Verkenningen van Zuid-Afrika
(2007)–Siegfried Huigen– Auteursrechtelijk beschermdAchttiende-eeuwse reizigers aan de Kaap
[pagina 155]
| |||||||||||||
Hoofdstuk 8 Bataafse koloniale politiek en reisverslagen over Zuid-AfrikaBegin 1803 werd de Kaapkolonie teruggegeven aan de Bataafse Republiek. Het gebied was in 1795 door de Engelsen bezet, maar in 1802, bij het verdrag van Amiens, werd afgesproken de bezetting weer te beëindigen. Op 1 maart 1803 konden commissaris-generaal Jacob Abraham de Mist (1747-1823) en gouverneur Jan Willem Janssens (1762-1838) het gezag over de Kaapkolonie van de Engelsen overnemen. Het Bataafse regime heeft maar kort geduurd. Na het uitbreken van vijandelijkheden in Europa voer een Britse vloot van 61 schepen naar de Kaap. Op 6 januari 1806 landde een Engels expeditieleger ten noorden van Kaapstad bij Blaauw bergstrand, waar het een paar dagen later slaags raakte met een Nederlandse troepenmacht. Het haastig samengetrommelde Bataafse leger bestond uit een samenraapsel van Duitse huurlingen, Kaapse burgers, Franse mariniers, verschillende Nederlandse detachementen, ‘Javaanse’ artillerie en een bataljon Khoikhoi, kortom mensen ‘van alle taalen en landaard [...], die hier byeen gebragt waren, niet minder onderling verschillend, beginnende met de fatzoenlykste kinderen uit de volkplanting, tot Oostersche en Mozambicqsche slaaven incluzive’.Ga naar eind1 Efficiënt was dit multiculturele legertje helaas niet, maar de samenstelling ervan was wel erg geschikt voor een herdenking van de veldslag in januari 2006, in het twaalfde bestaansjaar van het multiculturele ‘Nieuwe Zuid-Afrika’. De Bataafse troepen werden voor de gelegenheid verheven tot de manhaftige verdedigers van de democratische regenboognatie tegen een blanke Britse agressor. Bij de beschrijving van het gebeuren lag vooral de nadruk op het aandeel van de inheemse deelnemers aan de strijd, hoewel er in werkelijkheid aan de Bataafse kant veel meer Europese soldaten sneuvelden.Ga naar eind2 Dat het in 1806 ging om een confrontatie tussen twee koloniale mogendheden werd vooral bij de officiële herdenking liever vergeten.Ga naar eind3 Na de verloren veldslag op 8 januari 1806 werd op 18 januari de overgave door gouverneur Janssens met relatief gunstige voorwaarden getekend. Janssens kon met de kern van zijn troepenmacht naar Nederland terugkeren. De overgave betekende echter niet dat Nederland verder afzag van aanspraken op de Kaapkolonie. Het duurde nog tot 1814 tot het Engelse gezag over de Kaap door Nederland erkend werd. In de korte periode dat het Bataafse regime gezag kon uitoefenen heeft het veel vlijt betoond. Men wilde het bestuur en de economie van de Kaapkolonie grondig hervormen tot voordeel van haar inwoners en van Nederland. Dit had ook invloed op de tekstproductie. Om hun gezag te vestigen en het land te leren kennen, trokken de Bataafse ambtenaren het binnenland in en kwamen ze terug met reisjournalen (afb. 36). In iets minder dan drie jaar leverde dit tien ambtelijke reisjournalen op. | |||||||||||||
[pagina 156]
| |||||||||||||
36 Het oversteken van een rivier door het reisgezelschap van de Bat aafse commissaris-generaal Jacobus Abraham de Mist, zijn dochter Augusta en dr. Hinrich Lichtenstein bij de oostelijke grenspost Fort Frederick, het tegenwoordige Port Elizabeth (uit: Hinrich Lichtenstein, Reisen im südlichen Afrika, 1811-1812).
| |||||||||||||
[pagina 157]
| |||||||||||||
Aan de hand van deze Bataafse reisteksten over Zuid-Afrika wil ik in de eerste plaats laten zien hoezeer dit soort teksten verbonden was met de ontwikkeling van koloniale politiek. Ze waren voornamelijk bedoeld als feitenverzamelingen en ook als zij met zorg waren geschreven, stonden ze in dienst van de ontwikkeling van een koloniaal beleid. Alle kennis over koloniale gebieden was in beginsel voor dit doel bruikbaar, zelfs wanneer de auteur van een reisverslag, zoals Sparrman, antikoloniale standpunten innam. In de tweede plaats wil ik onderzoeken hoe de Bataafse reisjournalen van elkaar onderscheiden kunnen worden en welke beelden ze van Zuid-Afrika overdragen. Bij dat laatste zal ik me in hoofdzaak beperken tot de manier waarop de inwoners worden voorgesteld. De meeste teksten die ik ter sprake breng, werden allereerst opgesteld om bij te dragen aan de vorming van koloniaal beleid. Ze vertonen daardoor meer gemeenschappelijke eigenschappen dan het werk van wetenschappelijke reizigers, maar waren tegelijk minder eenvormig dan voc-reisjournalen, omdat een sterk ontwikkeld ‘center of calculation’ tijdens de korte Bataafse periode aan de Kaap ontbrak. Het Bataafse bewind duurde vermoedelijk te kort om de verzameling van informatie te formaliseren, zoals de voc dat had gedaan. In plaats daarvan sloten met name de ontwikkelde reizigers bewust of onbewust aan bij de gepubliceerde achttiende-eeuwse reisliteratuur. | |||||||||||||
