Verkenningen van Zuid-Afrika
(2007)–Siegfried Huigen– Auteursrechtelijk beschermdAchttiende-eeuwse reizigers aan de Kaap
[pagina 137]
| |
Hoofdstuk 7 Een ‘Zwarte Legende’ over het Nederlandse kolonialisme in de Travels (1801-1804) van John BarrowDe achttiende-eeuwse etnografische belangstelling bleef niet beperkt tot exotische volken. Er bestond in Europa bijvoorbeeld een sterk gevestigde en populaire traditie van typologieën van Europese volken, waarbij aan elk volk vaste eigenschappen werden toegeschreven: Spanjaarden waren trots, Duitsers dronken te veel, Fransen waren lichtzinnig en Moskoviërs barbaars.Ga naar eind1 Zoals in de etnografie van buiten-Europese volken had men ook belangstelling voor lichamelijke abnormaliteiten. Zo zouden alle inwoners van Stiermarken in Oostenrijk last hebben van struma. Bij sommige vrouwen zou het gezwel zelfs zo groot zijn dat ze het over hun schouder moesten slaan om hun kinderen de borst te kunnen geven. Deze eigenaardigheid had in de beschrijving van de vrouwen van Stiermarken dezelfde hardnekkigheid als het ‘hottentotschortje’ in de etnografie van de Khoikhoi. In de negentiende eeuw gebruikte Charles Dickens het reuzegezwel nog in The Uncommercial Traveller.Ga naar eind2 Reizigers uit de tweede helft van de achttiende eeuw hadden daarom ook belangstelling voor de Zuid-Afrikaanse kolonisten. Peter Kolb besteedde in het derde deel van Capvt Bonae Spei Hodiernvm aandacht aan de kolonisten.Ga naar eind3 Hij beschreef onder meer hun huwelijks- en begrafenisgebruiken en het conflict tussen de vrijburgers en gouverneur Willem Adriaan van der Stel in 1706. Bij latere reizigers was de aandacht voor kolonisten hoofdzakelijk gericht op hun rol binnen het door de reizigers bekritiseerde koloniale bestel. Als zelfstandige etnografische studieobjecten waren ze voor hen minder interessant, omdat hun curiositeitswaarde lager lag dan die van inheemse volken. Om deze reden werd het gedeelte van Capvt Bonae Spei Hodiernvm waarin Kolb de kolonisten had beschreven waarschijnlijk niet in het Engels vertaald en werd de Franse vertaling van dit gedeelte niet herdrukt. Het terloopse oordeel van de verlichte reizigers over de kolonisten was in het algemeen ongunstig. Sparrman dacht dat de luie kolonisten de Bosjesmannen tot slaven wilden maken.Ga naar eind4 Le Vaillant meende dat de kolonisten schuldig waren aan conflicten met de inheemse bevolking en de vernietiging van de gelukkige, niet door de decadente Europese beschaving aangetaste samenlevingen die in het binnenland bestonden.Ga naar eind5 Zowel Sparrman als Le Vaillant zagen de bedreiging van de inheemse bevolking door de kolonisten in een groter verband. Sparrman had ook kritiek op het Nederlandse koloniale systeem in de KaapkolonieGa naar eind6 met zijn onnodig wrede strafrechtspleging.Ga naar eind7 In de ogen van Le Vaillant liep er een lijn van de plunderingen die de Spanjaarden in de zestiende eeuw in Amerika uitgevoerd hadden naar de wreedheden in de Kaapkolonie aan het einde van de achttiende eeuw.Ga naar eind8 Dit negatieve beeld werd rond 1800 nog aangescherpt in de reisverslagen uit 1801 en 1804 van de Engelse koloniale ambtenaar John Barrow (1764-1848; afb. 33). Barrow verbleef tijdens de jaren van het Engelse tussenbewind (1795-1803) aan de | |
[pagina 138]
| |
33 Miniatuurportret van John Barrow uit 1795 (uit: C. Lloyd, Mr. Barrow of the Admiralty, 1970).
| |
[pagina 139]
| |
Kaap. In tegenstelling tot de Zweed en de Fransman, die afkomstig waren uit landen die geen aanspraak maakten op de Kaapkolonie, hebben Barrows observaties over de Nederlandse kolonisten ook een politieke betekenis. Ze zijn tegelijk uitingen van een nieuwe, humanitaire gevoeligheid en bedoeld om het Engelse koloniale beleid te beïnvloeden. In dit hoofdstuk wil ik onderzoeken hoe Barrow de representatie van de Nederlandse kolonisten en het Nederlandse koloniale bewind verweeft met een pleidooi voor handhaving, dan wel herstel, na 1803 wanneer de Kaapkolonie weer Nederlands wordt, van Brits koloniaal gezag over de Kaapkolonie. Barrows kritische beschrijving van de kolonisten steunt op een achttiende-eeuws humanitair discours en op natuurrechtsargumenten over het gebruik van land in gekoloniseerde gebieden. Op basis hiervan leidt zijn argumentatie tot een veroordeling van de Boer (de ‘Dutch colonist’ of ‘Boor’, in Barrows termen). In het eerste deel van zijn reisbeschrijving, An account of travels into the interior of Southern Africa, in the years 1797 and 1798 [...], dat in 1801 verscheen, deed Barrow dit in de vorm van reisschetsen (‘sketches’) waarmee hij een geschakeerd beeld van de Zuid-Afrikaanse werkelijkheid wilde geven. De Boeren werden hierin alleen terloops bekritiseerd. In het tweede deel, An account of travels into the interior of southern Africa; in which is considered the importance of the Cape of Good Hope to the different European powers, as a naval and military station [...] uit 1804, legde hij sterker de nadruk op hun verwerpelijkheid om dit gegeven naast militair-strategische en economische argumenten te kunnen gebruiken in een pleidooi voor de herovering van de Kaapkolonie. In het onderstaande wil ik onderzoeken hoe Barrow zijn representatie van de Boer construeert en daarbij het ermee contrasterende beeld van de inheemse bevolking betrekken. De voorstellingen van Boer en inboorling sluiten op elkaar aan. Waar sommige inboorlingen in Barrows etnografische discours de hoogste trappen van ontwikkeling bereikten die haalbaar waren voor barbaarse volken, bevonden de Boeren zich op de laagste trap van Europese beschaving. Degeneratie stond in zijn optiek tegenover de belofte van ontwikkeling. Dit beeld was verbonden met een anti-Nederlands discours. Barrows gedegenereerde Nederlandse kolonist in de Kaapkolonie was het opvallendste element in het negatieve beeld dat hij en andere Engelse schrijvers van het Nederlandse kolonialisme hadden. Ze construeerden op die manier een ‘Zwarte Legende’ over het Nederlandse kolonialisme, zoals men dat in de zestiende en zeventiende eeuw had gedaan over wrede Spanjaarden in Zuid-Amerika. Barrows negatieve beeld van de Nederlandse kolonist in Zuid-Afrika is zeer invloedrijk gebleken. Zeker gedurende de eerste helft van de negentiende eeuw waren schrijvers voor of tegen de mening van Barrow over de Boeren.Ga naar eind9 Zelfs aan het einde van de negentiende eeuw werden de opinies van Barrow nog kritiekloos herhaald.Ga naar eind10 | |
De loopbaan en werkwijze van BarrowOpmerkelijk is dat Barrow niet alleen het beeld van zuidelijk Afrika diepgaand beïnvloed heeft. Zijn Travels in China, dat in 1804, kort na zijn Zuid-Afrika-boeken | |
[pagina 140]
| |
