Verkenningen van Zuid-Afrika
(2007)–Siegfried HuigenAchttiende-eeuwse reizigers aan de Kaap
[p. 37] | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoofdstuk 2 Peter Kolbs verdediging van de ‘Hottentotten’ (1719)In de nacht van 26 op 27 april 1712 verloor Peter Kolb (1675-1726; afb. 7) in Stellenbosch plotseling zijn gezichtsvermogen.1 Hij had het gevoel alsof er ‘dik zand’ in zijn ogen was gestrooid, als hij iets wilde lezen; het maakte niet uit hoe groot of duidelijk de woorden geschreven waren. In zijn beroep als secretaris van de voc was dat natuurlijk erg hinderlijk. Hij probeerde van alles om te genezen: een snoer van paardenhaar door zijn nek, een kunstmatig ettergezwel om kwade humeuren te laten ontsnappen en het slikken van brouwsels met Spaanse vlieg. Van deze middelen hielp Spaanse vlieg het minste.2 Door een bezoek aan een bekwame arts in Baden-Baden kreeg hij zijn gezichtsvermogen in 1713 gelukkig weer terug en schreef hij een paar jaar later het meest omvattende boek over de Kaap uit de achttiende eeuw, Capvt Bonae Spei Hodiernvm (De huidige toestand van de Kaap de Goede Hoop; afb. 8). Het boek van 900 foliobladzijden, met illustraties en register, verscheen in 1719 in Neurenberg, gevolgd door vertalingen en bewerkingen in het Nederlands (1727), Engels (1731, gedeeltelijk 1738), Frans (1741, gedeeltelijk 1742 en 1743) en weer in het Duits (1745).3 Kolbs boek is in etnografisch opzicht het belangrijkste werk over de Kaap dat tussen 1500 en 1800 is verschenen. Het boek sloot een periode af in de Europese representatie van Zuid-Afrika waarbij het beeld bepaald werd door passerende reizigers uit de zestiende en zeventiende eeuw die in het verslag over hun reizen tussen Europa en Azië een paar bladzijden wijdden aan een kort verblijf aan de Kaap. Naast opmerkingen over de geografie en de koloniale nederzetting (na 1652) leverde dat stereotiepe en uiterst afkeurende beschrijvingen op van de inheemse bevolking, de Khoikhoi of Hottentotten.4 Typerend voor dit soort voorstellingen van de Hottentotten is het eindoordeel dat Wouter Schouten (1638-1704) van ze geeft: Beklaeghelijck is 't/ dat onder het Menschdom sulcke Menschen (gelijck wy nu hebben getoont) gevonden worden/ die/ schoon mede van onsen eersten Vader Adam afkomstigh/ nochtans soo weynigh Menschelijkheyts vertoonen/ datse warelijck meer het onvernuftige Vee/ dan redelijcke Menschen komen gelijck te zijn/ levende op den Aerdbodem een soo rampsaligh en elendigh leven/ hebbende gantsch geen kennisse Godts/ noch die ter saligheyt leydt. Elendigh Volck/ hoe beklaeghelijck is uwe erbaarmelijcke stant! en ô Christenen, hoe gelucksaligh de onse!5 De slechtheid van de Hottentotten stond van tevoren vast en de schrijver maakte alleen een keuze uit de bestaande motieven. Kolbs prestatie was het dat hij dit negatieve beeld probeerde te doorbreken en bovendien meer informatie wilde ver- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[p. 38] | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
7 Portret van Peter Kolb (uit: Peter Kolb, Capvt Bonae Spei Hodiernvm, 1719).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[p. 39] | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
8 De titelbladzijde van Peter Kolbs Capvt Bonae Spei Hodiernvm, 1719.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[p. 40] | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schaffen. Hij transformeerde daardoor het discours over de Hottentotten. Wat door zijn voorgangers met een paar woorden werd afgedaan, komt bij Kolb omstandig aan bod, vanuit verschillende perspectieven en met gebruikmaking van de bestaande literatuur die vergeleken werd met eigen observaties. De Hottentotten werden door Kolb bevorderd van een stereotiep onderwerp in een reisbeschrijving die Zuid-Afrika alleen in het voorbijgaan ter sprake bracht, tot een gecompliceerd, wetenschappelijk studieobject in een boek dat alleen over de Kaap handelde. Kolb legde met zijn boek tegelijk de grondslag voor een wetenschappelijke belangstelling die Zuid-Afrika als een zelfstandig thema behandelde en voor een antropologie die de Khoikhoi beschouwde als mensen met een cultuur die niet automatisch als minderwaardig werd afgedaan. De gemeenplaatsen van het oude discours over de Hottentotten zijn door Kolb getransformeerd tot onderzoeksvragen. Alle clichés werden door hem op hun houdbaarheid onderzocht en daarna meestal verworpen. Na Kolb kwam deze benadering meer algemeen in zwang, al verminderde de aandacht voor de Khoikhoi aan het einde van de achttiende eeuw doordat enerzijds de Xhosa's in zicht kwamen en anderzijds doordat niet geassimileerde Khoikhoi steeds moeilijker en alleen nog ver van Kaapstad te vinden waren. Als men de Khoikhoi en de met hen verwante San beschrijft, wordt Kolbs werk echter ook later nog in de beschrijving betrokken. Tientallen jaren na de publicatie van Capvt Bonae Spei Hodiernvm gebruiken Gordon, Le Vaillant, Barrow en Lichtenstein Kolb nog steeds. In de historiografie wordt de betekenis van Kolb grotendeels miskend. Wel is hij een dankbare Fundgrube voor historische antropologen. Handboeken over de etnografie van de Khoikhoi zoals die van Schapera en Barnard steunen gedeeltelijk op de gedeeltelijke Engelse vertalingen van Kolbs werk.6 In recente studies van de representatie van de inheemse bevolking komt Kolb ook ter sprake en wordt hij - vooral door veel Engelstalige historici - ten onrechte gerekend tot de Europese schrijvers die een karikaturaal beeld hebben gegeven van de inheemse bevolking van Zuid-Afrika. Deze voorstelling van Kolb is echter gebaseerd op slordige lectuur van de partiële, Engelse vertaling van Kolbs magnum opus.7 Het verschil tussen de oorspronkelijke Duitse tekst en de Engelse en Franse vertalingen van Kolb wordt alleen al duidelijk door het verschil in gewicht. Terwijl de oorspronkelijke Kolb een boek in folioformaat is dat drie kilo weegt, bestaan de Engelse en Franse vertalingen uit twee, respectievelijk drie octavo-deeltjes met een gewicht van niet meer dan één kilo (zie bijlage 1). Alleen de Nederlandse vertaling weegt in de meeste opzichten op tegen het Duitse origineel en heeft bovendien mooiere illustraties. Dit hoofdstuk bevat een onderzoek naar de wijze waarop Kolb geprobeerd heeft een nieuw beeld van de Khoikhoi te construeren. In de bestaande literatuur is dit aspect onderbelicht gebleven.8 De centrale kwestie van het grote boek van Kolb is volgens mij dat Kolb zich keert tegen het gangbare vertoog over de Khoikhoi en probeert zijn lezers te overreden tot een gunstiger beeld. Hij moest een geweldig retorisch probleem zien op te lossen. Hij probeerde een goed gevestigd discours over de Khoikhoi als abjecte levensvorm te vervangen door een sympathieker perspectief. Omdat hij hierin voor een belangrijk deel succesvol was, heeft zijn | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[p. 41] | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
