijn boek verschillende doelen verwezenlijken. In de eerste plaats is het boek een sollicitatiebrief. Het boek is opgedragen aan Lodewijk Napoleon (1778-1846), de broer van Napoleon en op het moment dat het boek gedrukt werd koning van Holland (1806-1810). Alberti dient zich in zijn ‘Voorberigt’ bij de koning aan als toekomstig bestuurder van zijn oude district Uitenhage. Nergens was hij in zijn leven gelukkiger, dan als landdrost van dit woelige grensdistrict, zegt hij. In 1810 was zo'n open sollicitatie nog mogelijk, want de Kaapkolonie was na 1806 alleen tijdelijk door Engeland bezet. Pas bij het verdrag van Londen in 1814 kwam de Kaapkolonie met andere Nederlandse bezittingen officieel onder Engels gezag. Op grond van wat Alberti in het ‘Voorberigt’ zegt, is het boek bedoeld als een bewijs van zijn competentie als districtsbestuurder. Zijn competentie bestond uit etnografische en bestuurlijke kennis, waarbij zijn kennis als etnograaf zijn vermogen als bestuurder versterkte. Maar het boek is toch vooral een etnografische monografie. De eerste twintig en de laatste twee hoofdstukken van De Kaffers aan de Zuidkust van Afrika bevatten een beschrijving van de Xhosa's. Dit gedeelte heeft grotendeels de vorm van wat men nu in de antropologie een ‘realist tale’ noemt, een beschrij ving waarin de gezaghebbende auteur schuil gaat achter een lijst met feiten over het dagelijks leven van de inheemse bevolking.12 Alberti benadrukt de nieuwheid van zijn informatie. De enige publicaties die volgens hem voor 1810 over dit onderwerp verschenen waren, zijn het verslag van Jacob van Reenen van een Nederlandse expeditie naar de Oost-Kaap om schipbreukelingen te zoeken van het gestrande Engelse schip Grosvenor13 en een passage uit John Barrows Travels uit 1801.14 Veel waarde hadden deze teksten volgens Alberti niet, omdat zijn voorgangers maar korte bezoeken gebracht hadden aan ‘Kafferland’ en er ook niet ver in doorgedrongen waren. Zelf was hij herhaaldelijk naar Kafferland gereisd en had hij ook gemerkt hoezeer zijn aanvankelijke waarnemingen verschilden met wat hij later opmerkte.15 Helemaal volledig is Alberti niet in de vermelding van voorgangers, want hij laat na de beschrijving te vermelden die de Nederlandse zendeling Johannes van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[p. 177] | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
der Kemp (1747-1811) in 1801 voor het eerst had gepubliceerd in de Transactions van de London Missionary Society. In 1804 werd deze beschrijving herdrukt in een bundeling met andere berichten van zendelingen onder de titel ‘An Account of the religion, customs, population, government, language, history, and natural productions of Caffraria’.16 Alberti had in zijn jaren als landdrost beroepsmatig contact met Van der Kemp gehad.17 Vermoedelijk wist hij niet van het bestaan van dit artikel, want ontleningen aan het verslag van Van der Kemp heb ik niet kunnen vaststellen. Het etnografische deel van Van der Kemps artikel was in elk geval een stuk beknopter dan het boek van Alberti; het bestaat grotendeels uit losse observaties. Van der Kemp publiceerde echter wel linguïstische gegevens,18 een onderwerp dat bij Alberti vrijwel ontbreekt. Alberti publiceerde niet alleen de voor die tijd meest omvattende etnografie van de Xhosa's, maar ging ook systematisch te werk. Hij had volgens eigen zeggen geprobeerd ‘om dat gene op te teekenen, wat een ieder, eigenaardig, verlangt te weten van eene Natie, welke, tot hiertoe, bijkans nog in staat der natuur schijnt te leven’.19 In de praktijk volgde hij hierbij de richtlijnen die baron Joseph-Marie de Gérando of, gedurende de periode die hier van belang is, ‘citoyen’ Degérando (1772-1842) in 1800 had opgesteld voor etnografische beschrijvingen, de Considérations sur les diverses méthodes a suivre dans l'observation des peuples sauvages.20 De meest opvallende verbinding tussen Degérando en Alberti is een citaat uit de Considérations in het hoofdstuk in De Kaffers aan de Zuidkust van