verscheen, was uiterst belangrijk voor het Europese beeld van China in de negentiende eeuw. Barrow was de uitvinder van de stagnatie-these ten aanzien van China. Volgens deze these zou China eeuwen lang een hoogstontwikkelde beschaving hebben gehad, waarna de ontwikkeling ergens in de vijftiende eeuw stagneerde. Het land was daardoor aan het einde van de achttiende eeuw ver achter geraakt bij het technologisch vooruitstrevende West-Europa. Deze these was de belangrijkste vooronderstelling in het werk van China-experts in de negentiende eeuw.Ga naar eind11 Gezien zijn eenvoudige afkomst is het verbazingwekkend dat Barrow zo invloedrijk kon worden. John Barrow werd in 1764 nabij Ulverston in Lancashire geboren als de zoon van een kleine boer. Zijn schoolopleiding bleef beperkt tot een aantal jaren op plaatselijke Grammar Schools, waar hij tot zijn dertiende vooral grondig literatuuronderwijs heeft gehad: Homerus, Xenophon, Livius, Horatius, Vergilius en het memoriseren van grote stukken Shakespeare.Ga naar eind12 De sporen hiervan zijn terug te vinden in zijn geschriften. In de Zuid-Afrika-boeken citeert hij bijvoorbeeld geregeld uit de Engelse en Latijnse literatuur. In zijn vrije tijd leerde hij er wiskunde, navigatiekunst en landmeetkunde bij. Na zijn schooljaren werkte Barrow op de administratie van een ijzergieterij in Liverpool. Vervolgens voer hij op een walvisvaarder naar Groenland, met als gevolg een levenslange belangstelling voor het Noordpoolgebied. Na zijn terugkeer werd hij aangesteld als docent wiskunde aan een zeevaartacademie in Greenwich. Een van zijn leerlingen was de zoon van de invloedrijke George Staunton die Barrow in contact bracht met George Macartney (1737-1806), een voormalige hoogwaardigheidsbekleder van de East India Company. Vanaf dit moment genoot Barrow de protectie van invloedrijke Tory-potentaten, zoals George Macartney. In 1792 vergezelde hij Macartney tijdens een twee jaar durende gezantschapsreis naar China. Tijdens de terugreis liep Barrow honderden kilometers door het land, waarbij hij een beetje Chinees leerde en informatie over China verzamelde die door Staunton gebruikt zou worden in zijn Authentic account [...] of an embassy from the king of Great Britain to China (1797). Toen Macartney aangesteld werd als gouverneur van de Kaapkolonie, ging Barrow als secretaris met hem mee. Van 1797 tot 1803 verbleef hij aan de Kaap, waar hij in 1799 trouwde met Anna Maria Truter, de dochter van een Nederlandse ambtenaar. Terug in Engeland werd hij in 1804 benoemd tot tweede secretaris van de Admiraliteit, een betrekking die hij bijna veertig jaar zou bekleden. Barrow ontwikkelde zich hier tot een invloedrijke figuur. Hij publiceerde in 1804 het tweede deel van zijn boek over Zuid-Afrika, gevolgd door Travels in China (1804) en A voyage to Cochinchina (1806) over zijn bezoek aan Viëtnam. Op instigatie van Barrow konden in het tweede en derde decennium van de negentiende eeuw expedities naar het noordpoolgebied ondernomen worden en werd zijn naam in Canada en Alaska verbonden aan Point Barrow, Cape Barrow, Barrow's Strait en Barrow Bay. Hij publiceerde een boek over poolreizen, A chronological history of voyages into the Arctic region (1818) en over de muiterij op de Bounty, The eventful history of the mutiny [...] of H.M.S. Bounty (1831). In 1830 was hij een van de oprichters van de Royal Geographical Society. In 1847 verscheen zijn Autobiographical memoir, een beschrijving van zijn | |
[pagina 141]
| |
loopbaan.Ga naar eind13 Na zijn dood werd hij in 1850 vereerd met een gedenktoren op een heuvel nabij Ulverston. Deze toren heeft Barrows roem niet kunnen vasthouden. De filmgeschiedenis heeft hem ingehaald, want volgens een toeristische website is de in Ulverston geboren Stan Laurel van Laurel & Hardy de bekendste zoon van dit stadje.Ga naar eind14 Tijdens zijn verblijf in Zuid-Afrika ondernam Barrow drie binnenlandse reizen. De eerste reis van juli 1797 tot januari 1798 werd ondernomen in opdracht van gouverneur Macartney. Tijdens deze reis naar de Oost-Kaap bezocht hij Graaff-Reinet, Algoabaai en de Winterhoekbergen, en had hij een gesprek met de Xhosahoofdman Gaika (Ngqika). Barrow had als opdracht om zich tijdens deze reis een beeld te vormen van de politieke situatie en het economisch potentieel van het binnenland, en cartografische informatie te verzamelen. Voor het overige liet Macartney hem vrij, vertrouwend op Barrows nieuwsgierigheid.Ga naar eind15 Van april tot mei 1798 maakte hij een tweede, korte reis naar Saldanhabaai en het Roggeveld en van 8 maart tot 8 juni 1799 vergezelde hij een detachement militairen naar opstandige boeren in Outeniqualand en het gebied rond Mosselbaai. De beide eerste reizen zijn beschreven in het eerste deel van zijn Zuid-Afrika-boeken, An account of travels into the interior of Southern Africa, in the years 1797 and 1798 (1801). De beschrijving van de derde reis verscheen in hoofdstuk 2 van het tweede deel, An account of travels into the interior of Southern Africa [...] Volume the second (1804). Barrow beschikte over een beperkte wetenschappelijke uitrusting tijdens zijn reizen. Hij had landmeetinstrumenten - een kompas, sextant, meetketting en chronometer - en een thermometer bij zich.Ga naar eind16 Voor het determineren van planten en dieren beschikte hij over het Systema Naturae van Linnaeus (waarna hij herhaaldelijk verwijst in zijn boeken) en Hortus Kewensis van William Aiton uit 1789.Ga naar eind17 In zijn autobiografie vermeldt hij dat hij aanvankelijk slechts ‘little Dutch’ praatte,Ga naar eind18 wat de communicatie met tolken, kolonisten en de inheemse bevolking natuurlijk bemoeilijkte. Na het huwelijk met de Nederlandse Anna Truter in 1799 moet zijn kennis van het Nederlands wel iets beter zijn geworden, maar toen had hij zijn belangrijkste reizen al gemaakt. Barrow verzamelde op een breed terrein informatie. Alles interesseerde hem: de drie koninkrijken van de natuur evengoed als de mensen die hij in het binnenland ontmoette. Zijn tijdgenoten vonden deze allesomvattende wetenschappelijke nieuwsgierigheid (‘curiosity’) opvallend.Ga naar eind19 Gouverneur Macartney schreef naar aanleiding van Barrows reis naar de Oostkaap aan generaal Dundas: ‘I have sent [...] Mr. Barrow, a Gentleman of my family, who is well qualified to observe, to judge, and to act, and whose journey, as he is known to be fond of natural history, passes for a tour, not of business, but of curiosity, science and botanical research.’Ga naar eind20 De Kaapse society-dame Anne Barnard beschrijft Barrow als volgt in haar brieven: ‘just one of the pleasantest, best-informed and most eager-minded young men in the world about everything curious or worth attention’. Overal vond hij ‘novelties and amusements’, ‘darted at plants and fossils’ en ‘wherever we saw a questionable stone or ore, Mr. Barrow attacked it with a hammer’.Ga naar eind21 Barrow bezat een alles omvattende begeerte naar kennis die ook verzamelaars in de vroegmoderne tijd kenmerkte.Ga naar eind22 | |
