Verkenningen van Zuid-Afrika
(2007)–Siegfried Huigen– Auteursrechtelijk beschermdAchttiende-eeuwse reizigers aan de Kaap
[pagina 87]
| |
Hoofdstuk 5 Huishoudingen van ‘Caffers’ en ‘Hottentotten’: voorstellingen van inwoners van zuidelijk Afrika in de Gordon AtlasRobert Jacob Gordon (1743-1795) is de eerste van een drietal wetenschappelijk gevormde reizigers die ik in de volgende hoofdstukken ter sprake wil brengen. Dit waren mensen die met een eigen wetenschappelijk programma het binnenland introkken, wat ook inhield dat het ze niet in de eerste plaats te doen was om utilitaire kennis. Hun onderzoeksvragen werden vooral bepaald door de comtemporaine wetenschappelijke literatuur. Twee van hen, François le Vaillant en John Barrow, publiceerden over hun waarnemingen veelgelezen reisverslagen. Gordon deed dat niet. Hij was in zijn eigen tijd daardoor alleen bekend aan mensen die contact met hem zochten vanwege zijn grote kennis van Zuid-Afrika. In de Zuid-Afrikaanse historiografie geniet hij momenteel een zekere faam, onder meer vanwege zijn sympathieke houding tegenover inheemse mensen. Als enige reiziger uit de achttiende eeuw lijkt Gordon in staat geweest te zijn mensen die heel anders waren dan hij zelf als gelijkwaardig te bejegenen, niet alleen de door veel tijdgenoten bewonderde Xhosa's in de Oostkaap, maar ook de San die door andere reizigers meestal als uitschot beschouwd werden. Inmiddels is een belangrijk deel van zijn werk beschikbaar in Engelse vertaling en werden er biografische studies aan hem gewijd.Ga naar eind1 In Nederland is hij ten onrechte een relatief onbekende figuur.Ga naar eind2 Gordon werd in 1743 in Doesburg (Gelderland) geboren in een officiersfamilie. In aansluiting bij zijn familietraditie werd hij al op jonge leeftijd beroepsmilitair. Behalve militair was Gordon echter ook iemand met belangstelling voor natuurlijke historie. Daarom studeerde hij enige tijd aan de universiteit van Harderwijk en maakte hij in 1773-1774 op dertigjarige leeftijd een reis naar Zuid-Afrika. Tijdens zijn verblijf van dertien maanden daar maakte hij een tocht door het binnenland, waarover echter niets naders bekend is. Terug in Nederland kon hij na zijn eerste reis al gelden als specialist in Zuid-Afrikaanse aangelegenheden. In deze hoedanigheid wordt hij ook genoemd door Diderot (1713-1784) in diens Voyage en Hollande (postuum gepubliceerd in 1817). Diderot noemt hem een jonge Engelsman. Dat werd vermoedelijk veroorzaakt door het uniform van de Schotse brigade dat Gordon droeg. Omdat hij een verre Schotse voorouder had, waren Gordon en zijn vader bij de Schotse brigade van het leger van de Republiek ingedeeld (afb. 16). Diderot ondervroeg Gordon bij hun ontmoeting over een onderwerp dat de geleerde wereld tot in de negentiende eeuw bezig hield: de uitgerekte schaamlippen van de ‘Hottentot Venus’. Gordon kon hem vertellen dat dit vlezige aanhangsel inderdaad deel was van de schaamlippen en niet een ‘schortje’ dat neerhing van de buik.Ga naar eind3 In 1777 vertrok Gordon voorgoed naar Zuid-Afrika. Hij werd hier kapitein in het voc-leger aan de Kaap en bereikte uiteindelijk de rang van kolonel en com- | |
[pagina 88]
| |
16 Portret van Robert Jacob Gordon in het uniform van de Schotse brigade. Vanwege een verre Schotse voorouder diende Gordon voor zijn komst naar de Kaap evenals zijn vader als officier in de Schotse brigade van de Republiek (William Fehr-verzameling, Kaapstad).
| |
[pagina 89]
| |
mandant van het Kaapse garnizoen. Zijn vertrek naar Zuid-Afrika wekte minstens de indruk dat hij door natuurwetenschappelijke interesses werd gedreven. Dit valt af te leiden uit een brief aan griffier Hendrik Fagel (1706-1790), de man die hem vermoedelijk had geholpen om zich aan de Kaap te vestigen.Ga naar eind4 Hierin verdedigt Gordon zich tegen aantijgingen van sommige mensen dat hij ‘uit caprice na de Caap gong, om door het land te swerven’.Ga naar eind5 Le Vaillant geeft een vergelijkbare aanwijzing voor de aard van Gordons motieven. Le Vaillant hoorde van de Xhosa's een verhaal over ‘de enige honnête homme van mijn ras’ die evenals Le Vaillant rondreisde om zijn wetenschappelijke nieuwsgierigheid te bevredigen (‘voyageoit par curiosité’). Hij herkende onmiddellijk dat Gordon daarmee bedoeld werd.Ga naar eind6 Gordon kwam tragisch aan zijn eind. In 1795 verscheen een Britse vloot in Valsbaai met een brief van de afgezette stadhouder Willem V. In deze brief stond dat de Nederlandse bestuurders van de Kaap zich onder gezag van de Engelsen moesten stellen, die de Kaap dan namens de stadhouder zouden beheren tot deze weer in zijn ambt hersteld was. De voc-ambtenaren hadden daar wel oren naar. Gouverneur Sluysken (1736-1799) en militair bevelhebber Gordon waren beiden Orangisten met een diepe afkeer van de patriotten in Nederland en aan de Kaap. Toch heeft Sluysken uiteindelijk besloten het gezag niet over te dragen omdat de souvereiniteit over de koloniën niet bij de stadhouder, maar bij de Staten Generaal berustte. Na dit besluit volgde een halfslachtige verdediging van de Kaap. De bevelhebber van de strijdkrachten die door zijn jarenlange verbintenis met de Schotse brigade blijkens zijn geschriften vlot Engels schreef (ongewoon in die tijd) en vermoedelijk ook gevoelens van genegenheid koesterde jegens het perfide Albion, blonk vooral uit in het listig terugtrekken van zijn troepen uit strategische posities. Na een paar weken werd de overgave getekend. Men verdacht Gordon van verraad.Ga naar eind7 Enige tijd na de overgave hoorde het gezin van Gordon een schot in de tuin. Gordon werd dood gevonden. Volgens een van zijn officieren, de patriots gezinde luitenant P.W. Marnitz (1751-1821), was een kogel