Reisteksten en koloniale beleidsvormingBij het ontwerpen van een nieuwe koloniale politiek voor de Kaapkolonie was men in Nederland voor de teruggave van de Kaapkolonie geheel afhankelijk van reisteksten en van de informatie die in de voc-archieven lag opgeslagen. Tussen 1795 en 1803 was er immers bijna geen contact tussen Nederland en de Kaap. Toen het erop leek dat de Kaap weer onder Nederlands beheer zou komen, kreeg Jacobus Abraham de Mist, de latere Bataafse commissaris-generaal in de Kaapkolonie, opdracht een rapport op te stellen over de wijze waarop het bestuur van de Kaap hervormd zou moeten worden.Ga naar eind4 De Mist doet in zijn rapport uit 1802 verstrekkende hervormingsvoorstellen. De tijden dat het gebied een mislukt wingewest was, zijn nu voorbij. De Kaap zal bestuurd worden als een Nederlandse provincie; er zullen nieuwe districten gesticht worden die geen namen maar nummers krijgen; het bestuursapparaat zal op een nieuwe grondslag worden opgebouwd, wat onder meer een beter beheer van de financiën mogelijk zal maken. Omdat het belang van de ‘ingezetenen’ (kolonisten) voorop staat, zal men het hun mogelijk maken om vrij handel te drijven met Nederland en de Nederlandse koloniën. Ook de inboorlingen worden niet vergeten. De smet die er kleeft aan de Nederlandse naam, als gevolg van berichten in reisbeschrijvingen over mishandelingen van inboorlingen door kolonisten, moet uitgewist worden door maatregelen die de inheemse bevolking beschermen. Het opmerkelijke aan dit rapport - dat in 1802 door de Aziatische Raad aanvaard is als basis van het nieuwe beleid voor de Kaapkolonie - is dat het werd op- | |||||||||||||
[pagina 158]
| |||||||||||||
gesteld door iemand die nog nooit in Zuid-Afrika geweest was. Voor zijn informatie was De Mist afhankelijk van de oude voc-archieven en voor de periode na 1795 vooral van de Travels (1801) van John Barrow. Reisteksten als deze moesten, ‘ongeacht de menigvuldige, daarinvoorkomende dwaalingen, vergrootte voorstellen, en scherpe gispingen, aan nationaalen trots en naayver toeteschryven’,Ga naar eind5 de verre werkelijkheid naderbij brengen en inzichtelijk maken. De Mist was zich van de gebreken van zijn bronnen bewust, maar hij beschikte over niets beters.Ga naar eind6 Hij was niet de enige die steunde op reisverslagen van anderen voor zijn ontwerp van een nieuwe koloniale politiek. Nadat de Kaap in 1802 bij verdrag in Amiens aan de Republiek was teruggeven, stelde de rentenierende staatsman Gysbert Karel van Hogendorp (1762-1834; later bekend geworden als leider van de Orangistische omwenteling van 1813 en grondlegger van een grondwet voor het Koninkrijk der Nederlanden) een ontwerp op voor een nieuw koloniaal beleid voor de Kaap.Ga naar eind7 Ook hij had Zuid-Afrika niet zelf bezocht en, anders dan De Mist, had hij bovendien geen toegang tot voc-documenten. Daarom baseerde hij zijn ontwerp voor een nieuwe koloniale politiek voor de Kaapkolonie overwegend op gepubliceerde reisteksten. Zijn pleidooi voor de ontwikkeling van de Kaap als landbouwkolonie, waarvan de producten, zoals bij De Mist, vrij binnen het Bataafse gemenebest verhandeld konden worden, presenteert hij als niet veel meer dan een systematisering van de empirische informatie die hij in de reisteksten had aangetroffen.Ga naar eind8 Idealiter moest de lezer van zijn ontwerp beginnen bij de verzameling fragmenten uit reisteksten die hij in de ‘Bylaagen’ had toegevoegd.Ga naar eind9 In het betoog zelf wordt hij namelijk steeds verwezen naar deze fragmenten in de bijlagen. Wat hieruit duidelijk wordt, is het geweldige gezag dat aan bestaande reisteksten werd toegekend, ondanks de tekortkomingen die ze hadden. Voorzover men geen koloniale archieven tot zijn beschikking had, was men in Europa aangewezen op informatie die in reisteksten over buiten-Europese gebieden bij elkaar gebracht was. Daarbij ging men wel kritisch te werk bij de lectuur ervan. Van Hogendorp maakt bijvoorbeeld onderscheid tussen de verschillende soorten reizigers en de belangstelling die ze hadden: Onder alle de bekende Berigten van den Kaap de Goede Hoop, heb ik er eenigen moeten uitkiezen, en mij bij deezen nog bepaalen tot het geen in het gezigtspunt samentrof, uit welk ik deeze Kolonien beschouw. De Botanist hegt veel aan allerhande kruiden, die aan de Politijke Economie vrij onverschillig zijn; terwijl hij er anderen opnoemt, die of tot voedsel der Inwooneren dienen, of als een aanzienlijken handelstak den meesten aandagt waard zijn. De Geoloog zift over de lagen der bergen, zonder iets belangrijks voor den Staatsman te bepaalen; maar het gebeurt ook, de hoedaanigheeden van den grond ter ontginning, of ter ontdekking van nuttige delfstoffen, of de ligging van gebergten en rivieren ter verdediging tegen den vyand, op te geeven. Ik heb derhalven geen éénen Reiziger versmaad, noch ook een eenigen geheel tot grond van myn werk gelegd.Ga naar eind10 | |||||||||||||
[pagina 159]
| |||||||||||||