boek grote betekenis gehad voor de Kaapse etnografie. Men zou het etnografische discours tot 1800 over Zuid-Afrika kunnen indelen in de periodes van voor en na Kolb. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Peter Kolb aan de KaapPeter Kolb verbleef tussen 1705 en 1713 in de Kaapkolonie. In opdracht van de Pruisische Geheimrat, baron Von Krossick, was hij naar Kaapstad gereisd om astronomische observaties te verrichten. Na het overlijden van de baron in 1707 viel de financiële steun die Kolb van hem ontving weg. Hij moest nu zelf in zijn onderhoud voorzien en slaagde er in 1711 in benoemd te worden als secretaris van de kolonies Stellenbosch en Drakestein, waarvoor hij van Kaapstad naar Stellenbosch verhuisde. Deze functie vervulde hij tot hij in 1712 ontslagen werd wegens blindheid. In 1713 keerde hij naar Duitsland terug, waar hij na zijn herstel door markgraaf Georg Wilhelm van Brandenburg benoemd werd tot rector van het gymnasium in Neustadt an der Aisch, in het noorden van Beieren.9 Uit dankbaarheid droeg Kolb, als ‘unterthänigst-gehorsamster Diener’, zijn boek op aan de markgraaf die ook al Kolbs vader een ambtenarenbaantje had bezorgd.10 Reeds uit de achttiende eeuw dateert een traditie van roddel rond Kolbs verblijf aan de Kaap. Niet alleen schiep bijna elke latere schrijver er genoegen in fouten aan te tonen in Kolbs boek, maar men probeerde de reputatie van de auteur ook nog op andere manieren aan te tasten. Kolb zou tijdens zijn verblijf aan de Kaap weinig gezien hebben, hoorden Nicolas Louis de la Caille (1713-1762) en Otto Friedrich Mentzel (1709-1801) van Kaapse ingezetenen. In plaats van astronomische studies uit te voeren had hij zitten roken en drinken onder de bomen van de Kaapse Compagniestuin. Geen wonder dat zijn beschermheer de toelage staakte. Nadat zijn loopbaan als astronoom door schromelijke wanprestaties was beëindigd en hij als secretaris van de kolonies Stellenbosch en Drakenstein in dienst trad van de voc, zou hij uiteindelijk door volgehouden luiheid en door blindheid, die een gevolg was van alcoholmisbruik, zijn ontslagen. Terug in Europa zou hij volgens La Caille een Nederlandse beschrijving van de Kaap hebben laten verschijnen om de Kaapse kolonisten te helpen in hun verzet in 1706 tegen het regime van voc-gouverneur Willem Adriaan van der Stel.11 Daarbij schroomde hij niet te pronken met andermans verdiensten, omdat zijn boek voor een groot deel gebaseerd zou zijn op een verdwenen beschrijving van de Khoikhoi van de gepensioneerde secretaris van de Kaapse Politieke Raad, Johan Willem van Grevenbroek (1644-1726).12 Volgens dezelfde welingelichte kringen aan de Kaap had de goedhartige Van Grevenbroek dit geschrift aan Kolb toevertrouwd die het vervolgens zonder scrupules na diens dood had geplagieerd. Kolb was geheel volgens zijn aard te lui geweest om zelf op reis te gaan en de zeden van de Kaapse inboorlingen te bestuderen en ijdel genoeg om zich andermans verdiensten toe te eigenen.13 Allerlei ongerijmdheden doen vermoeden dat het meeste hiervan kwaadaardige roddel was.14 Van Grevenbroek stierf in 1726, in hetzelfde jaar als Kolb, lang na- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[p. 42] | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat Kolbs Duitse boek in 1719 was verschenen, toen de troebelen rond gouverneur Willem Adriaan van der Stel ook allang waren vergeten. Het enige onweerlegbare feit is dat Kolb gebruik gemaakt kan hebben van de aantekeningen van zijn eveneens in Stellenbosch woonachtige goede vriend Van Grevenbroek, zoals hij zelf ook een paar keer meedeelt.15 En inderdaad zijn er een paar opvallende overeenkomsten tussen Kolbs boek en een ongepubliceerde brief van Van Grevenbroek over de Khoikhoi. Voor grootschalig plagiaat zijn echter geen bewijzen te vinden.16 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het boek van KolbKolb schreef zijn boek in Europa na zijn terugkeer uit Zuid-Afrika. Hij moest daarbij voor een belangrijk deel uit zijn herinnering putten omdat een deel van zijn aantekeningen verloren was gegaan.17 Het boek is ingedeeld in drie delen, elk bedeeld met ongeveer eenzelfde aantal bladzijden. Het ‘Erster Theil’ (pp. 1-346) behandelt de ‘Physicalia’, de natuur van de Kaap. ‘Der Zweyte Theil’ (pp. 347-582) handelt ‘einig und allein von den Hottentotten’, de oorspronkelijke bewoners van de Kaap. In ‘[d]er Dritte Theil’ (pp. 583-846) worden ‘[d]ie Europäischen Colonien an dem Vorgebür[ge] der guten Hoffnung’ beschreven. De delen zijn onderverdeeld in brieven waarin afzonderlijke onderwerpen behandeld worden. Het geheel wordt ingeleid en afgesloten met een beschrijving van de uitreis naar de Kaap (pp. 1-50) en de terugreis naar Europa (pp. 840-846). Opmerkelijk is het gelijke aantal bladzijden dat de verschillende onderwerpen toebedeeld krijgen. Wanneer heenen terugreis (pp. 1-50, 840-846) en de beschrijving van geografie (pp. 50-109) terzijde gelaten worden, dan krijgen natuur (237 bladzijden), oorspronkelijke bewoners (235 bladzijden) en de koloniale samenleving (256 bladzijden) ongeveer een gelijk aantal bladzijden toebedeeld. Kolb heeft zijn materiaal grotendeels thematisch geordend. Alleen het derde deel bevat een chronologisch verslag van politieke verwikkelingen tijdens zijn verblijf aan de Kaap. Voor het overige is de materie onderwerpsgewijs geordend, eerst in grotere afdelingen (natuur, inheemse bevolking en koloniale samenleving) met daarbinnen weer een verdere thematische onderverdeling. Deze systematische aanbieding van de informatie is in overeenstemming met adviezen uit de ars apodemica, de techniek van het reizen, die aanraadde informatie die tijdens een reis was verzameld, systematisch geordend te presenteren om haar beter toegankelijk te maken.18 Kolbs boek was, naar eigen zeggen, uit ergernis ontstaan. Allereerst ergerde hij zich aan vroegere publicaties die alleen in het voorbijgaan wat aandacht aan de Kaap gaven, de boeken van de passanten. Zijn model was An historical relation of Ceylon van Robert Knox uit 1681.19 Zoals Knox (1641-1720) na een jarenlang verblijf op het eiland een monografie had geschreven van Ceylon, zo wilde Kolb een zo volledig mogelijke beschrijving van de Kaap geven. Maar terwijl Knox zich beperkt tot de natuur en de inheemse bevolking, beschreef Kolb in het derde deel van Capvt ook de koloniale samenleving van de Kaap en anders dan Knox presenteerde hij | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[p. 43] | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zijn beschrijving bovendien als een reeks brieven aan een goede vriend. Door de briefvorm te gebruiken kon hij zijn verslag in een stijl schrijven die de (neutrale) historische schrijfstijl benadert. Hiervoor had hij verschillende recente voorbeelden, waarvan hij drie bij name noemt: de beschrijvingen van ‘P. le Comte’, ‘De la Hontan’ en ‘Wilhelm Bossmann’.20 De briefvorm van Capvt Bonae Spei Hodiernvm was echter volgens latere uitgevers niet erg succesvol, want in alle bewerkingen en vertalingen is ze weggelaten. Kolb