van rechts onder naar links boven door het hoofd van Gordon geschoten. Deze ballistische gegevens bewezen volgens Marnitz dat Gordon zelfmoord gepleegd had, ook al stelde de fiscaal vast dat het om moord ging. Dit, voegt Marnitz toe in een voetnoot, zou de fiscaal op aandringen van de Engelse bevelhebber gedaan hebben om de familie te sparen.Ga naar eind8 Helaas heb ik geen lijkschouwingsrapport kunnen vinden in het Kaapse archief.Ga naar eind9 Gordons verblijf in Zuid-Afrika heeft wetenschappelijke geschriften, tekeningen en kaarten opgeleverd. Oorspronkelijk waren deze papieren deel van een grotere verzameling, waartoe ook (opgezette) dieren behoorden. Volgens bezoekers was Gordons huis in Kaapstad een belangwekkend museum, waarin een opgezette giraffe waarschijnlijk het meest indrukwekkende stuk was.Ga naar eind10 Na zijn dood, in 1795, kwam zijn wetenschappelijk nalatenschap aanvankelijk in particulier, Engels bezit. In 1913 werden de kaarten en tekeningen, bekend als Gordon Atlas, aangekocht door het Rijksprentenkabinet. De geschriften, de Gordon Papers, werden in 1979 gekocht door de Zuid-Afrikaanse mijnmagnaat Harry Oppenheimer die ze in zijn privé-bibliotheek onderbracht, de luxueuse Brenthurst Library in het Jo- | |
[pagina 90]
| |
hannesburgse stadsdeel Houghton. De tekeningen en geschriften beslaan een breed spectrum onderwerpen, vooral op het terrein van botanie, zoölogie, meteorologie, geografie en etnografie. In dit hoofdstuk zal ik alleen aandacht geven aan een klein onderdeel van Gordons nalatenschap, de tekeningen van inheemse inwoners van Zuid-Afrika in de Gordon Atlas. Ik zal deze voorstellingen onderzoeken in samenhang met Gordons geschriften.Ga naar eind11 Andere tekeningen uit de Atlas die een etnografische betekenis hebben, zoals een viertal kopieën van rotstekeningen en tekeningen van dieren en planten die van belang waren voor de inheemse bevolking, zal ik buiten beschouwing laten. | |
Gordons wetenschapsopvattingGordons wetenschappelijke loopbaan in Zuid-Afrika vertoont de typische eigenschappen die de wetenschapshistoricus Basalla toeschrijft aan koloniale geleerden gedurende de eerste fase van wetenschapsbeoefening in kolonies. Gordon was een nijvere verzamelaar van data over de vreemde werkelijkheid die dankbaar gebruikt en gepubliceerd werden door de vakmensen in Europa.Ga naar eind12 De resultaten van Gordons zoölogische onderzoek bereikten het Europese publiek via de Nederlandse natuurhistorici Vosmaer (1720-1799) en Allamand.Ga naar eind13 Hoewel hij niets uit zijn werk heeft kunnen publiceren, zijn met name bijdragen van Gordon op het terrein van de zoölogie verwerkt in de Amsterdamse uitgave van de Histoire Naturelle van Georges Louis Leclerc de Buffon (1707-1788) - de ‘nouvelle édition’ (1766-1771) - die geredigeerd werd door Allamand. Gordon leverde beschrijvingen die door Allamand als aanvullingen werden opgenomen.Ga naar eind14 Gordon voelde zich echter niet de mindere van onderzoekers die wel publiceerden. Tussen zijn geschriften bevinden zich bijvoorbeeld kritische aantekeningen bij de publicaties van de wetenschappelijke reizigers De la Caille en Sparrman.Ga naar eind15 Hij stond ook kritisch tegenover de meer speculatieve theorieën van Buffon, die hij weliswaar een van de grootste geesten op aarde noemt, maar ook iemand die niet alles met eigen ogen gezien had.Ga naar eind16 Dat was een vriendelijke manier om te zeggen dat Buffon, hoofd van de Jardin du Roi, de botanische tuin van de Franse koning in Parijs, eigenlijk maar een studeerkamergeleerde was. Gordon was een fundamentalistische empirist, die speculatieve theorievorming afwees en wetenschappelijk onderzoek vooral opvatte als het verzamelen van betrouwbare feiten.Ga naar eind17 In zijn onderzoekspraktijk volgde hij in hoge mate Buffon, voor wie de gedetailleerde beschrijving van natuurverschijnselen de hoofdzaak was van natuuronderzoek. Gordons wetenschapsopvatting kan ook het beste begrepen worden als we Buffons wetenschapsfilosofie daarbij betrekken. Buffon stond afwijzend tegenover Linnaeus’ project om de natuur binnen een taxonomisch systeem te beschrijven op grond van willekeurig gekozen eigenschappen. Volgens Buffon had een dergelijke taxonomie geen enkele grond in de werkelijkheid en was daardoor ook zonder waarde.Ga naar eind18 Daartegenover bepleitte hij nauwgezette natuurstudie. De natuurlijke historie moest door nauwkeurige observatie ge- | |
[pagina 91]
| |
trouwe beschrijvingen van natuurverschijnselen verzamelen. Op basis van deze feitelijke beschrijvingen was het mogelijk om tot generaliseringen te komen die op hun beurt weer de basis vormden voor de opstelling van verklarende theorieën die empirisch toetsbaar moesten zijn. In de woorden van Buffon: [...] binnen de natuurlijke historie moet men zich concentreren op het maken van nauwkeurige beschrijvingen en moet men in bezit zijn van harde feiten. Men moet zich in de eerste plaats toeleggen op de waarheid, het essentiële doel, zoals wij eerder opgemerkt hebben. Maar vervolgens moet men iets groters proberen te bereiken en moet men zich met iets van meer waarde bezighouden, dat is het combineren van waarnemingen, het generaliseren op basis van feiten, het leggen van verbindingen op grond van analogieën. Men moet proberen uit te komen bij een dermate hoge graad van kennis dat men kan vaststellen hoe de bijzondere gevolgen afhangen van meer algemene gevolgen, zodat men de Natuur met zichzelf kan vergelijken binnen haar grootse werkingen en zodat men uiteindelijk wegen opent om de verschillende delen van de Fysica te perfectioneren. Een groot geheugen, nauwgezetheid en aandacht zijn voldoende om het eerste doel te bereiken. Maar er is hier