Afrika waarin de vraag besproken wordt in hoeverre het wenselijk is primitieve volkeren ‘beschaafd’ te maken.21 Als men Degérando's Considérations naast De Kaffers aan de Zuidkust van Afrika legt, wordt duidelijk dat Alberti ook voor de selectie van zijn materiaal en de indeling van zijn boek steunt op Degérando. Alberti bepaalt zich, evenals Degérando, bijna uitsluitend tot de studie van de cultuur van het vreemde volk. Weliswaar spreekt hij in de titel van zijn boek van een ‘natuurkundige’ beschrijving, naast een ‘geschiedkundige’, maar in de praktijk behelst het eerste niet veel meer dan een korte beschrijving van het woongebied van de Xhosa's (hoofdstuk 2), hun uiterlijk (hoofdstuk 3) en lichaamskracht (hoofdstuk 5). De rest van het boek is grotendeels gewijd aan hun cultuur. Hij volgt hierbij Degérando's onderscheid tussen de beschrijving van de mens als individu en als deel van de gemeenschap. Ook specifieke vraagstukken die volgens Degérando door reizigers onderzocht moesten worden, zijn bij Alberti terug te vinden en bovendien ook nog ongeveer in de volgorde van Degérando. Het onderstaande schema maakt deze overeenkomsten alvast duidelijk (tabel 2). Alberti's afhankelijkheid van Degérando is groot. Wanneer hij zegt dat het zijn doel is ‘om dat gene op te teekenen, wat een ieder, eigenaardig, verlangt te weten van eene Natie, welke, tot hiertoe, bijkans nog in staat der natuur schijnt te leven’,22 dan zijn het voor een belangrijk deel de vraagstukken die Degérando in zijn Considérations in dit opzicht relevant geacht had. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[p. 178] | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[p. 179] | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Degérando en de Société des Observateurs de l'HommeDegérando had zijn Considérations op verzoek van de Société des Observateurs de l'Homme opgesteld om ervoor te zorgen dat wetenschappelijke reizigers etnografische informatie terugbrachten die bruikbaar was voor vergelijkend antropologisch onderzoek. De aanleiding hiertoe vormden de Franse expeditie onder leiding van Nicolas Baudin (1754-1803) naar Australië en een voorgenomen, nieuwe expeditie van François le Vaillant naar Afrika. Le Vaillant is echter nooit vertrokken voor een nieuwe expeditie en de man die verantwoordelijk was voor antropologische waarnemingen tijdens de expeditie van Baudin, François Péron (1775-1810), heeft de richtlijnen van Degérando niet opgevolgd.23 In de literatuur over Degérando en de Observateurs blijft Alberti echter ongenoemd, hoewel hij de enige is geweest die uitvoering heeft gegeven aan Degérando's ideeën, die binnen de geschiedenis van de Franse antropologie en de ontwikkeling van de culturele antropologie een voorname plaats innemen.24 Besprekingen van de uitvoering van Degérando's ideeën mondden tot nu toe uit in een beschrijving van de mislukte toepassing ervan door Péron. De succesvolle uitvoering door Alberti is steeds over het hoofd gezien. Degérando en de Société des Observateurs de l'Homme spelen een belangrijke rol in de geschiedenis van de antropologie, omdat zij als een van de eersten geprobeerd hebben de studie van de mens en menselijke cultuur een wetenschappelijke grondslag te geven. De Société was in 1799 gesticht om de wetenschappelijke studie van de Mens in zijn ‘fysieke, morele en intellectuele bestaan’ te stimuleren. De werkzaamheid van het genootschap was echter van korte duur, want door interne problemen werd het genootschap in 1804 al opgeheven. Leden waren onder meer de natuurhistorici Cuvier, Lamarck, Jussieu en Saint-Hilaire, de medici Cabanis en Pinel, en de reizigers Bougainville en Le Vaillant. De jeugdige linguïst Degérando was een van de op dat moment minder bekende leden van het genootschap. De samenstelling van het genootschap laat al zien dat de benadering tot de an- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[p. 180] | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