[pagina 142]
| |
De informatie die hij verzamelde, werd door Barrow vóór de publicatie ervan vergeleken met de bestaande literatuur. Barrow had de belangrijkste boeken over Zuid-Afrika gelezen. De oudste schrijvers - Tachard, Mercklin, Valentyn en Kolb - waren volgens hem niet competent omdat ze het binnenland nooit bezocht hadden. Van de eigentijdse schrijvers had Sparrman goede natuurbeschrijvingen, maar hij geloofde te gemakkelijk in de onzin van Kolb. Thunbergs boek was ‘a collection of incomplete and unconnected paragraphs’ en Paterson schreef ‘a mere journal of occurences’. De reisjournalen van voc-reizigers, zoals het journaal van landmeter Brink van de reis van Hendrik Hop uit 1761-1762, deugden evenmin. Le Vaillants boeken bevatten waardevolle inlichtingen, maar hij mengde er fictie door. Welk nut had de mensheid immers van Le Vaillants vermakelijke beschrijvingen van zijn huisaap Kees? Het was erg irritant dat ‘Monsieur’ Le Vaillant steeds de held was in zijn eigen verhaal.Ga naar eind23 De bestaande literatuur voldeed dus niet. De Nederlanders hadden als koloniale gezagsdragers ook nagelaten de zuidpunt van Afrika behoorlijk te beschrijven en karteren.Ga naar eind24 Genoeg reden om het zelf beter te doen. Zijn eigen bevindingen en hypotheses confronteert Barrow vaak met wat in de wetenschappelijke, vooral natuurhistorische literatuur over een onderwerp gezegd was. Hij was een kritische waarnemer die bestaande kennis vergeleek met wat hij zelf gezien had en soms hypotheses durfde op te stellen die wetenschappelijke paradigma's in twijfel trokken. Ik zal hiervan maar één voorbeeld geven. Tijdens zijn reis naar de oostgrens van de Kaapkolonie zag hij gnoes. Volgens het Systema Naturae van Linnaeus behoorden deze dieren tot de antilopen, wat Barrow vreemd vond, aangezien de gnoe volgens hem eigenschappen deelde met het paard, de wilde os, het hert en de antiloop. Dit bracht hem op de gedachte dat er misschien behoefte was aan de introductie van ‘intermediate genera’ binnen de taxonomie van Linnaeus, dit wil zeggen dieren die tot meer dan een soort behoren. Dit zou meteen aantonen dat de Grote Keten van de Schepping uit fijnere schakels bestond dan tot nu toe werd aangenomen.Ga naar eind25 Anders dan bijvoorbeeld de Nederlandse reiziger Gordon nam hij geen genoegen met de rol van nederige verzamelaar van data, maar verstoutte hij zich speculatieve voorstellen te doen om de wetenschappelijke theorie beter te laten aansluiten bij de empirie. Behalve reisbeschrijvingen heeft Barrow in 1801 ook de eerste betrouwbare kaart van de Kaapkolonie gepubliceerd. Zijn boeken en kaart kregen in de negentiende eeuw dezelfde betekenis als Peter Kolbs Capvt Bonae Spei Hodiernvm voor de achttiende eeuw had vervuld: dat van een naslagwerk en vergelijkingspunt voor eigen waarnemingen. Je kon in de negentiende eeuw niet om Barrow heen, al kon je met hem van mening verschillen. | |
Barrows imperialistische ogenDankzij Mary Louise Pratt geniet Barrow in de postkoloniale kritiek momenteel een twijfelachtige faam. Bij twee gelegenheden heeft Pratt Barrow op een venijni- | |
[pagina 143]
| |
ge manier aangevallen als exponent van koloniale wetenschapsbeoefening. In 1986 verscheen ‘Scratches on the face of the Country; or, What Mr. Barrow Saw in the Land of the Bushmen’. Dit opstel is in enigszins gewijzigde vorm later opgenomen in Pratts invloedrijke studie over koloniale reisbeschrijvingen, Imperial Eyes.Ga naar eind26 Ze geeft hierin een erg gechargeerd beeld van het eerste deel van Barrows Travels (1801). Ze verwijt Barrow onder andere zijn grote belangstelling voor natuurlijke historie. Pratt ziet daarin een kwaadwillige poging ‘to minimize the human presence’.Ga naar eind27 Menselijke aanwezigheid wordt volgens Pratt door Barrow zoveel mogelijk verzwegen. Barrows ‘rondreizende oog’ produceert ‘lege’ landschappen waarvan het economische potentieel beoordeeld wordt. Voorzover de inwoners, inclusief de kolonisten, ter sprake komen, is het alleen om aan te geven in hoeverre ze niet voldoen aan Barrows maatstaven. Hij beschrijft generaliserend en objectiverend hun zeden en gewoonten, vooral die van de San die zijn ‘chief ethnographic interest’ zouden vormen.Ga naar eind28 Deze karakteristiek van Barrows werk is eenzijdig en in veel opzichten foutief. Barrow heeft wel degelijk interesse voor de bevolking van Zuid-Afrika en bovendien zijn de San niet zijn belangrijkste etnografische onderwerp. Hij heeft meer te zeggen over de Xhosa's en de Nederlandse kolonisten. Barrows beschrijving van de verschillende bevolkingsgroepen is veel gecompliceerder dan op te maken valt uit Pratts gratuite bespreking waarin ze stukken uit Barrows werk geplukt heeft om haar opvattingen over wetenschappelijke reizigers aan het einde van de achttiende eeuw mee te illustreren. Haar hoofdthese is dat dit soort reizigers hoofdzakelijk geïnteresseerd is in landschaps- en natuurbeschrijving. Indien de inheemse bevolking al ter sprake komt, zou de beschrijving zich bepalen tot lichamelijke eigenschappen, die dan meestal ongunstig worden voorgesteld. Grote delen van Barrows boeken handelen inderdaad over de Zuid-Afrikaanse natuur, die door Barrows ‘traveling eye’Ga naar eind29 beschreven wordt of waarover hij voor de vuist weg wetenschappelijke hypotheses opstelt. Deze natuurhistorische belangstelling moet echter gezien worden tegen de achtergrond van wetenschapsopvattingen uit de achttiende eeuw. Barrow schreef in een tijd dat er nog geen specialisering bestond in de wetenschappelijke beschrijving van de niet-Europese wereld. Zoals zijn voorgangers probeert hij alles wat hem opvalt of waarvan hij vermoedt dat het zijn lezers interesseert, te beschrijven. De grote Paarl-rots of de gnoe evengoed als de zeden en gewoonten van de kolonisten en inheemse volken. Als hij mensen beschrijft, zal hij dat in veel gevallen in generaliserende termen doen, want dat was in de vroegmoderne tijd de gewoonte, ook als er geschreven werd over Europese volken.Ga naar eind30 Omdat een specialistische interesse ontbrak, bestond er ook geen duidelijke hiërarchie tussen de onderwerpen die in reisbeschrijvingen aan bod kwamen. Alle aspecten van de vreemde werkelijkheid waren evenzeer de aandacht waard, al is het wel zo dat Barrow veel meer bladzijden besteedt aan de zeden en gewoonten van een bepaalde bevolkingsgroep dan aan de habitat van specifieke planten en dieren of geologische verschijnselen. Etnografie speelt bij Barrow dus wel degelijk een relatief belangrijke rol, ook omdat dit hem de gelegenheid bood een standpunt in te nemen over de vraag of de Kaapkolonie een En- | |
[pagina 144]
| |