meer nodig: men moet overzicht hebben, een ferme blik en een geest die meer geoefend is door reflexie dan door studie. Men moet tenslotte over de geestelijke constitutie beschikken die ons ver verwijderde verbanden laat opmerken, deze doet bijeenbrengen en een corpus beredeneerde theorieën doet ontwikkelen, na het precieze waarheidsgehalte ervan vastgesteld te hebben en de mate van waarschijnlijkheid te hebben gewogen.Ga naar eind19 De wetenschapsfilosofie van Buffon komt dicht in de buurt van de empirische cyclus in het twintigste-eeuwse standaardmodel van wetenschapsbeoefening: observeren, generaliseren en theorievorming.Ga naar eind20 In Gordons wetenschapsfilosofie vinden we de eerste twee stappen uit het model van Buffon terug: observeren en generaliseren. De derde stap, de theorievorming, ontbreekt. Gordons geloof in de wetenschap stond en viel met waarneming. Tegenover theorievorming was hij wantrouwig, zelfs tegenover theorieën van de door hem bewonderde Buffon als deze in Gordons ogen geen empirische basis hadden. Dit wantrouwen tegenover theorievorming kwam voort uit twijfel aan het menselijke kenvermogen. Aan zijn weldoener Fagel schreef hij hierover: ‘ik ben gansch niet sistematieq, volkomen overtuigt van de swakheid onser vermogens om de werken van den groten Schepper nategaan.’Ga naar eind21 In de praktijk hield Gordon zich hoofdzakelijk bezig met het nauwkeurig waarnemen van verschijnselen.Ga naar eind22 Bij het generaliseren ging hij strikt inductief te werk. Hij durfde over het algemeen alleen uitspraken met algemene geldigheid te doen na voldoende feiten verzameld te hebben. Zo waagde hij het op basis van hoogtemetingen met een barometer te beweren dat het binnenland van Zuid-Afrika een hoogvlakte vormde - een correcte veronderstelling overigens.Ga naar eind23 Tijdens zijn Zuid-Afrikaanse reizen heeft Gordon ook informatie verzameld over verschillende volken in zuidelijk Afrika. Volgens zijn eigen indeling - een (al- | |
[pagina 92]
| |
weer juiste) generalisatie die hij geheel baseert op eigen waarneming - kon men in Zuid-Afrika ‘twee volkomen differente volkeren’ onderscheiden: de ‘caffers’ die zich ‘Kosaas’ (thans Xhosa's) noemen en de ‘hottentotten’ (Khoikhoi). De KaffersGa naar eind24 verschillen volgens Gordon van de Hottentotten doordat ze een andere taal spreken en landbouw beoefenen en ‘in alles geciviliseerder als de Hottentotten’ zijn. Ook qua uiterlijk en ‘geaardheid’ wijken de twee groepen van elkaar af.Ga naar eind25 Later voegde hij hier nog aan toe dat de jagende ‘Bosjesmannen’ (San) en de veehoudende Hottentotten ‘met de grootste schijnbarheit [waarschijnlijkheid]’ één groep vormden, evenals de Kaffers in het zuidoosten en de ‘Moetoaanaas’ of ‘Briqua's’ (Tswana's) in het noordwesten van Zuid-Afrika.Ga naar eind26 Hoewel hij twee hoofdgroepen onderscheidt, probeert hij in beschrijvingen en tekeningen vooral een beeld te geven van het uiterlijk en de cultuur van specifieke subgroepen, zoals de Namaqua's (een Khoi-groep) of de Bosjesmannen (afb. 17). Bijzonder aan een deel van de etnografische tekeningen in de Gordon Atlas is hun relatief hoge naturalistische gehalte. Ze zijn gemaakt door iemand die zo nauwkeurig mogelijk het uiterlijk van de autochtone bewoners uit Zuid-Afrika wilde documenteren.Ga naar eind27 De figuren zijn meestal stijf en slecht geproportioneerd (afb. 18), maar tegelijk is geprobeerd kenmerkende eigenschappen weer te geven, in plaats van ze te reduceren tot schematische figuren zoals dat bijvoorbeeld gebruikelijk was in illustraties van gepubliceerde reisbeschrijvingen over Zuid-Afrika uit de achttiende eeuw. Dat soort figuren treft men bijvoorbeeld aan in Capvt Bonae Spei Hodiernum van Peter Kolb, het belangrijkste werk dat aan het einde van de achttiende eeuw beschikbaar was. Gordon verwijst geregeld in kritische zin naar Kolb. De talrijke etnografische illustraties in Kolbs boek verschillen per editie en zijn waarschijnlijk niet gebaseerd op schetsen, maar op Kolbs beschrijvingen van de zeden en materiële cultuur van de Hottentotten. Illustraties die wel gebaseerd lijken te zijn op realistische schetsen, waren in de literatuur over Zuid-Afrika zeldzaam. Een voorbeeld hiervan was een afbeelding van de in het noordwesten van het huidige Zuid-Afrika wonende Namaqua's in Tachards Voyage de Siam uit 1686.Ga naar eind28 De etnografische illustraties in gepubliceerde reisbeschrijvingen hadden bovendien met elkaar gemeen dat ze beperkt bleven tot afbeeldingen van Khoikhoi en nog geen afbeeldingen van de Xhosa's uit het oostelijke grensgebied van de Kaapkolonie bevatten. Het beschikbare etnografische beeldmateriaal over de Kaap was daarom voor een empirisch ingestelde onderzoeker, zoals Gordon, niet erg indrukwekkend. Hij zag zijn eigen waarnemingen als evenzovele bewijzen voor de onbetrouwbaarheid van de bestaande literatuur. Tegenover zijn beschermer, griffier Hendrik Fagel, merkt hij hierover op: ‘wat nu de hottentotten betreft, dit moet iemant die de nieuwste beschrijvingen van de Caap leest, nog meer van het gebrekkige van die boeken overtuigen, en afkerig van het lezen van reisbeschrijvingen maken.’Ga naar eind29 De referentiële betekenis van de tekeningen is belangrijk in mijn betoog. In tegenstelling tot enkele invloedrijke werken over de voorstellingen van vreemde werelden en vreemde mensen, zoals het bekende werk Orientalism van Edward | |
[pagina 93]
| |
17 Gordon (met hoed) overhandigt kralen (?) aan Bosjesmannen (Rijksprentenkabinet, Gordon Atlas, G32).
| |
[pagina 94]
| |
18 ‘Coba Caffer Captein’. Coba ontving in 1777 van Gordon een Nederlandse grenadiersmuts met het wapen van de Republiek erop (Rijksprentenkabinet, Gordon Atlas, G75).