41 ‘Eene horde van Kaffers op reis’ (uit: Lodewyk Alberti, Zuid-Afrikaansche Gezichten, 1810).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[p. 181] | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tropologie encyclopedisch was. Geen discipline had voorrang. Naast de fysieke eigenschappen moesten de culturele kwaliteiten van de mens bestudeerd worden. Met het oog op het eerste stelde Georges Cuvier (1769-1832) voor de expedities van Le Vaillant en Baudin richtlijnen op voor het verzamelen van fysieke data over vreemde mensen, de Note instructive sur les recherches à faire relativement aux différences anatomiques des diverses races d'hommes. Je kon er bijvoorbeeld uit leren hoe je skeletten en schedels moest prepareren (je moest ze uitkoken). Degérando gaf richtlijnen voor het verzamelen van culturele data. Doel van de Observateurs was (nuttige) zelfkennis onder het motto ‘Gnoti te auton’, ken u zelf. Door de Ander te bestuderen kon men ontdekken wat alle mensen met elkaar deelden. Uitgangspunt hierbij was een dualistisch mensbeeld. In navolging van de natuurhistoricus Buffon en in oppositie tot heersende materialistische mensbeelden (zoals die van de Idéologues)25 hielden de Observateurs vast aan het paradigma van de homo duplex, de mens als samenstel van morele en fysieke eigenschappen, waarbij het ene niet reduceerbaar is tot het andere. De Oberservateurs verdedigden de menselijke waardigheid tegen aanvallen van de materialisten. In de visie van de Observateurs stonden de morele vermogens van de mens los van het lichaam. Onder het primaat van de rede was de mens perfectioneerbaar en niet gedetermineerd door lichamelijke eigenschappen. Wetenschappelijk racisme, zoals dat in de negentiende eeuw gangbaar werd, was binnen dit paradigma uitgesloten. Menselijke verschillen hadden volgens de Observateurs geen lichamelijke oorzaak, maar een klimatologische, culturele, sociale of politieke oorsprong. Weliswaar maakten ze een etnocentrisch onderscheid tussen ‘beschaafd’ en ‘wild’ (de Europeanen waren over het algemeen beschaafd; sommige mede-Europeanen konden echter ook wild zijn), maar de verschillen tussen deze categorieën waren gradueel. Alle mensen vormden één grote familie, deelden één ‘Esprit’. Ze onderscheidden zich van elkaar alleen in gradaties (‘intervallen’) van beschaving. De hele mensheid maakte in beginsel dezelfde ontwikkeling door, waarbij sommige groeperingen alleen verder gevorderd waren op de lange weg van beschaving dan andere. Dit maakte de studie van wilden historisch relevant. De wilden waren de contemporaine voorouders van de verder ontwikkelde Europeanen. Men kon aan de wilden aflezen hoe de eigen voorouders geleefd hadden.26 Dat de wilden achter geraakt waren bij de rest van de mensheid was volgens de Observateurs een gevolg van hun geografische isolement. Behalve de studie van wilde mensen was het ook de taak van de Observateurs om wilden uit hun isolement te bevrijden. De antropologie van de Observateurs was een filantropische wetenschap met een expliciete ‘mission civilisatrice’.27 De hoofdtrekken van de filosofie van de Observateurs waren ook aanwezig in de Considérations van Degérando. Het primaire doel van zijn geschrift was echter om antropologisch onderzoek te normeren, ervoor te zorgen dat de wetenschappelijke reiziger - de voyageur-philosophe - de nodige moeite deed en informatie verzamelde die bruikbaar was voor vergelijkend antropologisch onderzoek. Degérando wilde de habitus van de observator construeren.28 Zijn observator moest met aandacht de vreemde samenleving bestuderen, de taal leren van zijn studieobjecten en zoveel mogelijk integreren in de vreemde samenleving. Hij moest door lan- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[p. 182] | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