Door herordening en herinterpretatie was de informatie uit bestaande reisteksten voor eigen doeleinden te gebruiken. Van Hogendorp noemt dit ‘het gezigtspunt [...] uit welk ik deeze Kolonien beschouw’. Hij biedt de fragmenten uit de reisteksten aan in een voor zijn eigen betoog bruikbare volgorde en voegt tussen haakjes eigen commentaar toe aan de geciteerde passages. Hoewel elke tekst over Zuid-Afrika wel iets te bieden had, was geen reisverslag invloedrijker onder de Bataven dan dat John Barrow. Het eerste deel van zijn An Account of Travels into the Interior of Southern Africa was in 1801 kort voor de vrede van Amiens verschenen. In hetzelfde jaar kwam een Franse vertaling uit en in deze versie namen de Bataven kennis van Barrows reis.Ga naar eind11 Barrows kaart was de beste waarover men op dat moment kon beschikken; zijn boek was het meest recente. Het was ook aantrekkelijk vanwege de ‘wijde’ blik van de schrijver - Barrow had de Kaapkolonie met een ‘Staat- Huishoud- en Natuurkundig oog [...] doorkruist’.Ga naar eind12 Zijn gezag was in Nederland zo groot dat Bataafse reizigers zich overwegend door zijn boek lieten leiden. Men zou de meeste Bataafse reisjournalen over Zuid-Afrika dan ook tot op grote hoogte kunnen lezen als aanvullingen en correcties op het eerste deel van Barrows Travels. | |||||||||||||
Bataafse reisjournalen over Zuid-AfrikaNadat de Bataven met veel geharrewar het bewind van de Engelsen in 1803 hadden overgenomen was informatie over het binnenland dringend noodzakelijk. Door de enorme uitgestrektheid van de Kaapkolonie (zo groot als Spanje, aldus Van Hogendorp) en de slechte toegankelijkheid van dit pas verworven gebied, kon men vanuit Kaapstad moeilijk inschatten hoe de toestand was in met name de oproerige, oostelijke delen van de kolonie. Om de nodige informatie over dit binnenland te verwerven en tegelijk het nieuwe bewind tot aan de grenzen van de kolonie te vestigen, werden diverse expedities ondernomen, die in sommige gevallen in verschillende reisjournalen resulteerden:Ga naar eind13
| |||||||||||||
[pagina 160]
| |||||||||||||
Ten slotte is er het verslag van baron Von Bouchenroeder over zijn reis naar de oostelijke delen van de Kaapkolonie; het werd in 1806, na zijn terugkeer in Nederland, gepubliceerd (12)Ga naar eind25 en is samen met Lodewyk Alberti's De Kaffers aan de Zuidkust van Afrika, Natuur- en Geschiedkundig beschreven (1810, zie hoofdstuk 9) het enige reisverslag dat uitkwam in de tijd dat Nederland aanspraken maakte op de Kaapkolonie. Met uitzondering van het reisverslag van Augusta de Mist (1783-1832) zijn de overige hierboven genoemde reisverslagen als archiefdocumenten overgeleverd. Van de officiële teksten is een aantal in het begin van de twintigste eeuw als historische bronnenpublicatie verschenen. Het omvangrijkste reisverslag dat zijn bestaan te danken heeft aan de Bataafse periode is Reisen im siidlichen Afrika [...] (1811-1812) van de Duitse arts Hinrich Lichtenstein (1780-1857), die aanvankelijk huisonderwijzer van de zoon van Janssens was en later majoor en officier van gezondheid in het Bataafse leger in de Kaapkolonie. Lichtensteins Reisen en Augusta de Mists reisverslag staan een beetje apart van de andere, bestuurlijk georiënteerde Bataafse reisverslagen. Augusta de Mist schreef over persoonlijke ervaringen en Lichtenstein een wetenschappelijk reisverslag dat in veel opzichten een aemulatie was van de Travels van Barrow. Lichtenstein nam wel gedeeltes uit het officiële reisjournaal van Janssens en het persoonlijke journaal van De Mist in zijn boek op.Ga naar eind26 De bestuurlijke Bataafse reisteksten kunnen grofweg in twee groepen verdeeld worden: journalen die aansluiting zoeken bij een bestaand discours over Zuid-Afrika, zoals dat met name door buitenlandse, gepubliceerde reisbeschrijvingen tot stand is gebracht, en teksten die dit niet doen. De auteurs van deze eerste groep, | |||||||||||||
[pagina 161]
| |||||||||||||
die we bij gebrek aan een betere term ‘erudiet’ zullen noemen, zijn kapitein Paravicini di Capelli, commissaris-generaal J.A. de Mist, zijn zoon A.L. de Mist, dokter Lichtenstein en baron Von Bouchenroeder.Ga naar eind27 Hun reisteksten worden gekenmerkt door een wijde blik op de Zuid-Afrikaanse werkelijkheid. De auteurs ervan doorkruisen de Kaap met een ‘Staat-Huishoud- en Natuurkundig oog’ en, zoals we nog zullen zien, met aandacht voor het landschap en de inwoners. De overige reisjournalen zijn met veel beperktere oogmerken geschreven en verschillen niet wezenlijk van de journalen die door voc-dienaren geschreven waren tot 1795. Het informatie-gehalte is daardoor beperkt gebleven tot aangelegenheden die direct met de missie te maken hebben. Zo bevat het journaal van de Commissie van Veeteelt uit 1805 bijna uitsluitend gegevens over de gevolgde route en de inspanningen die de commissie zich getroost heeft om onwillige Europese boeren in het Roggeveld over te halen wolgevende schapen te gaan houden. De beperking valt vooral op in het reisjournaal van landdrost Van de Graaf van zijn reis naar de Thlaping, een Tswana-stam (in eigentijdse bronnen bekend als ‘Briquas’), in 1805. Op het moment dat Van de Graaf de Tswana's bezocht, bestonden er pas een paar jaar contacten tussen dit Bantoetalige volk in het noordwesten van Zuid-Afrika en de Kaapkolonie.Ga naar eind28 Er had daarom veel nieuws over hen gemeld kunnen worden. Van de Graaf beperkt zich echter tot de nogal droge constatering dat de door hem bezochte nederzetting van de Tswana's erg omvangrijk is (wel zeshonderd huizen, elk met een eigen erf) en dat het in de brede straten ook wemelt van de mensen. Diezelfde dag heeft hij de ‘koning’ van de ‘Tswana's gesproken, maar we komen niet meer te weten dan dat het