| |
[pagina 95]
| |
Said, wil ik de empirische dimensie van de tekeningen niet buiten beschouwing laten. In deze literatuur wordt ervan uitgegaan dat representaties hun eigen werkelijkheid scheppen en alleen de schijn wekken van een weergave van de empirische werkelijkheid. Er is niet meer dan een ‘effet de réel’.Ga naar eind30 Ze zouden deel zijn van een in zichzelf gekeerd discours. Elke westerse representatie zou daarom een uiting zijn van exotisme, waarbij aan (voorstellingen van) vreemde objecten een nieuwe betekenis wordt gegeven door de cultuur die de representaties produceert.Ga naar eind31 Vanuit deze veronderstellingen zou de empirische dimensie van representaties irrelevant zijn.Ga naar eind32 Hierbij gaat men echter voorbij aan de betekenis die wetenschappelijke representaties in hun eigen tijd hadden. De achttiende-eeuwse, wetenschappelijke representaties waren bedoeld en werden gerecipieerd als pogingen de vreemde werkelijkheid zo nauwkeurig mogelijk te bestuderen en weer te geven.Ga naar eind33 Gordon probeerde bijvoorbeeld oudere beschrijvingen van zuidelijk Afrika te corrigeren, wat onder meer blijkt uit vragenlijsten die hij opstelde naar aanleiding van zijn lectuur van Peter Kolbs beschrijving van Zuid-Afrika. In het veld vergeleek hij beweringen uit deze beschrijving met zijn eigen waarnemingen. Zijn eigen representaties hadden tot doel een vollediger en getrouwer beeld te geven.Ga naar eind34 Het empirisme van de reizende onderzoekers leidde tot een uiterst kritische houding tegenover het werk van voorgangers. Het bestaande discours was daardoor niet meer dan een wankele hypothese, die op feitelijk niveau voortdurend gecorrigeerd werd. Het ideaal van een empirisch getrouwe voorstelling werd in de praktijk niet altijd bereikt. Hoewel nauwkeurige waarneming en getrouwe representatie een epistemologisch ideaal waren dat reizigers vastberaden probeerden te verwezenlijken, behielden gevestigde representatie-schema's toch hun invloed. Goethe (1749-1832) moest zich bijvoorbeeld in 1786 tijdens een reis door de Alpen erg inspannen om de bergen niet te zien als een afbeelding, dit wil zeggen binnen het kader van de bestaande, op generalisatie gebaseerde picturale traditie. Er was geconcentreerde aandacht nodig om de bijzondere eigenschappen van een landschap te kunnen tekenen.Ga naar eind35 Ondanks het streven naar naturalisme zullen we ook zien dat de etnografische tekeningen in de Gordon Atlas niettemin sporen vertonen van traditionele schema's uit de Europese etnografische kunst. Veel tekeningen zijn daarom weergaves van naamloze, etnografische typen die als kapstok voor etnografica gebruikt worden. Individuen op tekeningen zijn vaak representatief voor de bevolkingsgroep waartoe ze behoren, met typerende kleding en lichamelijke eigenaardigheden. Kenmerkend voor deze conventie is dat mensen in volle lengte worden weergegeven.Ga naar eind36 Anderzijds zijn er in de Gordon Atlas tekeningen die bedoeld zijn als gelijkende portretten, met toevoeging van de naam van de geportretteerde. Dit is bijzonder, want in de etnografische kunst in de achttiende eeuw was het portretteren van vreemde mensen nog een zeldzaamheid.Ga naar eind37 Binnen het geheel van de Gordon Atlas zijn etnografische tekeningen overigens in de minderheid. Er zijn veel meer tekeningen van planten en dieren.Ga naar eind38 Dit betekent echter niet dat Gordon minder belangstelling had voor de inheemse be- | |
[pagina 96]
| |
volking dan voor de exotische natuur, zoals andere wetenschappelijke reizigers uit de achttiende eeuw verweten is.Ga naar eind39 In Gordons geschriften krijgt de inheemse bevolking namelijk ruim de aandacht. Het relatief geringe aantal etnografische tekeningen is vermoedelijk een gevolg van praktische belemmeringen. Dode dieren en planten laten zich nu eenmaal gemakkelijker afbeelden dan levende mensen voor wie dit een onbekende ervaring was.Ga naar eind40 | |
Tekenaar en opdrachtgeverOfschoon Gordon de auteur is van de geschriften in de Gordon Papers, is hij niet de maker geweest van alle tekeningen in de Gordon Atlas. Zoals sommige andere wetenschappelijke reizigers nam Gordon een ‘schilder’ mee tijdens zijn expedities, de Duitse voc-soldaat Johannes Schumacher (Gordon noemt hem Schoemaker in zijn reisjournaal). Schumacher, van wie weinig bekend is, wordt soms terloops in de reisjournalen van Gordon genoemd. De man was voor Gordon niet meer dan een knecht en vaak een bron van irritatie, omdat Schumacher onhandelbaar werd als hij onderweg niet genoeg alcohol kreeg.Ga naar eind41 Gordon tekende ook zelf. Aangezien de tekeningen in de Gordon Atlas meestal niet gesigneerd zijn, valt vaak niet goed vast te stellen wie de maker van een specifieke tekening is geweest. De historische zoöloog Rookmaaker neemt aan dat er bij de vervaardiging van zoölogische tekeningen gesproken kan worden van samenwerking tussen Gordon en Schumacher, waarbij Rookmaaker aan Gordon een overheersende rol toeschrijft.Ga naar eind42 Bij de etnografische tekeningen kunnen opdrachtgever en tekenaar volgens mij iets duidelijker van elkaar onderscheiden worden. Ik acht Schumacher als etnografisch tekenaar belangrijker dan Gordon, omdat Schumacher met zekerheid de tekenaar is van tenminste vijf tekeningen van inheemse mensen in de Gordon Atlas. Aan Gordon kan maar één etnografische schets met zekerheid worden toegeschreven. Schumacher was echter wel een tekenaar in een dienstbare hoedanigheid, als uitvoerder van het etnografische en iconografische programma van zijn baas Gordon, wat ook consequenties had voor de uitvoering van de tekeningen. Allereerst Schumachers rol als tekenaar van inheemse mensen. Een viertal tekeningen in de Gordon Atlas kan met zekerheid aan Schumacher worden toegeschreven omdat ze kopieën zijn van tekeningen die hij in 1776 had gemaakt voor Hendrik Swellengrebel (1734-1803), een andere Nederlandse Zuid-Afrika-reiziger, die een jaar voor Gordon, een reis maakte naar de Xhosa's aan de oostgrens van de Kaapkolonie.Ga naar eind43 Schumacher heeft voor Swellengrebel in totaal zes tekeningen gemaakt van inheemse mensen uit het oostelijke grensgebied van de Kaapkolonie.Ga naar eind44 Vier hiervan komen zo sterk overeen met tekeningen uit de Gordon Atlas, dat de laatste wel kopieën moeten zijn van de tekeningen die Schumacher voor Swellengrebel heeft gemaakt.Ga naar eind45 Daarnaast is Schumacher met zekerheid de tekenaar van het portret van de ‘Caffer-kapitein’ Coba.Ga naar eind46 Gordon noteerde namelijk in zijn reis-journaal dat hij tijdens zijn verblijf bij Coba aan zijn tekenaar opdracht gaf een portret van hemzelf en van Coba en een van zijn vrouwen te maken.Ga naar eind47 Het | |
[pagina 97]
| |