42 ‘Knods gevegt der Kaffers’ (uit: Lodewyk Alberti, De Kaffers aan de Zuidkust van Afrika, 1810).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[p. 183] | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ger verblijf een concitoyen, medeburger, worden,29 waarmee Degérando dicht in de buurt komt van moderne voorstellingen over etnografisch veldwerk. De studie van de mens viel volgens Degérando in drie hoofddelen uiteen die afzonderlijk behandeld worden in de Considérations: bestudering van de fysieke natuur en omstandigheden van de geobserveerde groep (hierover is Degérando maar kort), de studie van de mens als ‘intellectueel en moreel wezen’ in zijn verschillende levensfasen30 en (via een beschrijving van familieverhoudingen) als lid van de gemeenschap waarvan hij een deel vormde.31 Deze hoofdcategorieën worden in de Considérations verder uitgewerkt tot meer specifieke vragen en subvragen. Als deel van de psychologische eigenschappen van het individu moest bijvoorbeeld de rust/slaap (‘Repos’) onderzocht worden. Dit gaf aanleiding tot de volgende meer specifieke vragen: Men moet ons vertellen hoeveel uur hij [de wilde] slaapt; of zijn slaap diep is; of hij rustig is of verontrust wordt door dromen; welk karakter zijn dromen kunnen hebben; of hij een vast uur heeft om te gaan slapen; of hij het niet lastig of ongemakkelijk vindt om wakker te zijn; in welke houding hij slaapt of rust.32 Alberti levert in het zesde hoofdstuk van zijn boek, ‘Gewone slaap en rust der Kaffers’ enkele directe antwoorden op deze vragen.33 We leren daar dat de Kaffers niet graag slapen en dat als ze slapen, hun slaap rustig en licht is; je kunt ze daardoor gemakkelijk uit hun slaap wekken. 's Ochtends zijn ze goed uitgerust. ‘Voor het overige zijn deze Menschen zeer gaarne bezig, en genieten bijkans geene andere rust, dan ter bevrediging hunner eigenlijke behoeften noodig is.’34 Een dergelijke beschrijving van het slaappatroon moest volgens de richtlijnen van Degérando inzicht geven in de mentale eigenschappen van het vreemde individu. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Alberti's etnografische vernieuwingenIn grote lijnen volgt Alberti de hoofdcategorieën waarin Degérando zijn kwesties verdeeld heeft. De fysieke leefomstandigheden en lichamelijke eigenschappen worden in het begin kort aan de orde gesteld (hoofdstukken 2-5), waarna de rest van Alberti's boek de cultuur van de Kaffers beschrijft, hun morele en intellectuele bestaanswijze, in de woorden van Degérando en de Observateurs. Ook binnen dit gedeelte volgt Alberti het patroon van Degérando door eerst de mens als individu te beschouwen - slaappatroon, kleding, opvoeding, in de hoofdstukken 6-10 - om via de familieverhoudingen te komen tot een beschrijving van de eigenschappen van de samenleving (hoofdstukken 11-20). Alberti is zich ook bewust van de kwaliteitseisen die Degérando aan een beschrijving stelt. Hij weet dat veel gelegen is aan de frequentie en duur van de contacten, wanneer hij Barrow verwijt dat deze te kort in Kafferland is geweest. Alberti merkt ook op dat er een groot verschil was tussen de indrukken die hij zelf had na zijn eerste bezoek aan de Xhosa's en zijn opvattingen later, na herhaalde bezoe- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[p. 184] | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ken.35 Dat is weliswaar nog ver verwijderd van de eis die Degérando aan de observator stelde dat hij een ‘concitoyen’ moest worden van de mensen die hij observeerde, maar het laat wel zien dat Alberti zich bewust was van deze problematiek. Tegelijk geeft hij daarmee te kennen dat hij een leerproces heeft doorgemaakt van buitenstaander tot relatief ingewijde in de vreemde cultuur, een topos dat ook in twintigste-eeuwse etnografie teruggevonden wordt.36 In het ‘Voorberigt’ noemt Alberti bovendien de beperkingen waaronder hij zijn informatie had verzameld. Hij sprak de taal van de Xhosa's niet (Degérando hechtte grote waarde aan taalbeheersing), waardoor hij aangewezen was op tolken.37 Mede als gevolg hiervan heeft hij weinig kunnen vaststellen over de verstandelijke vermogens van de Xhosa's en de oorsprong van hun ‘bijgelovige handelingen’.38 Dat laatste was ook onmogelijk omdat ze hier zelf niets over wisten en omdat