voorzag deze mogelijkheid overigens al. Door geringe veranderingen aan te brengen - toevoeging van het woord ‘Capitel’, verwijdering van vaste briefformules aan het begin en aan het eind - kon van de stereotiepe brief gemakkelijk een hoofdstuk gemaakt worden.21 Kolb had meer ambities dan alleen een volledige beschrijving te willen geven van de Kaap. Hij had bij andere auteurs ‘veel nutteloze, foutieve en totaal verkeerde dingen over de Hottentotten en hun land opgeschreven gevonden’, die hij in zijn eigen boek wilde corrigeren.22 Eerdere auteurs hadden zich tijdens hun korte verblijf door kolonisten of onbetrouwbare informanten laten misleiden. Kolb was daarentegen naar eigen zeggen uiterst zorgvuldig te werk gegaan om zijn informatie te verzamelen. Alles wat hij te bieden had, was gebaseerd op eigen waarneming (autopsie). Kolb hanteerde een strakke indeling om zijn materiaal overzichtelijk te maken. Het geheel wordt omvat door de beschrijvingen van uitreis en terugreis. Daarbinnen is er een beweging van het grote naar het kleine. Nadat de geografische positie van de Kaap is vastgesteld, volgt een beschrijving van de geografie, die door Kolb wordt aangeduid als de ‘aüsserliche Schale’.23 Als die uitwendige schil eenmaal is afgepeld, is het tijd om de rest te consumeren. In het voetspoor van de ars apodemica, de techniek van de reisbeschrijving die een geordende presentatie van informatie voorschreef, gaat hij systematisch te werk, omdat hij een overmaat aan materiaal moet beschrijven (p. 136). Het systeem dat hij daarbij volgt is van eigen maaksel of het meest voor de hand liggende. Hij neemt het onderscheid over van de drie rijken van de natuur en voegt waar nodig een uitweiding (‘Ausführung’) in voor wat deze indeling te buiten gaat. Een speciale indeling, zoals contemporaine systematici die ontwikkeld hadden voor natuurbeschrijving, gebruikt hij niet, want hij schrijft geen ‘speciale Historie der Thiere’.24 In deze bescheiden opzet voldoet het alfabet als indelingsmechanisme voor planten en dieren nadat eerst een traditionele indeling in hoofdgroepen is toegepast (bijvoorbeeld: landdieren met voeten, vogels, zeedieren, slangen en insecten.25 Een indeling van eigen makelij is die van het Kaapse water volgens kleur, smaak, temperatuur en gewicht.26 Deze systematiek verhoogt natuurlijk de toegankelijkheid van het materiaal voor de lezer - die bovendien ook nog een register en een uitgebreide inhoudsopgave tot zijn beschikking heeft - en het helpt ook de schrijver. Een scheiding van onderwerpen in het betoog voorkomt dat de schrijver verdwaalt in een labyrint (‘Irr-Garten’).27 Een hiërarchie lijkt niet ten grondslag te liggen aan de indeling. Het systeem dient er vooral toe om te voorkomen dat informatie over een bepaald onderwerp verspreid raakt over het boek. Alles krijgt daardoor in de aanbieding hetzelfde gewicht wat duidelijk tot uitdrukking komt in de gelijke hoeveelheid | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[p. 44] | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bladzijden die de hoofdonderwerpen - natuur, de inheemse bevolking en kolonie - toegewezen krijgen. Kolbs streven naar volledigheid brengt ook met zich mee dat onderwerpen aan bod komen waar hij niet zoveel van weet. Op zoölogisch terrein heeft Kolb bijvoorbeeld weinig pretenties en inderdaad heeft hij volgens de historische bioloog Rookmaaker weinig nieuws te bieden.28 De natuurbeschrijving voldoet enerzijds aan het fysicotheologische beginsel om Gods grootheid in de diversiteit van zijn schepselen te bezingen.29 Anderzijds wil hij bewijzen dat hij als een ‘curieuser und verständiger Reisender’, zoals dat hoorde binnen de traditie van de ars apodemica, op alles acht geslagen heeft.30 Daardoor heeft hij onder meer kunnen bewijzen dat het verhaal dat de pelikaan zijn jongen voedt met het bloed uit zijn borst, niet waar is.31 Jonah is volgens hem niet door een walvis maar door een haai opgegeten. Kolb heeft zelf kunnen vaststellen dat je alleen een middelmatige arm door de keelopening van een walvis kunt steken, die dus te klein is om er een man in en uit te laten kruipen. Uit de literatuur is bovendien bekend dat er mensen in de buiken van haaien zijn gevonden. In één haai zat zelfs een volledig gewapende man. Tenzij we aannemen dat Jonah door een godswonder in de buik van een walvis is beland, moet hij wel door een haai zijn opgegeten.32 De beschrijving van de natuur in het eerste deel moet ook dienen als inleiding tot de beschrijving van de menselijke werkelijkheid in de twee volgende delen.33 Hierbij past Kolb vooral een scheiding toe tussen een beschrijving van de inheemse bewoners en de koloniale samenleving. Zoals hiervoor opgemerkt, lijkt me dit onderscheid eerder ingegeven door de dispositio (retorische indeling) van zijn materiaal, om zichzelf en de lezer niet te laten verdwalen in een labyrint, dan door een ideologische opzet de Hottentotten te isoleren.34 Dit zou ook niet stroken met Kolbs poging om de Khoikhoi te rehabiliteren, zoals ik nog wil laten zien. Het tweede deel is etnografisch van aard met een beschrijving van het uiterlijk, de gebruiken en materiële cultuur van de Khoikhoi. Voorzover dit deel historiserend is, berust het vooral op hypotheses van Kolb over de herkomst van de Khoikhoi. Het derde deel bevat een beschrijving van de bestuurlijke structuur van de kolonie en de korte geschiedenis van de Europese aanwezigheid aan de Kaap, met een accent op de gebeurtenissen waarvan Kolb getuige was tijdens zijn verblijf aan de Kaap. De hoofdzaak van dit deel is een omstandig verslag van de twisten in 1706 tussen de Kaapse vrijburgers en gouverneur Willem Adriaan van der Stel, waarin Kolb partij kiest tegen de gouverneur. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Einig und allein von den Hottentotten’Ondanks de ‘horizontale’ indeling waarin natuur, inheemse bevolking en kolonie evenveel ruimte krijgen, is het tweede deel over de Khoikhoi toch het belangwekkendste gedeelte van het hele boek. De centrale plaats van de Hottentotten wordt op verschillende manieren zichtbaar: ze zijn afgebeeld op de geïllustreerde titelbladzijde van Capvt Bonae Spei Hodiernvm, worden omstandig aan de orde gesteld in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[p. 45] | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de titel en in de ‘Vorrede’ noemt Kolb het verlangen de valse beweringen van andere schrijvers over de Hottentotten te corrigeren bovendien als een motief om Capvt Bonae Spei Hodiernvm te schrijven. Ook de tijdgenoten hadden vooral voor dit deel belangstelling. Zo verschenen er in het Engels en het Frans wel herdrukken van de gedeeltes over de inheemse bevolking, maar niet van het deel over de Kaapse natuur (zie bijlage 1). Het derde deel, met een beschrijving van de kolonie, bleef zelfs grotendeels onvertaald in het Engels. Als achttiende-eeuwse philosophes naar Kolb verwijzen, gebruiken ze uitsluitend Kolbs informatie over de Khoikhoi. Kolbs bedoeling met