gesprek ging over de verhouding tussen de Tswana's en de zendelingen.Ga naar eind29 Nadat hij zijn plicht had gedaan, was Van de Graaf onmiddellijk vertrokken. Dokter Lichtenstein, die hem op de expeditie vergezelde, heeft echter in zijn Reisen im südlichen Afrika een omvangrijk en op sommige plaatsen zelfs extatisch verslag van hetzelfde bezoek aan de Tswana-nederzetting opgenomen. Toen hij door de nederzetting liep, werd hij overvallen door ‘een zeer heugelijk gevoel, dat het mij door het lot vóór zoveel anderen was gegeven, onder deze opmerkelijke mensen rond te lopen, waarvan het bestaan als half beschaafd volk zo lang voor de wetenschap verborgen was gebleven en waarvan ik elk uur meer ging houden en die ik meer ging hoogachten’.Ga naar eind30 Het verschil tussen de voorstellingen van Lichtenstein en Van de Graaf is dat Lichtenstein, zoals hij ook zelf in het citaat zegt, met wetenschappelijke oogmerken schrijft, als een door nieuwsgierigheid gedreven reiziger. Elk detail over een nog onbekend volk was vanuit die optiek van het grootste belang en de ontdekking ervan maakt de schrijver-reiziger geestdriftig. Voor Van de Graaf was het genoeg om zijn ambtelijke plicht gedaan te hebben in zijn verslag. ‘Erudiete’ journaalhouders, zoals kapitein Paravicini di Capelli en vader en zoon De Mist, schreven in navolging van de wetenschappelijke reisverslagen die in de laatste decennia van de achttiende en het begin van de negentiende eeuw over Zuid-Afrika verschenen waren en waarnaar geregeld verwezen werd. In de bagage van de heren De Mist en Lichtenstein tijdens hun reis door het binnenland bevonden zich bijvoorbeeld alle gezaghebbende boeken die er over Zuid-Afrika waren | |||||||||||||
[pagina 162]
| |||||||||||||
verschenen.Ga naar eind31 Barrows Travels nam een speciale plaats in; zijn boek werd als een soort Lonely Planet voortdurend geraadpleegd om het met eigen observaties te vergelijken. Soms kon men in zijn eigen tekst zelfs volstaan met een verwijzing naar Barrow.Ga naar eind32 De rondreizende Bataven schreven ook in andere opzichten met wat ze gelezen hadden in gedachten. Dit leidde in hun eigen werk tot een verzorgde schrijfstijl en presentatie, en vooral tot een hoog informatiegehalte. Belangrijker echter waren de lessen in waarneming die de bestaande reisliteratuur bood. Men had hieruit geleerd dat natuurhistorische onderwerpen en vooral de inwoners belangstelling verdienden en dat men verder moest kijken dan alleen vanuit een utilitaire, politieke en economische belangstelling. Vooral in de persoonlijke reisjournalen van Paravicini di Capelli en commissaris-generaal De Mist is de blik op de werkelijkheid zeer ruim. Opmerkelijk voor bestuurlijke reisjournalen is met name de aandacht voor natuurschoon, een onderwerp dat in oudere reisbeschrijvingen nooit zo uitgebreid aan bod was gekomen. Het landschap wordt minder op zijn nut voor landbouw en veeteelt beoordeeld, zoals het geval is bij de ‘niet-erudiete’ journaalhouders, en meer gewaardeerd om zijn schoonheid. Mooie landschappen zijn ‘schilderachtig’, ‘pictoresque’, wat vaak letterlijk genomen moet worden: het zijn landschappen zoals op een schilderij. Zo noteert De Mist (1803) bijvoorbeeld in zijn persoonlijke journaal, op 16 oktober 1803: ‘Schoonen avond. Het ensemble van de Huismanswooning, stallen, slavenwooningen, vee, Paarden, Menschen enz. enz. maakte het schoonste tafereel voor het Penseel van Teniers, Wouwerman, van Breugel en dergelyke Boerelandgezichten-schilders.’Ga naar eind33 Zoiets kwam ook, zij het met minder omhaal, terecht in het officiële journaal van zijn zoon, die hem op zijn reis vergezelde.Ga naar eind34 Deze fascinatie met het schilderachtige landschap was een Europees fenomeen, dat in Engelse studies over het pittoreske landschap geïnterpreteerd is als een aristocratische perspectief op de omgeving, de visie van de landeigenaar.Ga naar eind35 Bij de Bataafse reizigers lijkt het perspectief eerder zuiver esthetisch te zijn. De Mist senior heeft hoofdzakelijk waardering voor groene landschappen, niet voor de ‘akelige uitgedroogde Karo-velden’ (4 februari 1804; afb. 37) al kan de ‘stoute, levenlooze’ natuur met steile afgronden en ‘verschrikkelyk’ gebergte hem wel imponeren (13 november 1803). Ook Paravacini di Capelli was onder de indruk van steile afgronden (‘de woestheid van deeze diepte heeft iets prachtig schoon’).Ga naar eind36 En zelfs de ‘niet-erudiete’ landmeter Wernich noteert een enkele keer zijn fascinatie voor de omgeving. Over de branding van de Indische Oceaan bij Mosselbaai schrijft hij: In deze wonder overhangende rotze of grotte dan zynde heeft men 't vermaak de zee te beschouwen. Aan den voet derzelve zwelt zy met vreeslyke beweginge en drijft met drift de snel omhoog gereeze baaren schuimende over de rotze. Dit was een gezigt dat myn aandagt niet alleen naar zig trok maar waar ik niet dan door 't byhebbend gezelschap en den vallenden avond konde terug gebragt worden.Ga naar eind37 | |||||||||||||
[pagina 163]
| |||||||||||||
37 Voorstelling van het onherbergzame Karoo-landschap. De Karoo is een semi-woestijn in het noordoosten van de toenmalige Kaapkolonie (uit: Hinrich Lichtenstein, Reisen, 1811-1812).