gelse kolonie moest zijn. In zijn etnografische beschrijvingen neemt Barrow een Engels-koloniaal, ‘verlicht’ standpunt in waarbij hij de inheemse bevolking gunstig voorstelt of minstens in bescherming neemt tegen kritiek, terwijl hij een erg negatief beeld schetst van de Nederlandse kolonisten en het Nederlandse koloniale bewind. Voorzover er in de Travels sprake is van zich distantiëren van vreemde mensen (‘othering’ genoemd in de Engelse vakliteratuur) is het primair gericht tegen mede-Europeanen. Ik zal hier later op terugkomen. Achtereenvolgens kwam Barrow tijdens zijn drie reizen - als we zijn terminologie gebruiken - met Hottentotten, Kaffers, Bosjesmannen en Namaqua's in aanraking. Bovendien was hij voortdurend in contact met de Nederlandse kolonisten. Dit contact leidt in zijn twee boeken tot beschrijvingen van deze vijf groepen, waarbij Barrow het minste te zeggen heeft over de ‘Kleine’ Namaqua's in het noordwesten van Zuid-Afrika omdat er van deze groep in zijn tijd weinig meer over was.Ga naar eind31 Ook de meeste Hottentotten in de oostelijke delen van de Kaapkolonie hadden veel van hun oorspronkelijke levensvormen verloren, waardoor Barrow weinig over hen te melden had.Ga naar eind32 De zwijgzaamheid van de reiziger over een bepaalde inheemse bevolkingsgroep kon daarom het gevolg zijn van hun verdwijning door acculturatie, iets wat Pratt ontgaat.Ga naar eind33 Barrow neemt inheemse groepen dikwijls in bescherming tegen critici. De Hottentotten in de Kaapkolonie zijn er volgens hem weliswaar miserabel aan toe, maar het is onrechtvaardig ze daarvoor te veroordelen, want ze zijn door de kolonisten beroofd van hun bestaansmiddelen;Ga naar eind34 het is waar dat de Bosjesmannen woeste wilden zijn, maar ze zijn zo geworden doordat de kolonisten hun vrouwen en kinderen gestolen hebben, vroeger waren ze juist vreedzaam;Ga naar eind35 de slechtheid van de Kaffers (Xhosa's) is gewoonweg een kwaadaardig verzinsel van de kolonisten.Ga naar eind36 Verder probeert hij de goede eigenschappen van inheemse bevolkingsgroepen te benadrukken, vooral van de Kaffers die hij tijdens zijn eerste reis naar de oostgrens van de Kaapkolonie had bezocht. De Kaffers en niet de Bosjesmannen krijgen bij Barrow trouwens de meeste aandacht (anders dan Pratt beweert).Ga naar eind37 De nieuwswaarde van zijn mededelingen lag hier hoger, omdat er nog maar weinig gepubliceerd was over de Kaffers, omdat Le Vaillant in zijn Voyage en Second Voyage bijvoorbeeld al uitgebreid had bericht over de Bosjesmannen en Hottentotten. Wellicht daarom dat Barrow veel aandacht besteedt aan etnografie in verhouding tot landschapsbeschrijving in het gedeelte dat handelt over zijn bezoek aan het gebied aan de overzijde van de Visrivier, het woongebied van de Kaffers. Van de 35 bladzijden die hij aan dit gebied besteedt, zijn 29 gewijd aan de Kaffers.Ga naar eind38 Etnografie is anders dan Pratt het doet voorkomen absoluut geen ondergeschikt onderwerp in de Travels.Ga naar eind39 Barrow begint het gedeelte over zijn bezoek aan Kafferland met de beschrijving van zijn ontmoeting met de jonge ‘koning’ Gaika (Ngqika; 1775-1829), met wie hij onderhandelingen voert die moesten leiden tot beëindiging van de vijandigheden tussen de Kaffers en de kolonisten. In de beschrijving die volgt, gebruikt Barrow weliswaar het discriminerende onderscheid tussen geciviliseerde en ongeciviliseerde volken, maar geeft hij ook een bewonderende beschrijving van de Kaffers in het algemeen en zijn gespreksgenoot Gaika in het bijzonder - hij noemt | |
[pagina 145]
| |
Gaika's uiterlijke schoonheid en verbazingwekkende intelligentie voor iemand die nog zo jong is en ‘voor een Kaffer’.Ga naar eind40 De Kaffers vallen op grond van hun relatief laag ontwikkelde technologie binnen de categorie onbeschaafd. Hun wapens zijn bijvoorbeeld onhandig, hun ambachtelijke vaardigheden beperkt en ze hebben zich nooit gewaagd aan zeevaart. Bij dat laatste haalt hij een paar verzen van Horatius aan (Oden I, 3, strofe 3), waarin zeevaart overigens een vorm van overmoed wordt genoemd.Ga naar eind41 Technologisch waren de vermogens van de Kaffers dus beperkt, maar het ontbreekt ze niet aan intelligentie en andere voortreffelijke, vooral lichamelijke kwaliteiten. Die nadruk op lichamelijke en meer specifiek fysionomische eigenschappen is geen persoonlijke hebbelijkheid van Barrow en ook niet bedoeld om de Kaffers tot natuurverschijnsel te degraderen, maar komt voort uit achttiende-eeuwse discoursen op grond waarvan aan lichamen psychologische betekenissen konden worden afgelezen.Ga naar eind42 De Kaffers vertoonden anatomische en fysionomische perfectie. Anatomisch leken sommige mannen op het summum van mannelijke schoonheid, de Hercules Farnese,Ga naar eind43 waarvan Joseph Addison dacht dat het een van de vier mooiste klassieke standbeelden was.Ga naar eind44 Het sterke lichaam van de Kaffer was volgens Barrow een gevolg van een gezonde, eenvoudige levenswijze, omdat hij niet was blootgesteld aan de verzwakkende invloeden van de beschaving, een redenering die een primitivistische indruk maakt. Fysionomisch bekleedden de Kaffers de hoogste plaats in de ‘great chain of being’, de hiërarchische keten van levensvormen met de Europeaan aan de top: Hoewel ze zwart of bijna zwart zijn, delen ze geen uiterlijke eigenschappen met de Afrikaanse neger. De vergelijkende anatoom zou in verwarring kunnen raken wanneer hij de schedel van een Kaffer een plaats zou willen geven in de keten van levensverschijnselen die door hem zo ingenieus in elkaar gezet is en waarin alle elementen een plaats hebben, van de meest volmaakte Europeaan tot de orang-oetan en daarvandaan tot aan de hele apenstam. Het hoofd van een Kaffer is niet langwerpig en de occipitale beenderen vormen bijna een halve cirkel. De lijn die vanaf het voorhoofd naar de kin over de neus getrokken wordt is convex, zoals bij de meeste Europeanen. Kortom, als de natuur hem niet het beginsel geschonken had dat zwartheid veroorzaakt, waarvan anatomisten hebben vastgesteld dat het te danken is aan een bepaalde gelatineachtige vloeistof die zich tussen de epidermis en de opperhuid [sic] bevindt, zou hij op dezelfde rang als de beste Europeanen gestaan hebben.Ga naar eind45 Volgens het achttiende-eeuwse fysionomische discours mocht men aannemen dat het lichaam iets kon meedelen over de ziel. Op die manier hoopte Barrow het weinige wat Gaika hem via een Nederlandstalige Hottentottolk kon vertellen aan te vullen. Dit gesprek stokte door vertaalproblemen,Ga naar eind46 zodat Barrow andere semiotische middelen moest gebruiken om tot de geest van de Kaffers door te dringen. Hij probeerde daarom hun lichamen te lezen. In de hierboven geciteerde passage doet hij dit door toepassing van de ‘gelaatshoek’ (linea facialis) van de Nederlandse anatoom Petrus Camper (afb. 34).Ga naar eind47 De gelaatshoek maakte het mogelijk mensentypen | |
[pagina 146]
| |
Fig.1.