dit centrale deel van zijn boek is de Hottentotten in bescherming te nemen tegen valse beschuldigingen, zoals hij uitlegt in zijn ‘Vorrede’.35 Hij bevond zich daardoor in de positie van de redenaar die zijn publiek moet overreden, want dat publiek beschikte over het uiterst negatieve beeld in de bestaande literatuur zoals het oordeel van Wouter Schouten over de Hottentotten dat aan het begin van dit hoofdstuk geciteerd is. Kolbs boek zou evenzeer een wetenschappelijke als een retorische krachttoer worden. We kunnen daarom Kolbs strategie in retorische termen formuleren.36 Wat Kolb in het tweede deel van zijn boek beoogt, is de in de bestaande literatuur over de Kaap gangbare vituperatio (afkeurende beschrijving) van de Hottentotten te vervangen door een laus (lovende beschrijving), zonder de indruk te wekken dat hij optreedt als een ‘advocaat’.37 Hij presenteert zijn beschrijving als een feitelijk relaas, als (objectieve, feitelijke) geschiedschrijving (‘die Pflicht eines Historien-Schreibers’),38 wat hem ertoe dwingt bepaalde in de ogen van Europeanen onloochenbare zonden van de Hottentotten, zoals het doden van tweelingen,39 niet met de mantel der liefde te bedekken (afb. 9). Dat zou immers de geloofwaardigheid van zijn verhaal kunnen aantasten en niet overeenkomen met zijn rol als geschiedschrijver. Kolb probeert in zijn betoog de vituperatio te vervangen door een lovende beschrijving van een onderwerp dat goede en slechte kanten heeft, maar waarvan de goede kanten zoveel mogelijk benadrukt worden om het beeld zo gunstig mogelijk te maken (laus van een amfidoxa of dubium).40 Het retorische gehalte van zijn beschrijving werkt ook door in de manier van redeneren. De bewijsvoering heeft de vorm van retorische inductie, waarbij de conclusie aan de hand van voorbeelden aannemelijk wordt gemaakt.41 Cruciaal voor Kolbs verdediging is een weerlegging of afzwakking van de beschuldigingen (refutatio) die tegen de Hottentotten zijn ingebracht.42 Hij doet dat in twee fases. Allereerst trekt hij in zijn voorwoord de deskundigheid van al degenen die voor hem over de Kaap geschreven hebben in twijfel. Hij stelt ze met verwijzing naar dominee Ziegenbalg43 voor als schrijvers die zich aan de Kaap allerlei onzin over de Hottentotten op de mouw hebben laten spelden. Deze gewoonte om af te gaan op verhalen die door Kaapse kolonisten over de Hottentotten verteld worden, heeft volgens Kolb geleid tot een vertekend beeld. Stel je voor, zegt Kolb, dat een Hottentot in Duitsland zou kunnen lezen wat er over zijn volk wordt geschreven, dan zou hij zich net zo ergeren als Abt Gregorius uit Abessinië die in Duitsland de onzin las die over zijn land werd geschreven. Alles wat Kolb zelf schrijft, is daarentegen gebaseerd op autopsie (Kolb gebruikt het woord in de Griekse schrijfwijze) ‘of | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[p. 46] | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
9 Te vondeling leggen van een kind door de Khoikhoi (‘was sie mit Zwillingen thun’). De verschillende manieren waarop een kind te vondeling kon worden gelegd zijn op de afbeelding aangeduid met de letters C, D en E (uit: Peter Kolb, Capvt Bonae Spei Hodiernvm, 1719).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[p. 47] | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
eigen waarneming en persoonlijke aanwezigheid’.44 Dit had hem ‘veel moeizame reizen, duizenden druppels zweet en onbeschrijflijke moeilijkheden gekost’, iets wat overigens niet goed tot uitdrukking komt in zijn tekst, omdat hij zijn boek systematisch heeft ingedeeld, waardoor bijkomstigheden, zoals de omstandigheden waaronder hij zijn kennis verzameld heeft, zoveel mogelijk uit de tekst zijn weggelaten.45 Kolb presenteert zichzelf als betrouwbaar, als iemand die zich alle moeite getroost heeft betrouwbare empirische inlichting te verzamelen. Betrouwbaar wil hij ook zijn door zijn schrijfstijl. Hij schrijft eenvoudig, zegt hij, zoals in brieven die men aan vrienden schrijft, niet in de ingenieuze stijl van de (leugenachtige) roman.46 De lezer moet zelfs Nederlandse zinsconstructies voor lief nemen, een gevolg van Kolbs verblijf aan de Kaap, waar hij Nederlands geleerd heeft om met iedereen te kunnen praten. Deze bewering functioneert ook als garantie dat hij anders dan zijn niet-Nederlandse voorgangers Kaapse informanten goed kon verstaan.47 De Nederlandse zinsconstructies in zijn Duitse tekst - die mij overigens niet zijn opgevallen - zouden tevens een materieel bewijs leveren voor zijn lange verblijf aan de Kaap.48 De tweede stap die Kolb zet, is een systematische weerlegging of afzwakking van alle clichés die in het discours over de Hottentotten gangbaar waren. Steeds presenteert hij daarvoor eerst wat enkele belangrijke schrijvers over een bepaald onderwerp hebben opgemerkt en vervolgens geeft hij zijn eigen opinies en waarnemingen, waarbij van de lezer op grond van Kolbs opmerkingen in de ‘Vorrede’ natuurlijk verwacht wordt dat hij meer geloof hecht aan wat Kolb te zeggen heeft, dan aan wat de geciteerde auteurs beweren. Het resultaat is een herijking van de vaste elementen uit het bestaande discours over de Hottentotten. Heel wat opvattingen worden verworpen, weinig gehandhaafd en bijna allemaal in een andere context geplaatst die de Hottentotten uiteindelijk in een gunstiger licht stellen. De troefkaart op dat gebied is wel een vergelijking van de heidense en daarom op moreel gebied naïeve Hottentotten met de christenen. In veel opzichten blijken de Hottentotten over betere kwaliteiten te beschikken dan de christenen en als ze verkeerde eigenschappen hebben, dan zijn die meestal overgenomen van de christenen of komen ze minstens in dezelfde mate voor bij christenen of andere als beschaafd bekendstaande volken, zoals Chinezen en Japanners. We komen hier nog op terug. Een doorlopend thema bij het vestigen van een gunstiger perspectief is de genealogie van de Hottentotten. Volgens het door hem gevolgde dialectische patroon, waarbij hij eerst in discussie treedt met de bestaande literatuur, introduceert Kolb zijn these over de herkomst van de Hottentotten door eerst een absurd verhaal te weerleggen. Anders dan ‘Jacob Sadeur’ beweert in ‘Nouveaux Voyage de la Terre Australe’49 zijn de Hottentotten volgens Kolb geen ‘Kaffers’ en ze zijn ook niet voortgekomen uit een paring tussen een man en een tijgerin.50 Maar wat is hun herkomst dan wel? Opmerkelijk, volgens Kolb, zijn de overeenkomsten van de Hottentotten met de joden en de troglodieten uit Noord-Afrika: ‘Want ze hebben veel, als alle omstandigheden in acht genomen worden, met de joden gemeen en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[p. 48] | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ook zeer veel met de troglodieten. Deze troglodieten zijn oeroude Afrikaanse volken die afstammen van de Carthagers’.51 Kolb wijst maar liefst tien overeenkomsten met de joden aan en zeven met de troglodieten.52 De onderstaande tabel vat deze overeenkomsten samen.