| |||||||||||||
[pagina 164]
| |||||||||||||
Vader en zoon De Mist, Paravicini di Capelli (en, bij uitzondering, ook landmeter Wernich) waren dus niet ongevoelig voor het sublieme, wilde landschap waarvoor ontwikkelde Europeanen sinds het einde van de achttiende eeuw waardering kregen.Ga naar eind38 Maar evenals Paravicini di Capelli voelde commissaris-generaal De Mist zich toch beter op zijn gemak onder lommerrijke bomen bij stromend water. Zo noteert hij in zijn dagboek over de boerderij De Vondeling: een verrukkende ligging vooral wanneer men op den heeten dag uit het onbelommerd Africa, voor het eerst zich onder een boschje van schoone eiken en lemoenboomen, met een koele loopende bron doorsneden, mag nederzetten. Alles hier naar een schoone Geldersche boerenplaats gelykende. Ik vergeet dit Paradys nooit [...] (21 oktober 1804; oorspronkelijke onderstreping). Paravicini di Capelli heeft enkele van deze ‘schilderachtige gezichten’ getekend.Ga naar eind39 | |||||||||||||
De inwonersHet zijn ook vooral de ‘erudiete’ reisjournalen waarin de inwoners van de bezochte gebieden werden beschreven. De andere reisjournalen beperken zich overwegend tot een beschrijving van de landbouwmogelijkheden en de gevolgde route. Nu ontbreken routebeschrijvingen - met uitzichten (zie hierboven) - ook niet in de ‘erudiete’ reisjournalen, maar meer dan het land zijn de inwoners onderwerp van beschouwing. De enige uitzondering hierop vormt het reisverslag van Von Bouchenroeder, Reize in de binnenlanden van Zuid-Afrika (1806). Von Bouchenroeder was blijkens de inleiding van zijn boek goed op de hoogte van eerder gepubliceerde reisverslagen over Zuid-Afrika (en schreef derhalve ook ‘erudiet’) maar in afwijking van zijn voorgangers is zijn aandacht voor de bevolking minimaal. Dat is wel begrijpelijk, want Von Bouchenroeder had een andere bedoeling met zijn verslag. Evenals Van Hogendorp was hij van mening dat vooral de streek bij Plettenbergbaai geschikt was om een landbouwkolonie te stichten. Met dit doel was hij met een groep kolonisten naar de Kaap gekomen en in 1803 ondernam hij een reis naar de Oost-Kaap om dat gebied te bezichtigen. Het koloniale bestuur zag om allerlei redenen echter af van het kolonisatie-project en Von Bouchenroeder werd na strubbelingen met Janssens en De Mist uit de kolonie verbannen, waarop hij na terugkeer in Nederland zijn Reize in de binnenlanden van Zuid-Afrika publiceerde. Het was een aanklacht tegen de Kaapse regeerders, die hij van willekeur betichtte, en tegelijk de bewijsvoering voor de stelling dat de kolonisatieplannen van Van Hogendorp en hemzelf wel degelijk te realiseren waren.Ga naar eind40 Voor dit doel levert hij vooral veel gegevens over de kwaliteit van de grond en bijna niets over de inwoners van de door hem bezochte streken. Maar als gezegd waren de meeste ‘erudiete’ reizigers wel in de bevolking van de kolonie geïnteresseerd. Voordat het bewind de welvaart kon bevorderen, moest het eerst orde op zaken stellen in de oostelijke delen van de kolonie waar | |||||||||||||
[pagina 165]
| |||||||||||||
kolonisten in het verleden tegen de voc en de Engelsen in opstand waren gekomen en waar opstandige Hottentotten (Khoi), Bosjesmannen (San) en binnenvallende Kaffers (Xhosa's) de hegemonie van de Europeanen dreigden te vernietigen. De reizen van gouverneur Janssens en commissaris-generaal De Mist waren vooral bedoeld om de orde in de grensdistricten te herstellen (afb. 38). Kolonisatie en verbetering van grondgebruik - de hoofdbedoeling van Von Bouchenroeder en Van Hogendorp - hadden ten opzichte van deze dringende problemen geen prioriteit. De bestaande reisliteratuur heeft het perspectief van de Bataafse reizigers op de lokale bevolking sterk beïnvloed. Daarin had zich rond het einde van de achttiende eeuw een tamelijk vast beeld van de inwoners van de Kaapkolonie uitgekristalliseerd. Bij de beoordeling van de inwoners golden twee criteria: economische prestaties (met name het arbeidsvermogen) en morele kwaliteiten. Hierdoor ontstond een tegenstrijdige hiërarchie. Economisch achtte men de kolonisten en de van hen door vermenging met Khoisan afstammende ‘Bastaarden’ superieur. Moreel was deze groep van hele en halve Europeanen echter verwerpelijk, met name vanwege zijn wreedheid tegen de inheemse bevolking. De inheemse bevolking werd beklaagd om het onrecht dat zij van de kolonisten moest dulden en dikwijls ook bewonderd, vooral in het geval van de Kaffers, die volgens Barrow een plaats verdienden naast ‘the first Europeans’.Ga naar eind41 De Mists eigen ‘Memorie’ uit 1802, ontstaan voordat hij Zuid-Afrika met eigen ogen gezien had, sluit geheel aan bij deze courante opinies, en vooral bij Barrows Travels. De ‘Memorie’ biedt een uiterst negatief beeld van de kolonisten, met name die in het oosten van de kolonie. Hun zeden zijn ‘verbasterd’ door het ontbreken van omgang met ‘beschaafde’ mensen, het herdersleven dat ze leiden en de voortdurende consumptie van vlees. Ze voeren een georganiseerde