portret van Gordon was bestemd voor Coba. Het door Schumacher vervaardigde portret van Coba is bewaard gebleven in de Gordon Atlas, samen met een portret van een ‘Caffer Capteins vrouw’ (een vrouw van Coba?) en Pusega, de dochter van Coba.Ga naar eind48 Gordon heeft slechts aan één tekening uit de Gordon Atlas met zekerheid meegewerkt, de tekening van de nederzetting van de zogenaamde Strandlopers in het noordwesten van het huidige Zuid-Afrika.Ga naar eind49 In zijn reisjournaal vermeldt hij dat hij de hutten van deze mensen heeft getekend.Ga naar eind50 Dit betekent echter niet dat hij ook de tekenaar was van de menselijke figuren, want veel van de meer gecompliceerde tekeningen die een beeld geven van de levenswijze van een subgroep lijken ‘thuis’, in Kaapstad, gemaakt te zijn met gebruikmaking van andere tekeningen, zoals we nog zullen zien. Het is mogelijk dat Gordon aan deze tekening alleen een schets van de hutten heeft bijgedragen. Gordon is echer wel de tekenaar van een schets van de torso van een Khoivrouw, die zich tussen zijn geschriften bevindt.Ga naar eind51 De beperkte gegevens suggereren daarom een relatief grotere rol van Schumacher als etnografisch tekenaar. Door de etnografische tekeningen uit de Swellengrebel-verzameling te vergelijken met die in de Gordon Atlas komt Gordons rol als opdrachtgever duidelijker uit de verf. De figuren uit de Swellengrebel-verzameling zijn bedoeld als etnografische typen, naamloze figuren die voor de groep kenmerkende uiterlijke eigenschappen moeten weergeven - ‘Een Caffersvrouw (met kind)’, ‘Cafferin (met kind op den rug)’, ‘Een Kaffers Captein’, ‘Cafferin’, ‘Palo Kaffer’.Ga naar eind52 De rennende figuur van de ‘Palo Kaffer’ laat bijvoorbeeld zien wat Swellengrebel ook in zijn reisjournaal opmerkt (afb. 19): Op den eenen schouder droegen zij een caros [mantel], die bij sommigen over en bij anderen onder den schouder met een riem over de borst was vastgemaakt en hen langs den rug tot even boven de kuit hing. De karossen scheenen met haar er aan zeer wel bereid te zijn en schenen van runderbeesten, leeuwen en tijger [bedoeld wordt een luipaard] of ander vellen. Hunne Genitalia bedekken ze door een lap vel, hetgeen wel lang, doch smal en los tusschen de beenen hangt, zodat die door de minste beweeging bloot hangen [...]Ga naar eind53 Ook de afzonderlijke figuren in de Gordon Atlas - de groepsvoorstellingen laat ik voorlopig terzijde - zijn in eerste instantie etnografische typen. Er is namelijk een opvallende uniformiteit in de wijze van voorstellen. Bijna alle figuren zijn frontaal afgebeeld. Dit heeft zijn parallel in de zoölogische tekeningen, waar Gordon dieren van opzij afbeeldde, in navolging van de praktijk in Buffons Histoire naturelle. Volgens de Rookmaaker gebeurde dit om de voorgestelde dieren beter vergelijkbaar te maken.Ga naar eind54 De frontale voorstelling van mensen kan een soortgelijk doel gediend hebben. De frontale voorstelling is bij Gordon echter een ‘nulgraad’ van representatie. In de eerste plaats zijn er variaties mogelijk in de houding van de figuren. Ze kun- | |
[pagina 98]
| |
19 De tekening van de rennende ‘Palo Kaffer’ moest aantonen dat de genitalia van Xhosa's volgens Hendrik Swellengrebel ‘door de minste beweeging bloot hangen’ (Swellengrebel-archief, F1-28).
| |
[pagina 99]
| |
nen stram staan of, iets eleganter, volgens gevestigde Europese conventies, met een ‘Renaissance elbow’ in de zij, zoals kapitein Coba. De Europese conventie om mannelijke, veelal militaristische heersersfiguren met de hand steunend op de heup af te beelden is hier van toepassing gemaakt op een inheems stamhoofd (afb. 18).Ga naar eind55 Terwijl veel van de martiale, Europese voorbeelden bijvoorbeeld een vaandel of een maarschalksstaf vasthouden, heeft kapitein Coba een bundel met assegaaien (werpsperen) in zijn andere hand. Op zijn hoofd heeft Coba een Nederlandse grenadiersmuts die Gordon hem had gegeven. Opmerkelijk is de parallellie tussen de koperen, Nederlandse Leeuw op de muts, met de pijlen in zijn klauw (goed te zien op de originele tekening), en Coba's bundel met assegaaien. Die parallellie zou een mate van onderdanigheid aan het voc-gezag kunnen suggereren. Niet meer dan dat want de hele grenspolitiek van de voc was erop gericht de Xhosa's, waartoe Coba behoorde, buiten de grenzen van de kolonie te houden. Ook veel andere figuren hebben Europese attributen. Zo heeft kapitein Ruiter een koperen ‘borststuk’ (een koperen plaatje dat door militairen in de achttiende eeuw om de hals gedragen werd).Ga naar eind56 Verschillende figuren hebben een zogenaamde kapiteinsstaf, een staf met een koperen knop die de voc aan Khoi-stamhoofden gaf als symbool van onderdanigheid aan het voc-gezag.Ga naar eind57 Opmerkelijk veel tekeningen van afzonderlijke figuren in de Gordon Atlas zijn trouwens voorstellingen van stamhoofden. Hun namen zijn bij de tekeningen geschreven. Deze sterkere individualisering van de afgebeelde figuren in de Gordon Atlas dan in de Swellengrebel-verzameling hangt samen met de grotere moeite die Gordon deed om inheemse mensen te leren kennen. Hendrik Swellengrebel slaagde er niet in met de inheemse bevolking in gesprek te komen. Hij werd bij het verzamelen van etnografische informatie te zeer gehinderd door taalproblemen en kon daardoor alleen noteren wat hij zag, zoals hij in zijn reisjournaal aangeeft. Om met de Xhosa's te kunnen praten, had hij drie tot vier tolken nodig omdat niemand zowel de taal van de Xhosa's als Nederlands kon verstaan, ‘terwijl het op zich zelve reeds moeijelijk is, om zijn denkbeelden aan zulk een woest volk over te dragen’.Ga naar eind58 Vandaar dat er bij Swellengrebel één portret is van een stamhoofd, waarvan de naam in het bijschrift van de tekening volgens Gordon zelfs verkeerd was.Ga naar eind59 In tegenstelling tot Swellengrebel deed Gordon grote moeite om een verstandhouding met de Xhosa's op te bouwen. In zijn reisjournaal noteert hij hoe hij Nederlandse liedjes voor ze zong, hun taal en namen leerde en met ze danste.Ga naar eind60 Dit intensieve contact leverde onder meer de eerste uitgebreide woordenlijsten van het Xhosa op.Ga naar eind61 Met kapitein Coba ontstond zelfs een vriendschappelijke verhouding. Voor het vertrek gaf Gordon aan Schumacher opdracht portretten te maken van zichzelf, Coba en een van diens vrouwen.Ga naar eind62 De goede verstandhouding hield ook na Gordons vertrek stand, want ze is er vermoedelijk de oorzaak van geweest dat Gordon bij een volgend bezoek in gezelschap van gouverneur Joachim van Plettenberg (1739-1793) de vrede aan de oostgrens van de Kaapkolonie kon herstellen. Coba vertrouwde Gordon.Ga naar eind63 Het portretteren bleef over het algemeen beperkt tot de weergave van voor een individu kenmerkende attributen en het noteren van de naam van de voorgestelde | |
[pagina 100]
| |