Op grond van deze overeenkomsten neemt hij aan dat ze zowel van de joden als van de troglodieten afstammen. Hun betere, ‘innerlijke’ gebruiken zijn afgeleid van die van de joden, de ‘uiterlijke’ gebruiken van lager allooi (zoals, gebrekkige, oude mensen in de steek laten) zouden ze van de troglodieten geërfd hebben, die verwant zouden zijn met de Carthagers.53 De cultuur van de Hottentotten is uiteindelijk een mengsel van al deze culturen. Door hun omzwervingen zijn ze hun oorsprongen vergeten en zijn hun gebruiken gecreoliseerd, zou men tegenwoordig zeggen, maar voor Kolb zijn de samenstellende delen nog wel herkenbaar. En wie zou al deze overeenkomsten snel en bondig willen uitleggen? Het is voldoende om vast te stellen dat ze zowel met de joden als met de troglodieten in heel wat opzichten overeenkomen. Het is onder deze omstandigheden moeilijk voor een van de alternatieven te kiezen, omdat de overeenkomst met de joden betrekking heeft op het innerlijke, terwijl daarentegen overeenstem- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[p. 49] | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ming met de troglodieten meestal te maken heeft met uiterlijke en daarbij bovendien gruwelijke zaken. Volgens mij kan men hieruit afleiden dat ze oeroude Afrikaanse volken zijn, die, omdat ze steeds verdreven zijn en hoe langer hoe verder van hun oorspronkelijke woonplaats verjaagd zijn, een mengsel zijn van de hierheen getrokken joden en van andere Afrikaanse, vooral Carthaagse volken. Uiteindelijk zijn ze naar de uiterste punt van dit land getrokken en hebben ze zich als gemeenschap daar gevestigd. Omdat ze zoveel naties zijn geweest, heeft de een altijd iets overgenomen van de ander en heeft elk volk zijn eigen gebruiken vergeten, waardoor er nu een verwarde toestand bij ze wordt aangetroffen.54 In Kolbs voorstelling van de herkomst van de Hottentotten is hun afstamming van de troglodieten steeds van secundair belang. De meer belangwekkende overeenkomsten, vooral die op (semi-)religieus terrein, zijn met de joden. Ze zijn in wezen joden die zich, gedwongen door omstandigheden, vermengd hebben met andere volken. Want ze vertellen onder meer dat hun eerste voorouders Nôh (de man) en Hingh-nôh (de vrouw) waren en lijkt de naam van de man niet sprekend op Noach?55 Wat eerst alleen een ‘geloofwaardige’ genealogie was,56 wordt een paar bladzijden verder zelfs een zekerheid, die alleen geïllustreerd hoeft te worden in het resterende deel van Capvt over de Hottentotten: Maar wat doe ik nu voor moeite om aan de lezer een zaak geloofwaardig voor te stellen die op zichzelf meer dan zeker is? Alles zal helder en duidelijk worden, wanneer hieronder in de volgende brieven de omstandigheden onthuld worden, die de hele zaak ten overvloede zullen illustreren en volledig verklaren.57 Vanaf het moment dat Kolb zijn beeld van de genealogie van de Hottentotten als zeker voorstelt, neemt het vervolg de vorm aan van een redenering aan de hand van voorbeelden. Het lijkt er ook op dat de kwantiteit van deze voorbeelden het gebrek aan kwaliteit ervan moest compenseren. Overigens was Kolbs stelling dat de Hottentotten van de joden afstamden niet zo vreemd in de achttiende eeuw. Sinds de zestiende eeuw bestond er een theorie dat de indianen in Amerika eigenlijk geëmigreerde joden waren en in humanistische kringen was er ook belangstelling voor de herkomst van joodse gemeenschappen in Barbarije, in Noord-Afrika.58 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Exsecutio TesticuliIk wil een concreet voorbeeld van zo'n overeenkomst tussen Hottentotten enerzijds en joden en troglodieten anderzijds nauwkeuriger onderzoeken. Het gaat hier om de delicate kwestie van de gedeeltelijke castratie bij de Hottentotten. Dit is een klassiek onderwerp uit het zeventiende-eeuwse discours over de Kaap, waardoor het ook mogelijk is Kolbs aanpak te vergelijken met die van zijn voor- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[p. 50] | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gangers, de passerende reizigers, die in hun reisverslagen altijd een verplicht stukje opnamen over de inheemse bevolking. De halve castratie - monorchie - kreeg vanaf het begin van de zeventiende eeuw de aandacht van passerende reizigers. De eerste die het opmerkte was vermoedelijk de Engelsman Edward Middleton die in 1607 zegt dat sommige Khoimannen ‘have but one stone’.59 Nadat het verschijnsel was opgemerkt, probeerden latere schrijvers meer informatie te verzamelen. Men probeerde vast te stellen of de linker of de rechter testikel werd uitgesneden, op welke leeftijd het gebeurde en met welk doel. Bij alle verschillen - er is zelfs geen eenstemmigheid of de linker of de rechter testikel werd verwijderd - is de overeenkomst tussen de verschillende schrijvers dat het onderwerp steeds kort wordt afgehandeld.60 Kolb is de eerste die deze merkwaardige gewoonte grondig onderzoekt en de gangbare opinies vergelijkt met eigen bevindingen. Vrijwel de hele zesde brief uit het tweede deel wijdt hij eraan: ‘Von den Opfern der Hottentotten; oder wie sie es zu nennen pflegen / vom Anders-machen: absonderlich aber von der Exsecutione Testiculo &.’.61 Wat de bestaande literatuur betreft, beperkt hij zich tot Saar, Tachard, Böving en Vogel,62 die geciteerd worden voor hun opvattingen over de leeftijd waarop de operatie werd uitgevoerd (de communis opinio is acht of negen jaar) en de reden waarom het gedaan wordt. Kolb verwerpt deze opinies ten gunste van zijn eigen bevindingen, die zo gepresenteerd worden dat de lezer duidelijk moet merken dat ze gebaseerd zijn op autopsie. Het uitgangspunt van zijn beschrijving is dat hij inderdaad heeft vastgesteld - hij heeft maar liefst honderden mannen ‘visitiret’ - dat alle mannen niet meer dan een testikel hebben.63 Om zijn informatie te verzamelen is hij niet teruggeschrokken voor omkoping: Ik heb [...] heel wat mensen uit wetenschappelijke nieuwsgierigheid onderzocht en met een stukje tabak of een dubbeltje zo ver gekregen dat ze hun Kul Kros, ofwel het leren lapje dat ze voor hun Membro virili dragen, hebben verwijderd en