jacht op Bosjesmannen en Kaffers, van wie het leven voor hen niet meer betekent dan dat van een haas of een wolf. Het is de schuld van de kolonisten dat er oorlog gevoerd wordt met de Kaffers. De kolonisten in het westen van de Kaap verschillen alleen gradueel van deze woestelingen aan de grens. Om dit stel verwilderde Europeanen op te voeden, wil De Mist een beschavingsoffensief ontketenen. Er moeten kerken komen om de zeden te helpen verbeteren, onderwijs moet aan de onwetendheid een einde maken en ervoor zorgen dat ook de Kapenaren weer Nederlanders worden.Ga naar eind42 Soortgelijke opinies komen ook voor bij Van Hogendorp.Ga naar eind43 De lage dunk die De Mist had van de morele kwaliteiten van de kolonisten in het oosten van de Kaapkolonie is ook terug te vinden in een ‘Memorandum voor de Gouverneur Janssens over het karakter van met name genoemde boeren’ uit 1803. De Mist zegt hierin dat Janssens moet verwachten dat de grensboeren ‘indolent, lui en lafhartig’ zijn. Hij herhaalt dat het aan de misdragingen van de boeren te wijten is dat er oorlog is met Kaffers en Hottentotten. De boeren zijn ‘onbegrijpelijk absurde Menschen in hunne idees ligtgeloovig, vreesagtig, zig volstrekt alles laatende wijs maaken, en [...] [ze] bezitten het character van lafhartige Tirannen’. Hun personeel mishandelen ze. Het document eindigt met een lijst namen met daarbij een aanduiding van de kwaliteiten van de daarmee aangeduide personen. | |||||||||||||
[pagina 166]
| |||||||||||||
38 Generaal Janssens voert onderhandeligen met de Xhosa's aan de oostgrens van de Kaapkolonie (uit: Lodewyk Alberti, Zuid-Afrikaansche Gezichten, 1810).
| |||||||||||||
[pagina 167]
| |||||||||||||
Van de 50 met name genoemde boeren vallen 38 in de categorieën ‘slegte’ en ‘intriguante Characters’. Sommigen worden meer specifiek aangeduid als ‘een zeer slegt subject’, ‘een Tiran’ en zelfs ‘een oud beest’. De inboorlingen zijn daarentegen zachtaardige lieden die alleen uit reactie op vergrijpen van de kolonisten oorlog voeren.Ga naar eind44 Conform het bestaande beeld uit de achttiende-eeuwse reisliteratuur wordt in de ‘erudiete’ reisjournalen betoogd dat de inboorlingen binnen en buiten de kolonie (Hottentotten en Bosjesmannen) beschermd moeten worden tegen vergrijpen van de kolonisten. Ter adstruering worden mishandelingen van Hottentotten door kolonisten herhaaldelijk vermeld - ‘[m]en doet byna geen stap in deeze oord of de kreet van mishandelingen klinkt in de ooren’ - en negatief verklaard uit bijvoorbeeld de opvatting ‘dat deeze wreedaerds zig zottelyk verbeelden hoogere meer bevoorregte wezens te zyn dan de arme Hottentot welke op grond zyner geboorte aan hem dienstbaar is’.Ga naar eind45 En wanneer een kolonist met de naam ‘Fereyra’ aan gouverneur Janssens uitlegt dat de ‘Hottentotten het door God gevloekte en tot slavernye gedoemde ras van Cham was’, wordt dit door de gouverneur niet goed opgenomen.Ga naar eind46 Door zijn relatief lange verblijf onder de Kaffers was Paravicini in staat om Barrows informatie op allerlei punten aan te vullen, onder andere door een verbeterde woordenlijst van het Xhosa samen te stellen. De Kaffers worden ook door hem buitengewoon sympathiek beschreven, zoals in de volgende passage: De Kaffers zyn schoone algemeen welgebouwde sterk opgegroeide menschen, minder zwart dan de negers, hebbende een niet onbevallige koperen couleur. [...] Vreedsamer, gedienstiger menschen als deze natie leven er niet; altyd tevreden, zelfs dan als men hunne bedelaryen afwysd. Wy hebben gedurende ons verblyf tusschen de Kaffers geen schyn van ongenoegen gehad, en het deed ons wezendlyk leed hun zoo spoedig te moeten verlaten.Ga naar eind47 Maar terwijl de voorstelling van de inheemse bevolking geheel aansluit bij die in de gezaghebbende reisverslagen als dat van Barrow, geven de Bataafse reisteksten toch wel een zekere nuancering te zien in het beeld van de kolonisten. Enerzijds worden misdragingen van de kolonisten genoteerd, anderzijds blijkt men oog te hebben voor bepaalde sympathieke trekjes en wordt de voorstelling van de stelselmatig mishandelende kolonist enigszins gerelativeerd. Zo stelt Paravicini vast dat mishandelingen geen regel zijn, zoals men op grond van Barrows Travels zou kunnen geloven, maar hoogstens incidenten. Bovendien brengen zowel hij als De Mist senior de mening naar voren dat Barrows afkeer van de kolonisten uit xenofobie is voortgekomen.Ga naar eind48 Onder de gunstige eigenschappen van de kolonisten telt De Mist hun gastvrijheid jegens reizigers en het feit dat zij minder vloeken dan Nederlanders.Ga naar eind49 Zijn zoon vindt het het vermelden waard dat er onder deze lieden hier en daar ook wel een vrouw te vinden is die zich in goed gezelschap zou kunnen vertonen.Ga naar eind50 Een verklaring voor dit meer genuanceerde beeld is mogelijk gelegen in de po- | |||||||||||||
[pagina 168]
| |||||||||||||