persoon bij de tekening. Er zijn in de Gordon Atlas echter twee, aan elkaar verwante pogingen om ook karakteristieke gelaatstrekken weer te geven: de twee groepsportretten van de Namaqua-kapitein Noebè (door de Nederlanders ‘Wildschut’ genaamd) en zijn clangenoten (‘familie’), een groep Namaqua's uit het noordwesten van Zuid-Afrika.Ga naar eind64 Een dergelijke weergave van de fysionomie was uitzonderlijk in de etnografische kunst in de achttiende eeuw (afb. 20). Ook in dit geval blijkt uit Gordons geschriften dat hij intensief kennis gemaakt heeft met de clan van Noebè. Tijdens zijn verblijf bij deze groep heeft hij woordenlijsten opgesteld en een beschrijving gegeven van hun begrafenis-ritueel.Ga naar eind65 Dit laatste is in twee tekeningen geïllustreerd, een waar het lijk van de vader van Noebè, kapitein Pluto (of Plato)Ga naar eind66 in zijn mantel is gelegd voordat hij begraven zou worden (zie afbeelding 20).Ga naar eind67 Een van de figuren houdt een touw in zijn handen dat volgens het onderschrift bij de tekening en Gordons beschrijving bedoeld is om het lijk in de mantel te binden. Noebè (rechts op de tekening met de door de voc aan hem gegeven kapiteinsstaf) wrijft in zijn ogen, wat overeenstemt met de opmerking in Gordons beschrijving dat Noebè erg verdrietig was over de dood van zijn vader die, volgens informatie die Gordon in de secretarie van de voc in Kaapstad had gevonden, bij zijn dood meer dan honderd jaar oud was. Twee andere figuren, links op de tekening, houden een hand opgeheven, in wat een zegenend gebaar zou kunnen zijn, als Europese conventies in de voorstelling gevolgd werden.Ga naar eind68 Op een andere tekening is een grafheuvel afgebeeld.Ga naar eind69 Ook deze tekening illustreert een observatie van Gordon. De tekening kan worden opgevat als een vervolg op de tekening waar het lijk in de mantel is gelegd, want in hetzelfde verslag schrijft Gordon dat er stenen over het graf worden gestapeld om te voorkomen dat het lijk door wilde dieren wordt opgegeten. Men had ook de gewoonte om de boog van de overledene met gebroken pijlen op het graf te leggen (afb. 21). Gordons interesse voor het begrafenisritueel van de Namaqua's had zijn oorsprong in zijn lectuur van oudere publicaties over Zuid-Afrika. Tussen zijn papieren bevindt zich namelijk een lijst met vragen naar aanleiding van Peter Kolbs omvattende beschrijving van de Kaap.Ga naar eind70 Hieruit heeft Gordon ook een paar kwesties (met bijgaande antwoorden) genoteerd die verband hielden met de houding van de Hottentotten tegenover de dood en hun begrafenisrituelen.Ga naar eind71 Beschrijvingen van begrafenisgewoonten vormden overigens sinds de zestiende eeuw een vast onderdeel van etnografische verhandelingen.Ga naar eind72 Gordons reizen dienden er vooral toe om betrouwbare gegevens te verzamelen en antwoorden te geven op vragen die hij onder meer in de literatuur over Zuid-Afrika had gevonden. Een van de oudste en zeker een van de meest curieuze etnografische vraagstukken was dat van de verlengde schaamlippen van Hottentotvrouwen. Dit vraagstuk was al lang een vast topos in de literatuur over de Kaap.Ga naar eind73 Tijdens zijn eerste reis na zijn vestiging in Zuid-Afrika, in 1777-1778, heeft Gordon bij verschillende gelegenheden Hottentotvrouwen onderzocht en hun schaamlippen gemeten, wat erop wijst dat dit een vraagstuk was waarover hij dringend zekerheid wilde hebben.Ga naar eind74 Bij een van zijn onderzoekingen heeft hij ook een tekening gemaakt van het zogenaamde Hottentotschortje, die tussen | |
[pagina 101]
| |
20 ‘Dode Hottentot’, een voorstelling van een begrafenisplechtigheid van de Namaqua's. De tekening is een voorbeeld van een poging om karakteristieke gelaatstrekken van inheemse mensen weer te geven. Een van de figuren heeft een kapiteinsstaf, waarmee onderdanigheid aan het voc-bestuur werd gesymboliseerd (Rijksprentenkabinet, Gordon Atlas, G86).
| |
[pagina 102]
| |
21 ‘Hottentots Capteins graf’. Op het graf werden stenen gestapeld. De boog van de overledene werd met gebroken pijlen op het graf gelegd (Rijksprentenkabinet, Gordon Atlas, G93).
| |
[pagina 103]
| |
zijn papieren is bewaard gebleven.Ga naar eind75 Gordon was niet de enige die het schortje heeft getekend. Zijn tijdgenoot Le Vaillant heeft er ook een paar tekeningen van gemaakt, waarvan er een is gepubliceerd. Verschillende tekeningen in de Gordon Atlas illustreren andere etnografische feiten: het gebruik van staarten als ‘neusdoek’Ga naar eind76 of ‘lepel’,Ga naar eind77 de os als draagdier,Ga naar eind78 de manier waarop Bosjesmannen ‘vrede slagten’,Ga naar eind79 de dansen van de Namaqua's onder begeleiding van blaasmuziek.Ga naar eind80 Drie tekeningen demonstreren de buiten-proportionele vetafzetting op het achterste van San-vrouwen (staetopygia) door te laten zien dat een kind op de billen kon staan.Ga naar eind81 Elke tekening van inheemse bewoners toont de uiterlijke karakteristieken van een bepaalde groep. | |
Synoptische (re)constructiesDe etnografische tekeningen in de Gordon Atlas vormen een reflectie van het wetenschappelijke onderzoeksprogramma van Gordon. De meeste tekeningen zijn weergaves van geconstateerde feiten, vaak met het doel het Europese discours over Zuid-Afrika te bevestigen of te weerleggen. Een aantal etnografische tekeningen heeft echter een wijder bereik. Het zijn synoptische (re)constructies van de bestaanswijze van een bepaalde groep: drie ervan zijn aparte tekeningenGa naar eind82 en vijf illustraties op Gordons grote kaart van Zuid-Afrika, een monumentaal werk verdeeld over twee bladen van meerdere vierkante meters, waarop Gordon zijn geografische en een deel van zijn zoölogische en etnografische kennis heeft samengevat.Ga naar eind83 Deze voorstellingen van de levenswijze van inheemse bevolkingsgroepen bieden meer dan de documentatie van een etnografisch feit. Ze komen op conceptueel niveau overeen met Gordons generaliserende opmerkingen over de samenstelling van de inheemse bevolking van Zuid-Afrika. De tekeningen volgen echter een indeling op een lager taxonomisch niveau. Terwijl hij in de brieven en een bijschrift op de grote kaart (bij de tekening van de ‘Moetoaanaas Huijshouding’) de bevolking verdeelt in twee hoofdgroepen - Hottentotten en Bosjesmannen enerzijds en de Kaffers (Xhosa's) anderzijds - geven de onderhavige afbeeldingen een voorstelling van de cultuur en economie van specifieke subgroepen, van hun ‘huijshouding’ in de terminologie van Gordon op de grote kaart.Ga naar eind84 De tekeningen tonen in situ hoe de leden van de groep eruit zien, hoe ze in hun levensonderhoud voorzien en hoe ze wonen.Ga naar eind85 Sporen van intercultureel contact, zoals ze op de portretten van individuen te zien zijn (Europese uniformdelen, voc-staf, etc.), ontbreken in deze reconstructies. De afgebeelde culturele groep is erop voorgesteld in zijn gereconstrueerde oorspronkelijke toestand. Op enkele tekeningen worden ook muziek en dans in beeld gebracht, een klassiek onderwerp in etnografische kunst (afb. 22). Deze voorstellingen zijn op een ander moment ontstaan dan de tekeningen van individuele figuren. De individuele figuren zijn vermoedelijk naar het leven getekend, zoals blijkt uit de vermelding van het portretteren van Coba in Gordons reisjournaal. De tekeningen van ‘huishoudingen’ zijn eerder ideaal-typische | |
[pagina 104]
| |
22 ‘Caffer Craal van Capitein Coba’. Er zijn verschillende tekeningen in de Gordon Atlas die de materiële cultuur van etnische groepen in situ moeten voorstellen, in dit geval van de ‘Caffers’ of Xhosa's (Rijks-prentenkabinet, Gordon Atlas, G73).