34 De gelaatshoek van Petrus Camper (uit: M. Meijer, Race and aesthetics, 1999). | |
[pagina 147]
| |
aan elkaar te relateren. Een gelaatshoek werd berekend door een lijn te trekken van het uitstekende deel van het voorhoofd naar de boventanden. Deze lijn sneed een horizontale lijn die van de onderkant van de neus naar de oorholte liep. Op het snijpunt produceerden deze lijnen een hoek die voor uiteenlopende mensentypen en apensoorten verschillend was. De orang-oetan had een gelaatshoek van 58 graden, de Angolees en Kalmuk hadden een hoek van 70 graden en de Europeaan van 80 graden.Ga naar eind48 Hoe groter de gelaatshoek, hoe hoger de soort zich in de hiërarchie bevond, die overigens verder reikte dan levende mensen. Romeinse standbeelden bereikten hoeken van tussen 85 en 90 graden en Griekse 100 graden. De gelaatshoek van de Kaffer moest volgens Barrow rond de 80 graden gelegen hebben, gelijk aan die van de Europeaan. In het citaat lijkt Barrow de donkere huidskleur als een schoonheidsfoutje op te vatten. Elders zegt hij dat het afkeurende oordeel over een donkere huidskleur alleen berust op vooroordeel (‘the prejudice of color’),Ga naar eind49 een standpunt dat overigens ook door Camper werd gehuldigd. Toepassing van de gelaatshoek en bewustzijn van kleurvooroordeel waren op het moment dat Barrow hierover schreef in elk geval in Engeland nog erg nieuw.Ga naar eind50 Fysionomie en anatomie gaven niet alleen algemene indicaties over de plaats van de Kaffer in de menselijke hiërarchie, maar wezen ook op intellectuele kwaliteiten waarvoor in de materiële cultuur van de Kaffers slechts beperkte aanwijzingen te vinden waren: ‘The ancients were of the opinion that the face was always the index of the mind. Modern physiognomists have gone a step further’, zegt Barrow.Ga naar eind51 Volgens de fysionomie betekende uiterlijke schoonheid inwendige goedheid en intelligentie.Ga naar eind52 Het gezicht van de Kaffer bewees daarom zijn vermogen tot hogere cultuur, wat erop wees dat hij gemakkelijk civiliseerbaar was. Hoewel Barrow complimenteus was over de Kaffers, was het systeem dat hij daarvoor gebruikte discriminerend. Europese gelaatstrekken en standbeelden uit de Klassieke Oudheid bepaalden de plaats van niet-Europeanen in de hiërarchie. | |
De Nederlandse KolonistenHeel anders was Barrows opinie over de kolonisten. In het voorgaande schemerde Barrows opinie over hen al door waar hij de kolonisten verantwoordelijk stelde voor de negatieve beeldvorming van inheemse bevolkingsgroepen. Barrows typering van de kolonisten is over het algemeen uiterst neerhalend. Zijn karakteristiek van hen geeft de indruk dat je beter aan de top van de ongeciviliseerde volken kunt staan, met de mogelijkheid om tot de geciviliseerde groep toe te treden, zoals de Kaffers, dan zoals de Nederlandse kolonisten in Zuid-Afrika, de ‘Boors’, de hekkensluiters van de beschaafde voorhoede te vormen. De kolonisten kenden volgens Barrow maar één deugd, gastvrijheid.Ga naar eind53 Voor het overige heeft Barrow alleen kritiek. In het eerste deel van zijn Travels uit 1801 schetst hij alleen terloops een beeld van de kolonisten (afb. 35). Systematische uitweidingen zijn slechts kort.Ga naar eind54 De aanval wordt in het tweede deel van de Travels ingezet als onderdeel van een pleidooi | |
[pagina 148]
