| |
V.
Uit sommige beschrijvingen van Brugge zou men opmaken dat de stad klein, vervallen, en onbeduidend is. Maar wat er van gezegd wordt, is doorgaans betrekkelijk. In vergelijking met den rang dien de hoofdstad van West-Vlaanderen vroeger innam, is zij sterk achteruitgegaan; maar toch blijft Brugge, met zijn 50.000 inwoners, altijd nog een plaats van aanzien.
De Vlamingen zelf zeggen dat de mantel versleten, het zwaard verroest, de fakkel uitgedoofd, en de bron der welvaart gestremd is. Vlaar de Vlamingen die de geschiedenis hunner Middeleeuwen kennen, zijn een hooghartig volk. Zij denken gaarne aan 't verleden, en zij mokken omdat de oude glans
| |
| |
voorbij is, terwijl zij er niet aan denken dat elders in hun land op menige plaats nieuw en schitterend licht ontstoken is. Ook in ons Nederland is stad bij stad te noemen die haar vroegeren luister verloren heeft; maar wij berusten er in, en wij leggen er ons bij neer dat het in onze steden van den tweeden rang stil is, misschien niet luidruchtiger dan in Brugge - waar het toch ook niet aan verstrooiingen ontbreekt. Het telt onder zijn plaatsen van bijeenkomst een zeer fraaien schouwburg, een mooie concertzaal, sociëteiten, talrijke estammets, en de badplaatsen in de nabijheid, die als het ware aan Brugge verbonden zijn.
Al die dingen bedacht ik nadat ik aan het huis met de vensters van mijn dames, die zich thans onder geleide van den heer Alex de V. stelden, afscheid nam. Ik maakte een vergelijking tusschen Brugge en Ostende, en ik overlegde in welke van de beide plaatsen ik mij vestigen zou; want ik dacht er zeer sterk over om aan jonkvrouw Albertine's verzoek te voldoen, en op te treden als haar leermeester in de Nederlandsche taal. Ik wist niet of het verzoek dat zij mij deed ernstig gemeend was; maar in elk geval, het was gedaan; dat was genoeg. Nu was het mij ook bekend dat de familie weldra Ostende verlaten zou om naar Oostcamp te gaan, en dat zij verder den winter in Brussel zou gaan door brengen. Een verblijf in de badplaats dus, die
| |
| |
toch spoedig door haar vlottende bevolking verlaten zou worden, lokte mij minder aan, te meer omdat ik er dagelijks heen sporen kon en mijn verblijf in Brugge ongemerkt van dag tot dag kon verlengen, om nog wat bij de vrienden te blijven die ik er gemaakt had... en bij de kunstschatten!
De gedachte aan een en ander hield mij bezig bij het groote banket, en ik was stil - wat echter niet opgemerkt werd, omdat de overigen, en de muzikanten niet het minst, al leven genoeg maakten. Ik peinsde er ook over hoe ik het den volgenden dag zou aanleggen: wat ik bij de vrienden voorgeven zou als reden dat ik niet mee naar huis ging; want wij hadden reeds bij de aankomst besloten dat wij tegen den avond van dien dag gezamenlijk naar Brussel reizen zouden. Het beste was maar, dacht me, om er voor uit te komen dat ik een bezoek bij de familie de V. ging brengen, waarna ik 't wel zoo inrichten kon dat ik den afgesproken trein miste.
Natuurlijk had mijn aanwezigheid met de dames op de congresvergadering, ofschoon zij nogal in de achterhoede bleven zitten, de belangstelling van sommigen gaande gemaakt. Er volgden eenige plagerijen op, zooals dat gewoonlijk het geval is; maar niemand wist wat er in mij omging, niemand giste, ofschoon er wel schertsend op gezinspeeld werd, wat ik mij van de kennismaking met het gezin van den senator voorstelde. Ik vertelde dus des
| |
| |
avonds bij de gezellige bijeenkomst in den Cercle libéral rondweg aan mijn reisgenooten, dat ik van plan was den volgenden dag weer naar Ostende te gaan, om er een bezoek af te leggen bij de familie de V. en er te blijven eten zelfs.
- Als ze je vragen, merkte er een op.
- Ik ben al gevraagd! zei ik.
Dan feliciteeren wij je, was het wederwoord, en drie personen drukten mij achtereenvolgens de hand.
Den volgenden morgen pakte ik mijn koffer, dien ik aan het station in bewaring gaf; en ik betaalde in het Hôtel de Londres, waar we gelogeerd hadden, in tegenwoordigheid van mijn vrienden mijn rekening, om hen in den waan te brengen dat ik werkelijk van plan was des avonds met denzelfden trein als zij te vertrekken. Doch ik speelde komedie, en overlegde bij mij zelven hoe ik mijn lessen inrichten zou, of ik boeken zou gebruiken, dan wel of ik wellicht zelf een boek zou schrijven, gelijk Fénélon deed. Met al die plannen en droomen vertrok ik naar Ostende. Ik liet er eerst de golven van de eeuwige zee eens om mij heen spoelen te midden van den heerlijken zonneschijn, en daarna ging ik op verkenning uit, om de villa te zoeken waar ik een bezoek brengen moest.
Ik vond het huis, dat aan den hoogen zeedijk lag, en ik moet bekennen dat het een zeer weldadigen
| |
| |
indruk op mij maakte. Ik zou er 's zomers willen wonen, en 's winters te Brussel, als ten minste de inkomsten evenredig waren aan de woning; en dan zoo ik Alex de goederen te Oostcamp gunnen, met al de paarden en honden en verder gedierte. Viermaal drentelde ik het huis voorbij; toen ging ik een paar nieuwe handschoenen koopen, van een half nommer kleiner dan die ik gewoonlijk had; daarna ging ik het landhoofd op, om me wat moed te laten inspreken door de spattende en bruisende golven die er onder door klotsten; ik vergat te ontbijten; - en zoo werd het eindelijk tijd voor mijn bezoek en trok ik op de fraaie villa af - wier naam ik verzwijgen zal.