mij op die manier de volle vrijheid hebben gegeven alles te zien wat ik maar wilde zien en van ze te weten wilde komen.64 Kolb is de enige schrijver over de Kaap die bovendien ook de operatie beschrijft, waarbij volgens hem de linker testikel verwijderd wordt.65 Voordat hij dat doet, excuseert hij voor de lezer met het Latijnse spreekwoord ‘Naturalia non sunt turpia’ (natuurlijke dingen zijn niet afschuwelijk). Hij zal niet de gewoonte volgen van ‘Wohl-Rednern’ die dit soort onderwerpen verduisteren met verhullend taalgebruik, want daarvoor is het onderwerp te nieuw en te belangwekkend. Kolb zal een onverhulde en nauwkeurige beschrijving geven van wat hij gezien heeft. Voor de operatie wordt de patiënt op de grond gelegd en vastgebonden. Anderen zetten hun knieën op zijn armen, voeten en borst. Vervolgens treedt een oude Khoi toe met een scherp gemaakt broodmes; de ‘Hottentotse Kapoentjesmaker’ (‘Hottentottische Cappaunen-Macher’) zoals Kolb hem noemt (afb. 10). Deze chi- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[p. 51] | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
10 Nadat een testikel operatief verwijderd was, plaste de ‘kapoentjesmaker’ volgens Kolb over zijn patiënt ter afsluiting van het ritueel (uit: Peter Kolb, Capvt Bonae Spei Hodiernvm, 1719).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[p. 52] | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
rurg is volgens Kolb evenzeer gerespecteerd als een rabbijn bij de joden.66 Dan volgt de ingreep: Hij neemt de testikel in zijn hand, maakt een opening, ongeveer ter lengte van anderhalf vingerkootje en drukt de testikel eruit, die hij vervolgens aan de achterkant, niet aan de aders of de blaas of andere vaten, maar meteen aan het einde ervan door- en afsnijdt.67 Terwijl de operatie aan de gang is, wordt een schaap geslacht. Van het niervet van het schaap wordt een kogel gerold, gemengd met buchu en andere kruiden, ‘ongeveer zo groot als de testikel is geweest’ (‘ohngefähr so groβ als der Testiculus gewesen’), die op de plaats van de uitgesneden testikel gelegd wordt, waarna de oude man de wond dichtnaait met een geslepen vogelbotje en de zenuw van een os of een schaap. Als de operatie voltooid is, plast de oude man over de patiënt wat op de bijgaande illustratie ook is afgebeeld. Na twee of drie dagen pijn geleden te hebben, rent de patiënt weer monter rond.68 Behalve dat Kolb de operatie beschrijft, gaat hij ook in op de kwestie op welke leeftijd de operatie wordt uitgevoerd en waarom het gedaan wordt. Hij heeft zijn eigen opvattingen moeten corrigeren waar het gaat om de leeftijd, zegt hij. Aanvankelijk schreef hij aan een vriend dat het op acht- of negenjarige leeftijd gebeurde, zoals door de meeste andere schrijvers over de Kaap beweerd werd, maar hij weet ook van een operatie op een achttien- of negentienjarige jongen, ene Jan of Johannes.69 Een verklaring voor de gedeeltelijke castratie is moeilijker te geven. In de oudere literatuur was de meest gangbare opvatting, die ook gedeeld wordt door de vier auteurs die Kolb aanhaalt, dat het gedaan werd om harder te kunnen lopen.70 Daarnaast meenden sommige schrijvers dat het bedoeld was voor geboortebeperking of om de seksuele drift te beperken.71 Kolb ontkent dat de operatie tot doel had het atletisch vermogen te vergroten. Volgens hem moest men de oorzaak zoeken in huwelijksgebruiken: ‘omdat ze volgens hun wetten niet bij een vrouw kunnen of mogen slapen, zo lang als ze twee testikels hebben’ (‘weil sie vermög ihrer Gesetze, nicht bey einer Hottentottin schlaffen können, oder mögen, so lang sie 2. Testiculos haben’).72 Een vrouw die slaapt met een man die nog over een volledig stel testikels beschikt, werd aangezien voor een hoer. Anderzijds was de operatie ook nodig om toegelaten te worden tot de mannen-gemeenschap. Het is volgens Kolb, in moderne, antropologische termen, een rite de passage. Wie niet geopereerd werd, werd geen man, maar bleef een ‘Kutsire’, een scheldwoord dat zoiets als melkmuil betekent.73 Kolbs beschrijving dient twee doelen. Enerzijds is het een vaststelling van een etnografisch feit. Zijn ooggetuigenverslag moest aantonen wat nu precies het geval is bij de inmiddels beruchte kwestie van de gedeeltelijke castratie bij de Hottentotten. Daartoe confronteert hij het bestaande discours met eigen bevindingen. Door de nauwkeurigheid van de beschrijving en doordat de lezer herhaaldelijk eraan wordt herinnerd dat de informatie door eigen visuele waarne- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[p. 53] | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ming is verkregen, moet Kolbs voorstelling wel geloofwaardiger zijn dan het weinige wat er in de bestaande literatuur te vinden is. Hij zegt ook zelf in zijn ‘Vorrede’ dat de lezer nergens zulke uitgebreide informatie zal vinden als in zijn boek. Het beoogde resultaat is dat alle tot dat moment min of meer gezaghebbende beschrijvingen van de gedeeltelijke castratie moeten worden verworpen ten gunste van die van Kolb. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De joodse afkomst van de HottentottenDaarnaast heeft de beschrijving ook een functie in zijn theorie over de herkomst van de Hottentotten. Het betreft volgens Kolb een godsdienstig ritueel en daarmee een bijkomend bewijs dat de Hottentotten een godsdienst hebben omdat er een schaap geslacht wordt.74 Omdat het ritueel vergelijkbaar is met de besnijdenis bij de joden,75 is het ook een bewijs voor de herkomst van de Hottentotten. Het is volgens Kolb niet ‘unglaublich’ dat de Hottentotten de oorspronkelijke joodse manier van besnijden hebben vergeten. Overigens kunnen ze dit gebruik ook geërfd hebben van de Egyptenaren en de troglodieten, zoals te vinden is bij Johannes Bohemus (ca. 1485-1535) en Diodorus Siculus (ca. 90-30 v. Chr.).76 Kolb wekt echter de indruk dat de invloed van de troglodieten juist veroorzaakt heeft dat de oorspronkelijke joodse besnijdenis verworden is tot de halve castratie.77 Ook als de gegevens tegenstrijdig zijn, lijkt hij te willen vasthouden aan de oorspronkelijke these dat de gebruiken een zuivere joodse