| |
35 Interieur van een kolonistenwoning in de Kaapkolonie (uit: John Barrow, Travels, 1806).
| |
[pagina 149]
| |
voor het heroveren van de Kaapkolonie die op dat moment (1804) weer in Nederlandse handen was. De verdorvenheid van de Nederlandse kolonisten groeit dan uit tot een stelling die in de volgende bladzijden bewezen moet worden: Intussen zal ik alleen opmerken, als een aanname die hierna bewezen moet worden, dat de Nederlandse boeren uit de Kaap beter gevoed zijn, meer indolent, meer onwetend en wreedaardiger dan enige andere groep mensen op de aardbodem die de naam heeft dat ze beschaafd zijn.Ga naar eind55 Mikpunt van kritiek blijkt echter vooral één categorie kolonisten te zijn, de veeboeren, of zoals ze nu in de geschiedschrijving bekend staan, de trekboeren.Ga naar eind56 Barrow heeft ook wel kritiek op de bewoners van Kaapstad - ze zijn volgens hem domme, vadsige zuiplappen en slavenhouders die geen boeken lezen -, maar het zijn de veeboeren in het binnenland die de zwaarste kritiek te verduren krijgen. Dat ze goed gevoed zijn, zoals hij in het citaat zegt, is een eufemisme. De kolonisten zijn in veel gevallen overvet. Mannen hebben door hun hangbuiken moeite om van een paard af te stijgenGa naar eind57 en hij zag onder hen de dikste vrouw die hij ooit in zijn leven gezien had.Ga naar eind58 Deze vetzucht hangt samen met de tweede eigenschap uit het citaat, de luiheid van de kolonisten. Hij komt hier geregeld op terug. Luiheid had economische en morele consequenties. Ze leidt onder andere tot een slecht gebruik van de natuurlijke hulpbronnen in Zuid-Afrika. De Nederlandse boeren zijn niet geïnteresseerd in de verbetering van landbouwmethodesGa naar eind59 en hebben niet geprobeerd quagga's en buffels te domesticeren.Ga naar eind60 Barrow denkt hier zelfs te maken te hebben met een algemeen heersende Nederlandse koloniale kwaal. Ook in Batavia zijn de Nederlanders lui en laten ze al het werk doen door Chinezen.Ga naar eind61 Het verwijt van luiheid is binnen een koloniale context zwaarwegender dan het op het eerste gezicht lijkt. Luiheid van de Boeren betekent niet alleen dat ze niet voldoen aan de nieuwe normen van vlijt die in de industriële samenleving golden.Ga naar eind62 Het slechte gebruik van natuurlijke hulpbronnen neemt ook de rechtvaardiging weg voor koloniale verovering. In het natuurrechtsdenken vanaf de zeventiende eeuw, zoals dat geformulereerd is door Francis Bacon, Hugo de Groot, John Locke en Emeric de Vattel, was efficiënt grondgebruik het belangrijkste argument om grond waarop nomaden woonden in bezit te kunnen nemen. De nomaden deden immers niets met de grond en dus was deze grond terra nullius, eigendom van niemand. Maar dan rustte ook de plicht op de nieuwe eigenaar optimaal gebruik te maken van de grond.Ga naar eind63 Hieraan voldeden de Nederlandse kolonisten volgens Barrow niet, zeker niet de nomadische trekboeren. Meer was volgens Barrow in dit opzicht onder een Engels regime te verwachten:Ga naar eind64 ‘the spirit of improvement that has always actuated the minds of the English in all their possessions abroad, will no doubt shew itself at this place.’Ga naar eind65 Het natuurrechtsargument over grondgebruik wordt door Barrow tegen de Nederlandse koloniale concurrent aangewend. Nederlanders voldoen niet aan de geldende normen voor koloniale inbezitname; Engelsen koloniseren beter dan luie Nederlanders. Het natuurrechtsdenken legde aan kolonisten ook de plicht op de inheemse | |
[pagina 150]
| |
bevolking goed te behandelen.Ga naar eind66 Dit voorschrift werd in Engeland aan het einde van de achttiende eeuw nog sterker benadrukt binnen een nieuw ‘humanitair’ discours. Binnen dit discours werd de ‘man of feeling’ geprezen als iemand die gevoelig was voor het leed van anderen en daardoor blijk gaf van een deugdzame natuur. De humanitaire gevoelens richtten zich op een steeds groter aantal gemarginaliseerde groeperingen, zoals misdadigers, slaven en waanzinnigen, en leidde tot kritiek op vormen van wreedheid die voorheen acceptabel waren.Ga naar eind67 Aan het einde van de achttiende eeuw verzetten opgevoede Engelsen zich ook tegen dierenmishandeling.Ga naar eind68 Medelijden en weerzin tegen nodeloze wreedheid werden betiteld als gecivilizeerde emoties, terwijl deze wreedheid een teken werd van barbaarsheid. Dit humanitaire discours ontwikkelde zich in de negentiende eeuw zelfs tot een speciale variant van het Engelse koloniale discours. Volgens dit humanitair getinte koloniale discours moest een Engels koloniaal bewind zorgen voor humanitaire omstandigheden. Het Engelse publiek moest zich gaan identificeren met het leed van de onderdrukte Ander, terwijl (wrede) kolonisten vaak het doelwit van kritiek werden.Ga naar eind69 Verzet tegen slavernij en medelijden met de mishandelde inboorling werden voorgesteld als een speciale kwaliteit van het Britse volk.Ga naar eind70 Barrow lijkt een voortrekkersrol te hebben vervuld in de ontwikkeling van dit discours, dat pas na zijn Zuid-Afrikaanse publicaties in de negentiende eeuw tot bloei kwam. Het verwijt van wreedheid tegen de inheemse bevolking (en dieren) speelt een belangrijke rol in Barrows aanklacht tegen de Nederlandse kolonisten. In zijn betoog schemert ook door dat Brits gezag hieraan paal en perk kon stellen. Steeds vindt hij aanleiding voorbeelden te geven van wreed optreden door kolonisten tegen de inheemse bevolking. De kolonisten zijn volgens hem schuldig aan alle conflicten met de inheemse bevolkingGa naar eind71 en hij vermeldt een groot aantal gevallen van mishandeling of moord door kolonisten.Ga naar eind72 ‘Inhumanity’ is volgens hem de ergste eigenschap van de kolonisten.Ga naar eind73 Een van zijn voorbeelden is berucht geworden: afranseling van Hottentotten waarvan de duur wordt vastgesteld op grond van het aantal pijpen dat de bestraffende boer rookt (‘flogging by pipes’).Ga naar eind74 Barrow leidt zijn beschrijving van dit onderwerp in met de opmerking dat je in de Kaapkolonie alle wrede straffen vindt die gangbaar zijn in de West-Indische slavenkoloniën, maar het ergste vindt hij de gevoelloosheid waarmee straf wordt toegediend. De Nederlandse boer is het tegenovergestelde van een beschaafde ‘man of feeling’: Bij vergrijpen van een te geringe betekenis om het flegma van de Nederlandse boer in beroering te brengen, is de koelheid en rust die hij ten toon spreidt tijdens de bestraffing van zijn slaaf of Hottentot in de hoogste mate lachwekkend en tegelijk een aanwijzing van een barbaarse neiging tot gevoelloze wreedheid die in zijn hart schuilt. Hij slaat ze niet volgens een vastgesteld aantal slagen, maar volgens tijd; en omdat ze geen uurwerken hebben of andere middelen om kleinere tijdseenheden te markeren, heeft hij een excuus gevonden voor een van zijn meest geliefde genoegens. Hij slaat zo lang tot hij het aantal pijpen heeft gerookt dat volgens hem in overeenstemming is met de omvang van de misdaad.Ga naar eind75 | |