er onder hen geen priesters waren, de groepering die gewoonlijk over dit soort zaken informatie kon verstrekken.39 Een dergelijke toegeving van de eigen beperkingen heeft bovendien een retorische functie omdat ze de geloofwaardigheid verhoogt van andere mededelingen die dan kennelijk wel de toets van zelfkritiek doorstaan hebben. Alberti had gebruik gemaakt van inheemse informanten. Een belangrijke bron van Alberti was ‘Gaika’ of Ngqika (1775-1829) aan wie hij een kort hoofdstuk wijdt, ‘Karaktertrekken en bijzonderheden van Gaika’,40 dat een karakterbeschrijving van Ngqika wil bieden door het schetsen van situaties en het citeren van uitspraken waaruit Ngqika's prudentie blijkt. Ngqika was op het moment dat Alberti met hem te maken had de meest invloedrijke leider van de westelijke Xhosa's. Ngqika was eerder een belangrijke bron van informatie geweest voor John Barrow. In brede trekken volgt Alberti het wetenschappelijke paradigma van Degérando en de Observateurs. Alberti heeft hoofdzakelijk belangstelling voor de cultuur van de vreemde ‘Natie’ die hij ziet als een product van historische omstandigheden, die echter, zoals we zagen, niet altijd voor hem achterhaalbaar waren.41 De Xhosa's verschilden volgens hem niet wezenlijk van Europeanen: ze waren geen ander, laat staan een minderwaardig ‘ras’, alleen een ‘wilde, of liever half wilde natie’.42 Ze bevonden zich in een andere beschavings-interval, maar vormden deel van dezelfde mensheid als de Europeanen. Tegenover de mission civilisatrice van de Observateurs stond Alberti echter sceptisch. In een van de slothoofdstukken van zijn boek stelt hij de kwestie aan de orde of het wenselijk is om hen beschaafd te maken, zoals Degérando en de Observateurs graag wilden. Alberti wijdt hieraan het 23e hoofdstuk: ‘Gedachten over de beschaving der Kaffers’,43 waarbij het woord ‘beschaving’ hier een werkwoordelijke betekenis heeft: het beschaafd maken. Alberti herformuleert dit vraagstuk als volgt: ‘Of het waare geluk eener wilde, of liever half wilde Natie door hare beschaving inderdaad bevorderd worde of niet?’44 De vraag die hieraan vastzit, is of beschaafde dan wel onbeschaafde volken gelukkiger te noemen zijn. Op het eerste gezicht is de ‘beschaafde Mensch’ er beter aan toe, maar de wilde is gelukkiger omdat hij minder behoeften heeft, die daardoor ook gemakkelijker te vervullen zijn. Beschaving creëert nieuwe behoeften en verstoort het geluk. In aansluiting hierop citeert Alberti (in vertaling) de aansporing van Degérando om wel de voordelen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[p. 185] | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van de beschaving over te dragen, maar niet de nadelen: [Geef hun] onze kunsten, maar niet ons bederf; het wetboek onzer zeden, maar niet de voorbeelden onzer ondeugd; onze wetenschappen, maar niet onze leerstellingen, waarover men heviglijk twist; de voordeelen der beschavinge, maar geenszins hare misbruiken: verberg hun zorgvuldig, hoe zeer de menschen ons, zelfs in de meest verlichte landen, elkanderen door geschillen verscheuren, en zich zelven door hunne hartstogten vernielen.45 Hierbij levert Alberti het volgende commentaar: Bij eene getrouwe opvolging van dit voorschrift zouden de weldaden der beschavinge aan mindere twijfelingen zijn bloot gesteld: en echter staan de uitersten, door den Heer Degerando [sic] tegen elkanderen overgesteld, in zulk een naauw verband, dat de mededeeling der voordeelen niet ligtelijk zal kunnen plaats grijpen, zonder dat ook het nadeelige zich te gelijk daarmede vermenge.46 Met andere woorden: de voor- en nadelen van beschaving zijn volgens Alberti moeilijk van elkaar te scheiden. Het zou daarom wreed zijn de gelukkige en gezonde gesteldheid van de Xhosa's te veranderen als daarmee de nadelen van de beschaving werden doorgegeven. Aan het slot van dit hoofdstuk maakt Alberti deze vraag nog gecompliceerder door overwegingen van koloniaal bestuur erbij te betrekken. Gesteld dat het beschaven van de Xhosa's voor hen