litieke verbondenheid die de Bataafse reizigers, anders dan hun niet-Nederlandse voorgangers, met de kolonisten deelden: voor hen waren zij geen vreemdelingen, maar ‘Medeburgers’Ga naar eind51 van een verre provincie van de Bataafse Republiek. Met de term ‘medeburger’ werd in het Bataafse spraakgebruik niet primair gedoeld op politiek burgerschap, de burger als deelnemer aan het politieke proces, maar meer als een object van bestuurlijke hervorming.Ga naar eind52 In de omstandigheden van de Kaapkolonie moesten verbeteringen in de economie en het onderwijs, en de verlening van godsdiensvrijheid de omstandigheden scheppen voor de ontwikkeling van bekwame en deugdzame burgers die op eigen kracht de welvaart van het gebied konden laten groeien. Het Bataafse beleid was daarbij steeds gericht op verbetering van het lot van de ‘ingezetenen’, de kolonisten; het lot van de andere inwoners kwam op de tweede plaats. Nergens wordt dit duidelijker dan in de opvatting van De Mist senior over slavernij. Hoewel hij slavernij een afschuwelijke instelling vindt, moet ze terwille van de koloniale economie maar niet meteen worden afgeschaft.Ga naar eind53 De enige belangrijke concessie aan de inwoners die De Mist overweegt, is een inkrimping van de veel te grote kolonie om zodoende meer ruimte te geven aan de Bosjesmannen. Hij meent dat er dan een einde zal komen aan de oorlog tussen Bosjesmannen en kolonisten. Bij elkaar genomen bevatten de Bataafse reisjournalen een samenhangend koloniaal discours over grondgebruik en inwoners dat de regeerders moest helpen om een betere greep op het binnenland te krijgen (de details daarvan vallen buiten de oogmerken van dit hoofdstuk). De reisjournalen boden betrouwbare informatie over de brandhaarden in het binnenland, zoals de veel geplaagde oostelijke delen van de Kaapkolonie. Maar niet alles in de reisjournalen was met dit doel opgeschreven. Vooral de persoonlijke reisjournalen van De Mist senior en Paravicini di Capelli bevatten veel wat het politieke nut te buiten gaat: verhalen over moeilijkheden gedurende de reis, anekdotes over mensen die men onderweg ontmoet, jachtverhalen en beschrijvingen van landschappen. Hoewel de journalen bedoeld waren voor het ambtelijke circuit, konden ze ook deel worden van het algemeen publieke discours over Zuid-Afrika. In het verleden was dit een aantal keren gebeurd met voc-teksten, zoals we gezien hebben. In het geval van de Bataafse reisjournalen werden enkele teksten opgenomen in de Reisen im südlichen Afrika van Hinrich Lichtenstein, een van de belangrijkste en omvangrijkste wetenschappelijke reisverslagen over Zuid-Afrika uit de eerste helft van de negentiende eeuw.Ga naar eind54 Lichtenstein had alleen en in gezelschap van De Mist en Van de Graaf door het binnenland gereisd. Voor zijn Reisen heeft hij gebruik gemaakt van officiële en persoonlijke, Bataafse reisjournalen,Ga naar eind55 vooral de ‘erudiete’, die door hun grotere rijkdom aan informatie ook het meeste te bieden hadden. Hij bewerkte stukken uit Paravicini's officiële journaal van de reis van gouverneur Janssens.Ga naar eind56 Daarnaast heeft hij uitgebreid gebruik gemaakt van de twee reisjournalen van vader en zoon De Mist, die hij vergezelde. Het verslag van deze reis vormt de kern van het eerste deel van zijn boek.Ga naar eind57 Lichtenstein is een voorbeeld van een wetenschappelijke reiziger die het koloniale systeem voor zijn eigen doelen wist te gebruiken. Hij vergezelde generaal | |||||||||||||
[pagina 169]
| |||||||||||||
Janssens als huisonderwijzer van diens zoon, omdat het hem de gelegenheid bood een lang gekoesterd verlangen te verwezenlijken om Afrika te bezoeken. In de Kaapkolonie bestond de mogelijkheid alleen en in gezelschap van De Mist reizen door het binnenland te maken die materiaal opleverden voor zijn reisbeschrijving. Zijn Zuid-Afrikaanse reis lag ten grondslag aan zijn verdere glansrijke loopbaan na zijn terugkeer in Duitsland. Dankzij zijn Zuid-Afrikaanse reis werd Lichtenstein in 1811, nog vóór de publicatie van zijn Reisen, door Alexander von Humboldt (1769-1859) gevraagd voor het professoraat in de natuurwetenschappen aan de nieuw opgerichte Berlijnse universiteit - de tegenwoordige Humboldt Universität - hoewel hij de vereiste vooropleiding miste (Lichtenstein was medicus). Als hoogleraar heeft hij zich in Berlijn vooral ingezet voor een publieke rol van de natuurlijke historie door de inrichting van een openbaar toegankelijk natuurhistorisch museum in 1813 en de stichting van de Berlijnse dierentuin (Zoologischer Garten) in 1844. Als wetenschapper stelde hij niet zoveel voor, maar door zijn Zuid-Afrikaanse reis en zijn reisbeschrijving was hij een graag geziene society-figuur die bijvoorbeeld een paar keer dineerde met Wolfgang Goethe en verkeerde in de kringen van het koninklijke hof in Berlijn.Ga naar eind58 | |||||||||||||