[pagina 151]
| |
Barrow geeft niet alleen voorbeelden van wreedheid jegens mensen maar ook tegen dieren. Over het afbeulen van ossen zegt hij: ‘an instance of brutality and cruelty that will scarcely be supposed to exist in a civilized country’.Ga naar eind76 Barrow schetst een erg donker beeld van de Boeren. Als we de meest gebruikte loci a persona langsgaan, zoals die door Cicero, de Rhetorica ad Herennium en bij Quintilianus gegeven worden, dan krijgen de Boeren op alle punten een slechte kwalificatie.Ga naar eind77 Wat betreft hun lichaam zijn de Boeren te dik en te lomp; hun karakter is lui, wreed en gevoelloos; natuurlijke hulpbronnen worden als gevolg van luiheid niet goed benut. Quintilianus noemt bovendien afstamming als element van de persoonsbeschrijving.Ga naar eind78 Ook hier kregen de Boeren een slechte kwalificatie. Hun luiheid wijst erop dat ze niet afstamden van de vlijtige Nederlanders.Ga naar eind79 Veeleer waren ze afstammelingen van Duitse huursoldaten die ook zelf aan mishandeling gewend waren, wat ook de wreedheid van de Boeren verklaart.Ga naar eind80 Het resultaat is een vituperatio (scherpe afkeuring) van de Nederlandse kolonisten, waaraan alleen de aan het Engelse bewind gehoorzame kolonisten van het Sneeuwberggebied, in het oosten van de Kaapkolonie, ontkomen.Ga naar eind81 In sommige gevallen gaat deze vituperatio over in kritiek op het Nederlandse koloniale bewind dat verantwoordelijk wordt gesteld voor de slappe regering, verwaarlozing van de kennisvergaring over de kolonie en een wreed strafrechtstelsel.Ga naar eind82 Op twee plaatsen trekt Barrow zelfs parallellen met andere Nederlandse koloniale vestigingen. Luie kolonisten worden ook in Batavia gevondenGa naar eind83 en ‘flogging by pipes’ werd volgens hem ook toegepast in de Nederlandse kolonie Malacca.Ga naar eind84 De remedie voor deze misstanden is een streng maar rechtvaardig Engels koloniaal bewind. Het Nederlandse bewind van voor 1795 had de kolonie verwaarloosd. Als de Engelsen niet waren gekomen, was de kolonie overgeleverd geweest aan ‘Jacobinism’,Ga naar eind85 een benaming voor radicaal-democratische politiek die geïnspireerd was door de Franse revolutie en die in de Kaap vooral gevonden werd onder de opstandige veeboeren van Graaff-Reinet, dezelfde groep die ook verder het grootste deel van Barrows gram te verdragen kreeg.Ga naar eind86 Zolang de Engelsen het gezag uitoefenden aan de Kaap, kreeg Jacobinisme geen kans. Het Engelse bewind had gezorgd voor humanisering van het strafrechtGa naar eind87 en moest zorgen voor bestraffing van wreedheden die door Boeren tegen de inheemse bevolking begaan waren.Ga naar eind88 Ook het slechte gebruik van de grond kon onder Engels gezag verbeterd worden.Ga naar eind89 Hoe goed bestuur het wrede optreden van de Boeren kon helpen voorkomen, liet Barrow met een eigenaardig voorbeeld zien.Ga naar eind90 Tijdens zijn verblijf aan de oostgrens van de Kaapkolonie organiseerde hij een strafexpeditie (‘commando’) naar de Bosjesmannen die bestond uit gewapende boeren. Het verhaal over dit commando valt uit de toon tussen Barrows neutraal geformuleerde observaties, omdat dit gedeelte als persoonlijke belevenis met aandacht voor de details van het gebeuren verteld wordt (de retorische figuur enargeia/demonstratio). Deze expeditie had twee doelstellingen. Voor Barrow zelf was het doel om te zien hoe boeren optraden tegen Bosjesmannen (‘be eye-witness of the manner in which the farmers conducted their expeditions against these miserable set of beings’Ga naar eind91). Hij verdacht de boeren namelijk van onnodig geweld tegen Bosjesmannen. Tegen de boeren die hem | |
[pagina 152]
| |
vergezelden zei hij echter iets anders. Hij beveelt ze alleen geweld te gebruiken voor zelfverdediging, aangezien het enige doel (‘the sole object’) was om een gesprek te hebben met de hoofden van de Bosjesmannen.Ga naar eind92 De dubbele doelstelling maakt deze passage erg ambigu. Je krijgt de indruk dat hij een experiment wil uitvoeren - waarnemen hoe Boeren Bosjesmannen mishandelen - waarbij de deelnemers aan het experiment zich niet bewust moeten zijn van hun rol, terwijl hij anderzijds ook niet medeplichtig kan zijn aan het soort misdaden dat hij zelf verafschuwt. Vandaar het bevel alleen geweld te gebruiken voor zelfverdediging. Als de Bosjesmannen gelokaliseerd zijn in de buurt van de Tower-berg, overvalt de expeditie de volgende ochtend vroeg hun kamp en wordt er ook geschoten. Als Barrow aan de leider van het commando vraagt waarom hij toch heeft geschoten, antwoordt deze: ‘Good God! [...] have you not seen a shower of arrows falling among us?’Ga naar eind93 Barrow zag echter geen pijlen en hij moedigt de Boeren aan afgeschoten pijlen als bewijs te zoeken met de bedoeling de Bosjesmannen zodoende gelegenheid te geven om te ontkomen, daarmee blijk gevend van humanitair optreden. Het experiment is echter voldoende om te zien dat schieten van Bosjesmannen voor de boeren een sport is: ‘like true sportsmen when game was sprung, they could not withhold their fire’.Ga naar eind94 Dat de Bosjesmannen inderdaad pijlen hadden afgeschoten, hoort de lezer pas een paar bladzijden verder, nadat Barrow beschreven heeft hoe de Bosjesmannen dichterbij durven te komen en geschenken krijgen, na de schrik van de overval.Ga naar eind95 Er was dus wel degelijk uit zelfverdediging geschoten en niet alleen voor het plezier. De passage heeft iets onoprechts. De dubbele doelstelling, het tijdelijk verzwijgen van de rechtvaardiging voor het schieten door de boeren, en Barrow die dirigeert en manipuleert. De passage is echter ook een demonstratie van de door Barrow bepleite humanitaire, koloniale politiek. De kolonisten stonden onder zijn bevel en geweld werd daardoor tot een minimum beperkt en vervangen door overreding, toen de Bosjesmannen met geschenken overgehaald werden hun strooptochten te staken. Deze strooptochten zijn een reactie op de vergrijpen van de kolonisten, die de Bosjesmannen van hun grond verdreven en hun kinderen als slaven weggevoerd hadden.Ga naar eind96 De Bosjesmannen zelf kregen bij Barrow overigens een lagere plaats in de volkerenhiërarchie dan de atletische Kaffers. Ze zijn een ‘disgusting pigmy race’,Ga naar eind97 een opinie die volgt op de bestudering van het beruchte ‘Hottentot-schortje’ bij de vrouwen. | |
Een Nederlandse ‘Zwarte Legende’Binnen het geheel van Barrows pleidooi voor behoud (voor 1803), c.q. herovering (na 1803) van de Kaapkolonie is zijn vertoog over de kolonisten maar een van vele argumenten die pleiten voor een Engels bewind over de Kaap. De economische en vooral militair-strategische argumenten die in het tweede deel van de Travels uiteengezet worden, wogen vermoedelijk zwaarder. Wie de Kaap bezat, bestreek de zeeroute naar Azië. Om de Kaap in Nederlandse handen te laten was gevaarlijk, | |