voordelig zou zijn, dan mag het alleen gebeuren wanneer het niet nadelig is voor de kolonie. In elk geval moeten zendelingen hierbij niet betrokken worden, want ‘[z]oodanige Persoonen zijn meestal diep onkundig, uit de laagste Volks-klasse afkomstig en doorgaans godsdienstige dweepers’.47 Alberti koesterde overigens een persoonlijke weerzin tegen zendelingen.48 Met deze laatste overwegingen verlaat Alberti de thematiek van Degérando. Koloniaal bestuur speelt bij Degérando nergens een rol omdat hij vooral denkt aan de beschrijving van wilde volken buiten een koloniale context. Alberti besteedt daarentegen relatief veel ruimte (in totaal 37 bladzijden) aan de problematische verhoudingen tussen de Xhosa's en de Kaapkolonie in hoofdstukken 21 en 22: ‘Betrekkingen tusschen de Kaffers en de Volkplanting’49 en ‘Gedachten over de behandeling der Kaffers ten opzigte van de rust en welvaart der Volkplanting’.50 Het eerstgenoemde hoofdstuk bevat een historisch overzicht van het grensconflict tot aan het vertrek van de Bataafse regeerders in 1806. Het daarop volgende hoofdstuk geeft een schets voor een beleid voor het grensgebied. Alberti is in deze hoofdstukken niet langer de neutrale etnograaf, maar neemt de persona aan van een ervaren koloniale bestuurder met etnografische en politieke kennis van zaken. Volgens Alberti's historische overzicht is het conflict aan de oostgrens van de Kaapkolonie niet te wijten aan de Xhosa's.51 Hij volgt de premisse dat de Xhosa's als wild volk zich goed gedragen bij een goede behandeling. Helaas hebben de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[p. 186] | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘christelijke Naburen’ in de kolonie de Xhosa's niet zo goed behandeld, wat een corrumperend effect op hen heeft gehad. Deze opinie had hij in 1805 al uitgesproken in een brief aan gouverneur Janssens.52 In zijn boek schreef Alberti dat de problemen echter werden vergroot door onderlinge verdeeldheid tussen de Xhosa's, een anarchistische houding van de ‘Jakobijnsche’ kolonisten tegenover de regering, een verbintenis tussen de Xhosa's en de door de kolonisten mishandelde Hottentotten, en een onevenwichtige politiek van het tijdelijke Engelse bewind (1795-1803). Alleen met Engels geweld (voor 1803) en veel Bataafse diplomatie (1803-1806) kon de rust provisorisch hersteld worden. Voor een blijvende regeling zou het echter nodig zijn de Xhosa's die zich binnen de grenzen van de kolonie hadden gevestigd te verjagen. Door de oorlogsdreiging was het Bataafse bewind hiertoe helaas niet in staat. In het volgende hoofdstuk, ‘Gedachten over de behandeling der Kaffers ten opzigte van de rust en welvaart der Volkplanting’,53 geeft Alberti een blauwdruk voor een blijvende oplossing van de problemen in het grensgebied. Zijn voorstellen bevatten twee kernpunten: de verdrijving van de Xhosa's uit de kolonie en volmachten voor de landdrost van het grensdistrict Uitenhage, de positie die Alberti bekleed had en die hij weer ambieerde. De landdrost moest na verjaging van de Xhosa's de strijdende partijen uit elkaar houden en goede betrekkingen onderhouden met de Xhosa's. ‘Deze landdrost behoort een werkzaam man te zijn, ijverig voor den dienst der Volkplanting, allezins verlicht van denkwijze omtrent onbeschaafde Natiën en billijk in derzelver behandeling.’54 Aan deze ‘verlichte denkwijze omtrent onbeschaafde Natiën’ geeft hij even verderop een invulling. ‘Verlicht’ betekende dat de landdrost van Uitenhage moest beschikken over etnografische kennis. Hij moest weten hoe de Xhosa's denken en daardoor in staat zijn op de juiste knoppen te drukken om een gewenst effect te bereiken. Tekenend is het voorbeeld dat zijn gedachte moest illustreren. Hij wilde hiermee laten zien hoe etnografische kennis helpt bij machtsuitoefening: Eindelijk, gelijk menschenkennis in het algemeen de zekerste regelmaat verschaft omtrent alle handelingen van mensch tot mensch, ook alzoo behoort men den geest ener wilde of half wilde Natie naauwkeuriglijk te