oorsprong hebben en onder troglodietische invloed zijn veranderd. De essentie is joods, de verhullende accidentalia zijn troglodietisch (of misschien zelfs Egyptisch). Men kan zich afvragen waarom Kolb zo veel moeite doet de gebruiken van de Hottentotten primair te verklaren uit hun joodse herkomst. Hij doet immers zelfs de logica geweld aan. Volgens de godsdienstsocioloog Chidester zou hij dat doen om ze in een slecht licht te stellen. Chidester redeneert als volgt. Weliswaar hebben de Hottentotten volgens Kolb een godsdienst, wat ze in de ogen van Europeanen menselijker maakt, maar die godsdienst is evenals het Judaïsme vooral een negatieve tegenpool van het christendom.78 Deze redenering klinkt erg onwaarschijnlijk. Zoals ik al zei, wil Kolb de Khoikhoi/Hottentotten juist in bescherming nemen tegen hun Europese critici. Hij zegt dat met zoveel woorden in zijn ‘Vorrede’ en doet het in het vervolg door de meeste van hun gebruiken in een gunstig licht te stellen. Dit is bijvoorbeeld duidelijk het geval in de brief waarin hij de morele boekhouding presenteert van hun deugden en ondeugden, ‘Von der Hottentotten allgemeinen Tugenden und Lastern: absonderlich von ihrer Liebe zur Gerechtigkeit’.79 Getalsmatig kan hij evenveel deugden als gebreken noemen (negen per categorie), maar het verschil is dat de meeste deugden worden voorgesteld als unieke eigenschappen van de Hottentotten waarvan de aanwezigheid bij deze heidenen de christenen, die beter zouden moeten weten, moet beschamen, terwijl de ondeugden vergoelijkt worden door te zeggen dat je de meeste ook bij | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[p. 54] | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
christenen aantreft.80 Zelfs de gewoonte bij pasgeboren tweelingen het meisje te doden, als er een of twee meisjes zijn, iets was hij de Hottentotten erg lijkt aan te rekenen, wordt nog tot op zekere hoogte gerelativeerd door te zeggen dat je dit akelige gebruik ook vindt bij beschaafde volken zoals de Japanners en de Chinezen.81 En in elk geval zouden de Hottentotten hun dode kinderen nooit aan Europeanen verkopen.82 Zelfs bij deze, in Europese ogen uiterst onverkwikkelijke zaak, probeert hij de laakbaarheid ervan nog zo gunstig mogelijk voor te stellen. Als ‘geschiedschrijver’ mocht je deze misstanden niet verzwijgen, maar je kon ze wel minder erg maken door vergelijkbare voorbeelden uit de beschaafde wereld aan te voeren. De afstammingsthese dient volgens mij hetzelfde doel: de vituperatio van het gangbare discours ombuigen tot een lof waarbij enkele laakbare feiten weliswaar worden toegegeven, maar tegelijk zo gunstig mogelijk worden voorgesteld (laus van een dubium/amfidoxa - lof van een onderwerp met veel goede en enkele slechte kanten). Heel wat gewoonten van de Hottentotten komen overeen met die van joden en troglodieten, wat volgens Kolb de hypothese rechtvaardigt dat ze van deze volken afstammen. De hogere, ‘innerlijke’ gebruiken zijn gecreoliseerde joodse gebruiken en de minder aangename ‘uiterlijke’ gebruiken zijn trogloditisch. Het laatste helpt niet erg veel om de status van de Hottentotten te verhogen, al neemt hij wel op gezag van Hiob Ludolf (1624-1704) aan dat de troglodieten op hun beurt weer afstamden van de Carthagers, wat ze langs een omweg ook in de troglodietische lijn toch een beschaafd mediterraans voorgeslacht bezorgt. Belangrijker is de joodse afkomst van de Hottentotten. Kolb neigt ertoe deze als de kern van de gebruiken van de Hottentotten voor te stellen. De joodse kern is door vermenging met andere volken verminkt. Voor een rehabilitatie van de Hottentotten bestonden hier ook de grootste mogelijkheden. Vanaf de zestiende tot de negentiende eeuw was het beeld van de joden in protestants Europa over het algemeen erg gunstig, zozeer zelfs dat veel godsdiensthistorici spreken van filosemitisme.83 Een associatie van de Hottentotten met de joden moest daarom leiden tot een geweldige verbetering van hun beeld. Door de verbinding met de joden (en de troglodieten) verloren ze ook hun geïsoleerde positie en kregen ze aansluiting bij de geschiedenis van de mensheid. Tegelijk behielden ze hun onloochenbaar exotische imago, waardoor de ‘waarheid’ geen geweld werd aangedaan. Dat dit in de achttiende eeuw inderdaad zo begrepen werd, blijkt uit opmerkingen van een van Kolbs felste critici, Otto Friedrich Mentzel.84 Mentzel vindt Kolbs vergelijking tussen Hottentotten en joden lachwekkend. Je kunt, zegt Mentzel, even goed overeenkomsten aanwijzen tussen Duitsers en joden, maar dit betekent niet dat de Duitsers van de joden afstammen. Bovendien is het onwaarschijnlijk dat de joden de Wet zouden vergeten en op het gebied van reinheid is geen groter verschil denkbaar ‘als tussen de reinheid van de joden van het Oude Testament en de smerigheid van de Hottentotten, die als mestkevers in de drek, voortdurend leven in het vuil’.85 Alles is er met de haren bijgesleept, ook de vergelijking met de troglodieten.86 De Hottentotten zijn aan niemand verwant, volgens Mentzel. Ze hebben zich onmiddellijk na de Babylonische spraakverwar- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[p. 55] | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ring van de rest van de mensheid afgezonderd of - en dan komt Mentzel met een alternatief afstammingsverhaal - ze zijn de nakomelingen van kinderen die een schipbreuk hebben overleefd, wat verklaart waarom ze in alle opzichten zo kinderlijk zijn.87 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