[pagina 153]
| |
want in de Bataafse tijd (1803-1806) was de Kaap volgens Barrow in de greep van Franse agenten.Ga naar eind98 Door het negatieve beeld van de Boeren hielp Barrow echter ook een Nederlandse Zwarte Legende te fabriceren, een afkeurend discours over Nederlandse kolonisten en het Nederlandse kolonialisme, dat natuurlijk wel degelijk raakpunten had met de realiteit.Ga naar eind99 Dat was ook het geval met de oervorm van de Zwarte Legende, la Leyenda Negra, de door protestants Europa gecultiveerde afkeer van de wreedheden die de Spanjaarden begaan hadden tegen de Indianen in Zuid-Amerika. De belangrijkste bron hiervoor was het dikwijls herdrukte en vertaalde Brevisima relación de la destrucción de las Indias (‘Zeer kort relaas van de vernietiging van de Indiën’) uit 1552 van Bartolomé de las Casas.Ga naar eind100 In Engeland werd deze Zwarte Legende (Black Legend) in de zeventiende eeuw gebruikt om het eigen kolonialisme in vergelijking met het Spaanse als moreel superieur voor te stellen.Ga naar eind101 De Zwarte Legende over Nederlands Zuid-Afrika vertoont hiermee opmerkelijke parallellen, want beschuldigingen van wreedheid en aanspraken op morele superioriteit van het Britse kolonialisme zijn beide prominent bij Barrow. Bij hem niet alleen. In 1804 verscheen An account of the Cape of Good Hope van de Engelse legerofficier Robert Percival (1765-1826). Percival had in 1796 en in 1801 een paar maanden aan de Kaap doorgebracht en in het binnenland gereisd. In alle opzichten was Percival de mindere van Barrow. Zijn boek herhaalt voor een groot deel Barrows aanklacht tegen de kolonisten en, nadrukkelijker dan bij Barrow, tegen het Nederlandse koloniale bewind. De Nederlandse kolonisten behandelen de inheemse bevolking wreed,Ga naar eind102 ze zijn vuil (p. 204), te dik (p. 205), lui (pp. 205, 212-213, 220, 255), dom en onwetend (pp. 206, 230, 280), slechtgemanierd (pp. 206, 277) en maken geen goed gebruik van de natuurlijke hulpbronnen (pp. 211-242). Qua afkomst zijn de kolonisten een mengsel van avonturiers van allerlei slag, ‘low and profligate wretches’ (gemene en losbandige schoften; pp. 4, 241-242). Het Nederlandse bewind worden de wrede executies van slaven en zwarte misdadigers aangewreven. De degeneratie van de kolonisten ziet Percival als een gevolg van het verval van de Nederlandse macht. Nederland is volgens hem ten onder gegaan aan factiegevechten. Het is daardoor een schim van wat het ooit geweest is: De indruk die Nederland op alle staten van Europa maakt, behoort afschrikwekkend te zijn en zal, naar ik hoop, een nuttige les voor ze zijn. De ontaarding van de Nederlandse kolonisten hoeft ons minder te verrassen, wanneer we letten op de bedroevende veranderingen die zich in de geest van het moederland hebben voltrokken, dat midden in Europa en de beschaafde wereld gelegen is. Als we de huidige inwoners van Nederland gadeslaan, dan kunnen we nauwelijks geloven dat het dezelfde mensen zijn die vroeger zo vurig de zaak van de vrijheid waren toegedaan.Ga naar eind103 De Nederlanders zijn volgens Percival een vadsig volkje geworden, egoïstisch, niet in staat tot intellectuele inspanningen, ‘indolent and sluggish in their habits’, zonder vaderlandsliefde en, wat het ergste is, ze hebben hun prins verraden en de kant | |
[pagina 154]
| |
gekozen van de Fransen en behandelen hun goede vrienden, de Engelsen, als vijanden. Je zou ze dus collectief ‘Jacobines’ kunnen noemen, om Barrows term te gebruiken. Als gevolg van deze belabberde instelling hebben ze hun koloniën verwaarloosd (pp. 233-238, 244). In Britse koloniale kringen in Azië bestonden ook dergelijke sentimenten.Ga naar eind104 De oplossing voor de gedegenereerde toestand van de Kaapkolonie is, evenals bij Barrow, Engels koloniaal gezag. Het is volgens Percival immers een feit dat Engeland nooit nalaat beschaving, overvloed en nijverheid naar haar koloniën te brengen.113 De Engelsen zouden de inheemse bevolking kunnen opheffen uit haar achtergebleven toestand, zoals blijkt uit het succes dat ze hadden met het detachement Hottentottensoldaten gedurende het Engelse tussenbewind (p. 93).Ga naar eind105 Vandaar dat de inheemse bevolking de voorkeur geeft aan een Engels koloniaal gezag (p. 250). De kolonie zal onder Engels gezag een glorieuze toekomst tegemoet gaan door het wijze bestuur van de Engelse regering, de inspanningen van Engelse kolonisten en doordat de inheemse bevolking door een welwillende politiek haar ‘luiheid zal afschudden’. Slavernij zal afgeschaft worden in de Kaapkolonie omdat Engelsen daar nu eenmaal weerzin tegen voelen, hoewel het - niet geheel consequent - nog wel een noodzakelijk kwaad blijft in de Engelse, West-Indische koloniën (pp. 246-247). In het werk van Barrow en Percival is niet de inheemse bevolking van Zuid-Afrika, maar het in hun ogen perverse Nederlandse kolonialisme doelwit van kritiek. Door het optreden van de Nederlandse concurrent en zijn plaatselijke vertegenwoordigers, de kolonisten, in een slecht licht te stellen, wordt het Engelse kolonialisme gerechtvaardigd, zoals dat in de zestiende en zeventiende eeuw al gedaan was door het exploiteren van de Zwarte Legende over Spaanse vergrijpen in Zuid-Amerika. De postkoloniale kritiek ziet deze vormen van ‘othering’ gemakkelijk over het hoofd omdat ze over het algemeen behept is met de tegenstelling wit/zwart en de voorstelling van een coherent Europees koloniaal discours - een of andere vorm van ‘orientalisme’Ga naar eind106 - dat het uitsluitend voorzien heeft op de nietwesterse mens. Op de Europese concurrentie werd echter vaak ook met scheve, imperialistische ogen neergezien. Het door Barrow (en Percival) gecreëerde beeld van de Boeren had langdurige gevolgen. Voor veel negentiende-eeuwse Engelsen stond vast dat de Boeren ‘a backward, indolent and cruel race of men’ waren.Ga naar eind107 Men kon, zoals Thomas Buxton, de leider van de abolitionisten, in het Engelse Parlement in 1834 op gezag van ‘Mr Barrow of the Admiralty’ beweringen doen over het optreden van de Boeren tegenover de inheemse bevolking.Ga naar eind108 Eigentijdse waarnemers zagen echter dat veel misstanden onder het Engelse koloniale bewind bleven voortduren. De Schotse zendeling John Philip (1775-1851) schreef bijvoorbeeld dat hij bij zijn komst naar Zuid-Afrika in 1819 aanvankelijk op gezag van Barrow had gedacht dat de misstanden uitsluitend voor rekening kwamen van het Nederlandse koloniale heersers, maar dat hij tot zijn teleurstelling moest vaststellen dat het nieuwe bewind het niet veel beter deed.Ga naar eind109 Zoals we nog zullen zien werd Barrows voorstelling van de Zuid-Afrikaanse kolonisten aanvankelijk ook in Nederland geloofd. |
|