Een laat naschriftEen aantal jaren na het einde van het Nederlandse bewind over de Kaap verscheen in 1835 in het damestijdschrift Penélopé het ‘Dagverhaal van eene reis naar de Kaap de Goede Hoop, en in de binnenlanden van Afrika door Jonkvr. Augusta Uitenhage de Mist, in 1802 en 1803’.Ga naar eind59 Dit Dagverhaal was een fragment van een eerder anoniem in het Frans voor familie en vrienden gepubliceerde tekst die ook Augusta de Mists bezoek aan Amerika bestrijkt, de Rélation d'un voyage en Afrique et en Amérique par Madame (1821).Ga naar eind60 Het Dagverhaal had weinig nieuwswaarde op het moment van verschijning, maar werd door de redacteur van Penélopé, Anna Barbara van Meerten-Schilperoort, toch voor haar lezeressen de moeite waard geacht omdat het ‘niet onbehaaglijk zou wezen’ en ‘om sommige mijner lezeressen die 's zomers ook wel eens een togtje wagen, meer geduldig en tevreden te maken, met de kleine tegenspoeden hieraan soms verbonden’. De tekst was vermakelijk en instructief, wat paste bij het programma van Penélopé.Ga naar eind61 Hoewel het Dagverhaal van Augusta de Mist (afb. 39) van ondergeschikt belang is wat betreft het informatieve gehalte, verdient het vanuit een genderperspectief aandacht. Het is de enige tekst van een vrouwelijke auteur over een binnenlandse Zuid-Afrikaanse reis in deze periode. Vooral door toedoen van Sara Mills' Discourses of Difference: An analysis of Women's Travel Writing and Colonialism (1991) bestaat tegenwoordig de verwachting dat vrouwen door hun sociale positie een afwijkend perspectief op de koloniale werkelijkheid hadden en meer sympathiek stonden tegenover de oorspronkelijke bevolking dan westerse mannen die de dragers waren van koloniale macht. Weliswaar staan vrouwelijke schrijvers volgens Mills niet buiten het koloniale discours, maar in hun teksten zou er minstens sprake zijn van | |||||||||||||
[pagina 170]
| |||||||||||||
39 Augusta de Mist (uit: Augusta de Mist, Diary of a journey, 1954).
| |||||||||||||
[pagina 171]
| |||||||||||||
een conflict tussen dit koloniale discours en een discours van ‘vrouwelijkheid’, waarbij dat laatste soms zou overheersen.Ga naar eind62 Bij Augusta de Mist is echter niets te bespeuren van een dergelijk conflict. Haar visie lijkt zelfs kolonialistischer te zijn dan die van mannelijke collega's. Augusta de Mist presenteert zichzelf in haar reisverslag als de liefhebbende, nog ongetrouwde dochter die haar vader niet alleen op reis kon laten gaan. Dorre landschappen zijn ook in haar ogen over het algemeen gruwelijk, maar worden ‘pittoresque’Ga naar eind63 waar meer water en begroeiing was. Haar etnografie vertoont grotendeels het patroon van die van andere Kaapse reizigers. Bosjesmannen zijn verschrikkelijk lelijk, wreedaardig en dierlijk,Ga naar eind64 Hottentotten luiGa naar eind65 en de Kaffers zijn ook in haar ogen bewonderenswaardig. Voor dat laatste steunde ze volledig op een verslag van kapitein Lodewyk Alberti die in het volgende hoofdstuk ter sprake komt.Ga naar eind66 In tegenstelling tot mannelijke reizigers is ze echter zonder voorbehouden vol van bewondering voor de kolonisten. Zij is verheugd over hun ‘aartsvaderlijke levenswijs, de goedheid met welke zij hunne Hottentotten en slaven behandelden, hunne nijverheid en hunne onvermoeide werkzaamheid’.Ga naar eind67 De kolonisten hebben bovendien ‘doorgaans schone vrouwen en niet min schone kinderen’.Ga naar eind68 Het lijkt soms alsof ze de kolonisten beziet vanuit een vroeg-romantisch, sentimenteel perspectief, zoals in een dramatiserende beschrijving van de terugkeer van een echtgenoot: Den volgenden nacht bragten wij weder onder het gastvrij dak van eenen Kolonist door. Hij was afwezig, doch zijne jonge bevallige vrouw, omringd door vijf lieve kinderen, schonk ons het uitmuntendst onthaal. Wij vonden in dit verblijf eene groote zindelijkheid en het voorkomen van welvaren en huisselijk geluk. Evenwel onze gastvrouw kon niet geheel een zeker gevoel van angst verbergen. Zij was ongerust over haren man, die, sedert vier weken op de jagt zijnde, reeds voor twee dagen terug had moeten zijn. Zij deelde ons dit verdriet mede, daar zij wel zag, dat wij belang in haar stelden. Daar opent zich eensklaps de deur, en zij ligt in de armen hares echtgenoots.Ga naar eind69 Hoewel Bataafse reizigers met meer sympathie schreven over de kolonisten dan reizigers met een andere nationaliteit, hadden zelfs zij kritiek op misstanden. Elk spoor daarvan ontbreekt bij Augusta de Mist. Een verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat haar reis geen bestuurlijke of wetenschappelijke bedoeling had en het er daarom niet zo op aankwam exact vast te stellen hoe de verhoudingen in het binnenland lagen. De empiristische impuls die gangbare opinies tegenging, ontbrak bij haar. Ze vervalt daardoor tot een mogelijk door de contemporaine literatuur geïnspireerde verheerlijking van het eenvoudige en deugdzame boerenbestaan van de kolonisten. Deze had aan het einde van de achttiende eeuw mede door Rousseau een nieuwe impuls gekregen, waardoor bijvoorbeeld Marie-Antoinette een boerderijtje in de paleistuin van Versailles liet bouwen.Ga naar eind70 Augusta de Mist creëerde haar boerenidylle in de wildernis van Zuid-Afrika. |
|