kennen, om op derzelve met voordeel te werken en het bepaalde oogmerk te bereiken. Het is ten dezen opzigte, dat de hier voorgaande beschouwingen genoegzame gevolgtrekkingen opleveren, om tot grondslag van volgende handelingen te dienen. Dus, bij voorbeeld, hebben de Kaffers een zeer hoog denkbeeld van den wil der Oppermagt, welke zij gewoon zijn te eerbiedigen. Zeer verschillende is daarom de indruk, dien het verbod van den Gouverneur der Volkplanting op hen maakt, van dien der planters, wanneer deze het een of ander ernstig van hun verlangen, en daartoe zelfs een bevelenden toon bezigen.55 Met andere woorden: zoals ‘menschenkennis’56 onontbeerlijk is in de burgerlijke omgang, zo moet je ook de ‘geest ener wilde of half wilde Natie’ kennen om tegenover zo'n natie een effectief beleid te kunnen voeren. Als je bijvoorbeeld weet aan | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[p. 187] | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wie de Xhosa's gezag toekennen, weet je als koloniale bestuurder hoe je het beste over hen gezag kunt uitoefenen. Etnografische kennis is dus onmisbaar voor een effectieve bestuurder en deze kennis is vervat in Alberti's boek. Opvallend aan de uitspraak is ook dat Alberti geen principieel onderscheid maakt tussen etnografische kennis en burgerlijke savoir vivre. Beide zijn middelen tot zelfhandhaving; de Europese werkelijkheid is dus niet wezenlijk anders dan die van de ‘wilde Natien’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
BesluitOp een handige manier heeft Alberti de draden in de slothoofdstukken aan elkaar geknoopt en zijn geschiktheid voor het ambt van landdrost van Uitenhage bewezen. De eerste twintig hoofdstukken getuigen vooral van zijn etnografische kennis, waarna hij in het 22e hoofdstuk zegt dat deze kennis onmisbaar is voor iemand die het ambt van landdrost van Uitenhage moet uitoefenen. Hij presenteert zichzelf aan het slot als pragmatische bestuurder voor wie de belangen van de kolonie prioriteit hebben. Hoe zuiver van karakter de Xhosa's als ‘wilde of half wilde Natie’ ook moge zijn, door contact met de schijnheilige kolonisten zijn ze nu helaas bedorven en is het beter ze over de grenzen van de kolonie te jagen. Tijdens hun jachttochten trokken ze volgens Alberti zelfs diep de kolonie in, wat onrust onder de daar wonende kolonisten veroorzaakte. De paradoxale positie van de koloniale ambtenaar als etnograaf komt in deze vroege etnografische beschrijving al naar voren. Hoewel Alberti sympathiek staat tegenover de Xhosa's en hun leider Ngqika, wint in laatste instantie toch de raison d'état. Alberti heeft met zijn boek geen geringe prestatie geleverd. Hij is ergens tussen 1800, toen Degérando's Considérations in Parijs verscheen, en voor 1810, het jaar waarin De Kaffers aan de Zuidkust van Afrika gepubliceerd werd, in het bezit gekomen van de nieuwste en op dat moment beste etnografische vragenlijst die hem tot leidraad diende voor de selectie van zijn materiaal en de opbouw van zijn boek. Alberti is de enige geweest die deze vragenlijst met succes heeft toegepast. Door zijn praktijkervaring is hij echter zelf op het idee gekomen dat etnografische kennis relevant kan zijn voor koloniaal bestuur. In één keer is daardoor niet alleen de eerste, wetenschappelijk gefundeerde etnografie ontstaan die in Nederland verscheen, maar ook een aanzet gegeven voor gebruiksetnografie. Meer dan een aanzet was het niet, want de bestuurlijke toepassing van etnografische kennis blijft beperkt tot één voorbeeld, dat vooral Alberti's competentie als ‘verlicht’ koloniaal bestuurder moest illustreren. Alberti heeft ermee willen laten zien hoe geschikt hij was om opnieuw benoemd te worden als landdrost van Uitenhage, zodat hij kon terugkeren naar de streek waar hij de gelukkigste periode in zijn leven had doorgebracht: ‘Naar Afrika's Zuidpunt, ter voortzettinge van mijnen dienst en van mijn onderzoek, te mogen wederkeeren zoude gewisselijk de vervulling van eenen mijner vurigste wenschen uitmaken.’57 |
|