BesluitKolbs afstammingsthese heeft geen navolging gehad, al wordt de lezer van de Nederlandse vertaling speciaal op deze theorie gewezen.88 Zijn project als geheel was echter wel succesvol. Kolb is er in geslaagd het discours over Zuid-Afrika te specialiseren. Hij was de eerste die een monografie over de Kaap publiceerde. Daarmee verhief hij de Kaap tot een thema waaraan een dik boek (of twee) gewijd kon worden. Bovendien introduceerde hij voor de Kaap een methode van kritisch onderzoek waarbij de onderzoeker de literatuur vergeleek met zijn eigen bevindingen, in plaats van de clichés klakkeloos te herhalen, zoals voorheen gebruikelijk was. Na de publicatie van Kolbs Capvt verloor de oudere literatuur over de Kaap grotendeels zijn waarde en werd het op gezag van Kolb mogelijk ook een gunstige voorstelling te geven van de Khoikhoi. Men verwees vanaf die tijd hoofdzakelijk naar Kolb. Kolbs catalogus van de zeden en gewoonten van de Khoi werd het onderzoeksprogramma voor latere onderzoekers. Kolbs natuurwetenschappelijke achtergrond zal zeker een rol hebben gespeeld in zijn kritische houding tegenover het gevestigde beeld van de Khoikhoi. Als astronoom was hij gewend empirische data te verzamelen.89 De astronomie was bovendien een tak van wetenschap die revolutionaire veranderingen doormaakte in de tijd van Kolb.90 De manen van Jupiter die Kolb in opdracht van zijn Pruisische beschermer aan de Kaap moest bestuderen, waren bijvoorbeeld niet zolang daarvoor, aan het begin van de zeventiende eeuw, door Galilei ontdekt en het kostte Galilei veel moeite de wetenschappelijke wereld van het bestaan ervan te overtuigen. Kolb was opgegroeid met wetenschappelijke paradigmawisselingen en had misschien daarom bijzonder weinig respect voor het empirisch slecht onderbouwde discours over de Kaap, zoals hij in zijn ‘Vorrede’ te kennen geeft. Deze empirische en kritisch-wetenschappelijke houding stelde hem in staat het discours over de Kaap en de Khoikhoi te hervormen en daarmee maatgevend te worden voor volgende generaties. Met zijn nadruk op feitelijke, op waarneming gebaseerde bewijzen was Kolb in zijn eigen tijd ‘modern’. Hij had echter ook een traditioneel-humanistische kant die tot uiting komt in het frequent aanhalen van klassieke, humanistische en christelijke bronnen om zijn argumenten gewicht te geven. Dit is ook te zien in zijn redenering dat de Khoikhoi afstammen van joden en troglodieten. Argumenten die de afstamming van de joden moesten aantonen werden vooral ontleend aan het Oude Testament; afstamming van de troglodieten kon aannemelijk gemaakt worden met verwijzing naar Diodorus Siculus en de zestiende-eeuwse studeerkamergeleerde Johannes Boemus of Bohemus. Zelfs het gezag van Hero- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[p. 56] | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
11 Frontispice van de eerste, Amsterdamse editie van Jean-Jacques Rousseau's Discours sur l'inégalité uit 1755. De afbeelding is gebaseerd op een anekdote die Rousseau ontleend had aan Kolb. Ze laat zien hoe een Khoikhoi die de Europese beschaving had leren kennen zijn Europese kleren omruilt voor een inheems schortje.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[p. 57] | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dotus (485-425 v. Chr.) en Plinius (23-79 n. Chr.) wordt incidenteel ingeroepen. Waarheid werd door Kolb dus niet alleen door eigen observatie gevonden, maar ook ontleend aan gezaghebbende bronnen.91 De nieuwe empirische wetenschap bepleitte daarentegen het primaat van zintuigelijke waarneming. Als blijk hiervan koos de Londense Royal Society bijvoorbeeld in 1662 het motto ‘Nullius in verba’ (op de woorden van niemand [vertrouwen]), wat onder meer betekende dat zintuigelijke waarneming voorrang had boven boekenkennis.92 Kolb werd niet alleen maatgevend voor onderzoekers die zich specifiek met Zuid-Afrika bezighielden. In achttiende-eeuwse speculaties over primitieve, menselijke bestaansvormen werden soms ook de Khoikhoi betrokken en ook dan was Kolbs beeld, direct of via vertalingen en samenvattingen een belangrijke bron van informatie. Na Kolb bestonden er in Europese geschriften twee typen Hottentotten. De monsterlijke variëteit ging terug op zeventiende-eeuwse beschrijvingen en de ‘verlichte’ variëteit was afgeleid van Kolb. Dikwijls werden deze voorstellingen ook gemengd, zoals in Voltaires Essay sur les moeurs (1761) en een artikel van De Jaucourt over de Hottentot in de Encyclopédie (1765).93 Kolbs verlichte Hottentot kreeg zijn meest prominente rol in Rousseau's Discours sur l'origine et les fondemens de l'inégalité parmi les hommes (ook bekend als het Deuxième discours) (1755), waarin Rousseau (1712-1778) mede op basis van een Franse samenvatting van Kolbs werk de ontwikkelingsgeschiedenis van de mensheid probeerde te reconstrueren.94 In dit boek onderscheidt Rousseau drie ontwikkelingsstadia van de mensheid: de natuurmens die in eenzaamheid leeft, de mens als deel van een primitieve jagerssamenleving en ten slotte de egoïstische beschaafde mens. Volgens Rousseau is de mens in het tussenstadium van de primitieve samenleving - het ‘juste milieu’ - het gelukkigst en was het daarom wenselijk dat hij dat stadium nooit had verlaten.95 Beweringen over de eerste twee ontwikkelingsstadia ondersteunt Rousseau met ontleningen aan beschrijvingen van primitieve volken, waaronder de Hottentotten, die door hem als ‘contemporaine voorouders’ van de beschaafde Europeanen gezien worden. Kolb was via een samenvatting in de Histoire générale des voyages (1748) zijn belangrijkste bron voor informatie over de Hottentotten.96 Een anekdote die Kolb van Guy Tachard (1651-1712) had overgenomen, de geassimileerde Khoi die de Europese beschaving in de persoon van commandeur Simon van der Stel de rug toekeert en zijn Europese kleren voor de voeten van de commandeur legt,97 werd zelfs afgebeeld op de frontispice van de eerste, Amsterdamse editie van Rousseau's Discours sur l'origine et les fondemens de l'inégalité parme les hommes (afb. 11).98 Deze verstandige Hottentot had kennisgemaakt met de Europese beschaving, maar gaf er toch de voorkeur aan om naar zijn eigen volk terug te keren. Door het gebruik van deze anekdote en de illustratie ervan op de frontispice werd de Hottentot door Rousseau verheven tot embleem van de in zijn ogen gelukkigste levensvorm voor de mens. Het laat ook zien hoe sterk de Khoikhoi een paar jaar na de publicatie van Kolbs boek opgewaardeerd zijn. Nadat de Khoikhoi vóór Kolb gedurende lange tijd de belichaming van menselijke ontaarding waren geweest, konden ze in 1755 door Rousseau als toonbeeld van menselijk geluk gebruikt worden. Kolb had hiertoe de weg bereid. |
|