| |
[pagina 105]
| |
constructies die in de studio gemaakt zijn. Ze illustreren het uiterlijk van een bepaalde groep vreemde mensen en presenteren de verzamelde kennis over hun cultuur. De menselijke figuren op deze afbeeldingen staan in dienst van het grotere geheel, het beeld van de ‘huishouding’. Ze worden getoond bij de verrichting van verschillende handelingen - dansen, jagen, smeden, grondbewerking, tegen de achtergrond van hun hutten en hun vee. Het gevolg hiervan is dat de figuren op deze tekeningen schematischer zijn. De tekening beoogt een beeld te geven van collectieve eigenaardigheden en handelingen, niet van individuele hoedanigheden. De genealogie van sommige tekeningen van huishoudingen duidt er ook op dat ze niet naar het leven getekend zijn. Op één uitzondering na die nog ter sprake komt, zijn alle afbeeldingen van mensen op de grote kaart van Zuid-Afrika (Gordon Atlas, G3; afb. 23) gebaseerd op eerder gemaakte tekeningen.Ga naar eind86 Op hun beurt beschikken ook sommige van de gebruikte voorbeelden over een genealogie. Dit is bijvoorbeeld te zien aan het hergebruik van figuren van oudere tekeningen. Zo wordt de tekening van de ‘Caffer Craal van Capitein Coba’ bevolkt door figuren die zijn afgeleid van twee tekeningen van een mannelijke en vrouwelijke Xhosa. Een daarvan gaat zelfs terug op een tekening die Schumacher oorspronkelijk voor Hendrik Swellengrebel had gemaakt. In de voorstelling van de huishouding van de Kaffers (Xhosa's) zijn deze individuele figuren verveelvoudigd en in verschillende houdingen opgesteld.Ga naar eind87 Deze tekening van de nederzetting van de Xhosa's is later weer enigszins gewijzigd overgenomen op Gordons grote kaart van Zuid-Afrika. Eén tekening op de grote kaart van Zuid-Afrika, de voorstelling van de Moetoana's (tegenwoordig: Tswana's), heeft geen voorgeschiedenis (afb. 24). In afwijking van Gordons streng empiristische wetenschapsopvatting waarbij tekeningen visualiseringen zijn van geconstateerde feiten, geeft deze tekening een beeld van een groep waarvan Gordon nooit een nederzetting heeft bezocht. Tijdens zijn bezoek aan het Oranjerivier-gebied heeft hij alleen enkele individuele Moetoana's ontmoet. De afbeelding van de nederzetting is daarom een hypothetische constructie, gebaseerd op onvolledige informatie die hij over de Moetoana's had verzameld. Gordon had graag meer te weten willen komen over deze Moetoana's, die hij in navolging van het gangbare koloniale spraakgebruik aanvankelijk meestal Briqua's noemt. De Moetoana's die hij in 1779 bij de Oranjerivier, ten noorden van de Kaapkolonie, had ontmoet, had hij op grond van taal en uiterlijk terecht geklassificeerd als verwant aan de Kaffers die ten oosten van de Kaapkolonie woonden.Ga naar eind88 Zijn begeerte om nader kennis met ze te maken was gewekt door nijverheidsproducten van de Moetoana's. Hij kocht tijdens zijn reis een bewerkt vel dat als mantel gebruikt werd en in de Gordon Atlas bevindt zich ook een tekening van een mes dat van drie kanten is weergegeven.Ga naar eind89 Hij deed verder navraag naar huizen, ijzerbewerking en landbouw. In de hypothetische voorstelling van de ‘huijshouding’ van de Moetoana's zijn enkele van deze gegevens verwerkt. Prominent in het midden staat een man met zijn rug naar de toeschouwer en met | |
[pagina 106]
| |
23 Het stroomgebied van de Oranjerivier (grensgebied van het tegenwoordige Zuid-Afrika en Namibië) op een fragment van de grote kaart uit de Gordon Atlas (Rijksprentenkabinet, Gordon Atlas, G3). Deze kaart biedt een samenvatting van Gordons kennis over zuidelijk Afrika.
| |
[pagina 107]
| |
24 ‘Moetoaanaas Huijshouding’. Gordon had de ‘Moetoaanaas’ of Tswana's nooit bezocht. De tekening poogt op basis van verzamelde kennis een hypothetische voorstelling te geven van hun materiële cultuur (Rijksprentenkabinet, Gordon Atlas, detail van Gordons grote kaart, G3).
| |
[pagina 108]
| |
een mantel aan zoals Gordon die in zijn reisjournaal beschrijft.Ga naar eind90 Typerend is ook de korte broek die de mannen als bedekking van de genitalia dragen.Ga naar eind91 Links van het midden wordt ijzer gesmolten, wat verband houdt met Gordons interesse voor ijzerbewerking door de Moetoana's.Ga naar eind92 De manier waarop ijzer wordt gesmolten en ook de rest van de tekening lijken echter in hoge mate gebaseerd te zijn op de aanname dat de Moetoana's tot dezelfde hoofdgroep behoorden als de Kaffers, zoals in Gordons onderschrift bij de tekening ook wordt uitgelegd. Het was niet meer dan een veronderstelling, gebaseerd op geobserveerde overeenkomsten in taal en uiterlijk met de Kaffers dat de onbekende Moetoana's ongeveer op dezelfde manier leefden als deze Kaffers, dat ze dus vrij grote hutten hadden, landbouw en veeteelt beoefenden en hun ijzer op dezelfde manier bewerkten als de Kaffers, door lucht door koeienhoorns in het vuur te blazen, zoals Gordon dat gezien had tijdens zijn bezoek aan kapitein Coba.Ga naar eind93 Uit Gordons geschriften is af te leiden welke beginselen hij heeft gevolgd in de constructie van deze afbeelding. Het hoofdbeginsel is de vaststelling dat de Moetoana's die hij in het noorden gezien had in uiterlijk en taal overeenkwamen met de Kaffers die ver van Moetoana's woonden aan de oostgrens van de Kaapkolonie. De redenering moet zijn geweest dat als ze in uiterlijk en taal met de Kaffers overeenstemmen en ze dus tot dezelfde hoofdgroep behoren, hun nederzettingen en economie ook op die van de Kaffers moeten lijken. Voor de Moetoana's specifieke informatie, zoals hun korte broeken en mantels en het feit dat ze geiten hielden, is daarbij aangevuld. | |
BesluitIn zijn etnografie maakt Gordon onderscheid tussen meer en minder beschaafd, wat er in de praktijk op neerkomt dat de voorgestelde groep meer of minder overeenkomt met de West-Europese norm.Ga naar eind94 De Moetjoeana's en Kaffers zijn beschaafder dan de andere groepen omdat ze meer als de Nederlanders in de Kaapkolonie leefden: huiden op dezelfde manier bewerkten, ijzer konden smeden en landbouw bedreven.Ga naar eind95 Dit soort evaluaties blijven bij Gordon echter beperkt tot constateringen over het technische vermogen van een cultuur. Aanmerkingen over het zedelijke gehalte van de beschreven groep ontbreken. Ze leiden ook nooit tot ‘othering’ in de zin van metaforisch op een afstand plaatsen van mensen die als primitief geklassificeerd zijn.Ga naar eind96 Gordon relativeert zijn indeling bovendien, omdat hij sommige bestaanswijzen door ecologische factoren bepaald acht. De primitieve economie van de jagers en verzamelaars is volgens hem bijvoorbeeld een gevolg van watergebrek. Gordon vermoedt dat er door droogte in grote delen van Afrika geen vee gehouden kan worden. De ecologie bepaalt of er in een gebied jagers en verzamelaars of veehouders wonen.Ga naar eind97 De sociaal-economische taxonomie houdt bij Gordon ook geen verband met zijn morele oordeel. Geregeld geeft hij zijn waardering te kennen voor de oorspronkelijke bevolking van Zuid-Afrika. In het algemeen stelt hij vast | |
[pagina 109]
| |
dat mensen in hun kern niet veel van elkaar verschillen: [ik] vinde veel meer onderscheid tussen dieren dewelke wy seker weten van een paar te stammen, dan tusschen menschen. het frappeert iemant dewelke onder verschillende wilden reisd, deselve mensch te vinden, al schynt het in den eersten opslag anders.Ga naar eind98 Bij een dergelijke opmerking is het moeilijk het voor koloniale studies gangbare cynisme over Europese representaties van vreemde mensen te handhaven.Ga naar eind99 Gordons etnografische representaties zijn onderdeel van een encyclopedisch, wetenschappelijk project om alle mogelijke aspecten van de Zuid-Afrikaanse werkelijkheid te beschrijven. Hij heeft evenveel interesse voor geografie, dieren en planten als voor mensen. Je zou kunnen zeggen dat hij gedreven wordt door een nivellerende ‘mapping impulse’ waarbij alle aspecten van de vreemde werkelijkheid even belangrijk zijn en letterlijk en figuurlijk in kaart gebracht moesten worden.Ga naar eind100 De grote kaart uit de Gordon Atlas (G3) is de culminatie van deze drang. De belangrijkste culturele groeperingen zijn er naast de meest kenmerkende dieren als afbeeldingen op de kaart geïnscribeerd. Voor de volledigheid zijn zelfs voorstellingen opgenomen van een Kaapse boerderij en de rede van Kaapstad. De hele Zuid-Afrikaanse wereld is zo te overzien, maar door de omvang van de kaart wel in meer dan een oogopslag. De inheemse bewoners verbaasden zich over Gordons drang om alles te beschrijven en te (laten) tekenen, maar lijken, blijkens Gordons aantekeningen, geen aanstoot genomen te hebben aan zijn nieuwsgierigheid. De Kaffers vermaakten zich met zijn notities van hun woorden en namen. De Bosjesmannen in het noordwesten verbaasden zich over zijn ijver om alles te tekenen, maar vonden het een ongevaarlijke excentriciteit: [...] niets kon de surprise van de bosjesmans en einiquas evenaaren, op het sien der tekening. Sy seiden dat wy wonderlyke menschen waren, dat sy nu sagen dat ik alles coeroe-o-o, dit is voor namaken en schryven, en dat sy nu sagen dat ik daarom so ver heen en weer liep en keek, daar sy te voren geen begrip onder sig van hadden.Ga naar eind101 Deze tekeningen en notities zijn gedurende Gordons leven deel geweest van een grotere verzameling die geregeld bezoekers trok. In zijn huis bezat Gordon een klein museum met opgezette dieren, etnografische artefacten, kaarten en tekeningen. Hij schijnt gedacht te hebben aan publicatie, maar door zijn vroege dood is daar nooit iets van terecht gekomen.Ga naar eind102 Terwijl Gordons zoölogische en botanische werk verspreiding vond door publicaties van anderen,Ga naar eind103 is zijn etnografische onderzoek nauwelijks bekend geworden buiten de kring van mensen met wie hij omging of correspondeerde. Van zijn aantekeningen op dit terrein is niets gepubliceerd. Voorzover mij bekend zijn alleen twee etnografische tekeningen uit Gordons verzameling ver- | |
[pagina 110]
| |
25 ‘Hottentots Residing at the Mouth of the Orange River’. De gravure uit A narrative of four journeys van William Paterson uit 1789 is gebaseerd op een tekening uit de Gordon Atlas.
| |
[pagina 111]
| |
werkt tot illustraties bij de reisbeschrijving van de Engelse reiziger William Paterson (1755-1810), die Gordon op twee reizen vergezeld heeft. Een afbeelding is een bewerking van een tekening van een Bosjesmannederzetting uit de Gordon Atlas. De voorstelling van de Strandlopers bij William Paterson is duidelijk een kopie van de tekening uit de Gordon Atlas (afb. 25). Niet alleen Paterson heeft etnografische tekeningen van Gordon gekregen. In een brief aan zijn beschermer griffier Fagel vraagt Gordon dat deze een tekening van een ‘hottentottin’ - blijkens een eerdere verwijzing in de brief en het bijschrift, vermoedelijk zijn eigenhandige tekening van de torso van een Hottentotvrouw - moest doorsturen naar de Leidse hoogleraar anatomie.Ga naar eind104 In de British Library bevinden zich ook drie etnografische tekeningen die vermoedelijk uit Gordons verzameling afkomstig zijn.Ga naar eind105 Van een - een Bosjesman - bestaat zelfs geen origineel in de Gordon Atlas,Ga naar eind106 wat de indruk wekt dat er oorspronkelijk meer etnografische tekeningen moeten zijn geweest dan bewaard zijn gebleven in de Gordon Atlas. |
|