Zoodra ik er vóór kwam, zag ik aan een der benedenramen een vrouwelijke gedaante. Ik meende dat het Albertine zou zijn; maar, toen de spiegelende ruiten mij toelieten goed te zien, bemerkte ik dat het een ander persoon was die ik kende - het was Jeannette, de heldin van de eerste invasie, met wie ik 's Zondagavonds door de stad Brugge had gereden. Die onverwachte verschijning deed mij schrikken, en zekere pijnigende vermoedens, in verband met de woorden die mevrouw de V. over de dronken keukenmeid geuit had, ontnamen mij den moed om aan te schellen, Maar toch... men had mij gezien, en indien ik nu terugging, zou ik een dwaas figuur maken, en mijzelven verraden natuur- | |
| |
lijk. Ik deed dus eerst nog of ik wat aan mijn handschoenen te schikken had, en toen nam ik een kloek besluit, en rukte aan de belknop. Een huisknecht deed open Ik vroeg of de dames thuis waren. Maar ééne dame is er thuis, zei hij, en hij liet mij in een achterkamer. Ik merkte dat er een vrouwelijk wezen was, en ik maakte mij reeds gereed om heel diep te buigen, toen ik plotseling tegenover een dienstbare stond, tegenover Jeannette.
- Gij hier? vroeg ik. Woont gij hier?
- Ja, zei ze. Ik ben de kamenier van freule de V., meneer!
- En de freule?
- De barones en de freule zijn niet thuis. Zij hebben mijn belast u te ontvangen.
- U belast, Jeannette?
- Om u te ontvangen. Mevrouw wenschte eerst dat ik het in de keuken zou doen, maar de jonker en wilde dat niet hebben.
- En de freule?
- Is verschrikkelijk kwaad op mijn, en zegt dat ze mij niet meer en wil zien.
- En wat zegt ze van mij?
- Ze heeft tranen geweend, meneer! Ze heeft gezegd, dat gij u onbetamelijk gedragen hadt.
- Waar wat heb ik dan misdaan? Ik heb met u door de stad Brugge gereden. Dat is alles. Ligt daar kwaad in?
| |
| |
- Neen, dat heb ik al gezegd! We zijn 's avonds wel te laat thuis gekomen; want door 't gewoel hebben we den trein gemist, en toen hebben we den nachttrein genomen, en daardoor had de keukenmeid - want dat was die andere die bij ons was - wat te veel brandewijn gedronken. Toen hebben we een vermaning gekregen van Mevrouw, en de keukenmeid is brutaal geweest, en heeft gezegd dat een Ollander de schuld van alles was, en ze is den volgenden morgen weggejaagd. Maar ik heb mij stil gehouden, en alles opgehelderd, en gezegd dat het onze schuld niet en was.
- En hebt gij dus mijn naam genoemd en verteld dat ge met mij uit geweest zijt; er op gesnoefd misschien?... Foei, Jeannette, is dat het loon voor mijn vriendelijkheid?
- Ik verklaar u bij God, meneer, dat ik uw naam niet genoemd heb; want wij kenden u niet, en ik heb u vóór en na Zondag nooit gezien dan op dat oogenblik.
- En hoe weet men dan hier dat ik de man was die u vriendelijk en voorkomend behandeld heb?
- Dat is mij onbekend; maar gistermiddag zijn zij er mee thuis gekomen. De jonker was er vol van, en de baron heeft gezegd dat men op reis nooit kennis meer mocht maken.
De jonker was er vol van, zei Jeannette. Hij moest dus de zaak uitgebracht hebben, en er ging mij daarom plotseling een licht op.
| |
| |
- Kan ik te Oostcamp, in het park, iemand gezien hebben die Zondag ook in uw gezelschap was? vroeg ik.
- Ja, zei ze, dat is mijn vrijer, en als die u gezien heeft, dan heeft hij alles aan den jonker verteld!
- Maar dat mocht hij doen! zei ik. Ik ben me van geen kwaad bewust.
- Dan kan hij er wel kwaad van gemaakt hebben, zei het meisje; want toen gij weg waart, heeft hij me erg onderhanden genomen, meneer.
- Nu dan, en wat moet ik doen? riep ik gramstorig uit.
- De visite niet te lang maken, zei Jeannette; want Baptiste heeft last, als het te lang duurde, om u uit te laten.
- Dus? vroeg ik.
- Dus moet gij heengaan, en mij ook maar met vrede laten; want ik heb huwelijksplannen.
- Nu, zei ik, ik eerbiedig ze. Ik had je bij het afscheid een kus willen vragen; dan had ik tenminste óók wat gehad. Maar nu, allons, ik gal... Er is echter één zwarigheid! Ik weet niet of ik voor de familie een kaartje moet achterlaten of niet; want mijn bezoek geldt eigenlijk haar.
- Ja goed, zei Jeannette. Laat uw kaartje maar achter; want ze zijn uw naam vergeten. En zet er p.p.c. op.
| |
| |
Ik nam een kaartje uit mijn tasch, lei er een nijdige vouw in, smeet het op de tafel, en vertrok.
Nauwelijks was de deur achter mij gesloten, of zij werd weer geopend.
- Waar gaat u heen? klonk een stem.
- Naar het station.
- Dan wil ik toch even afscheid van u nemen; want ik stel er prijs op om als vriend van u te scheiden. U is zonderling behandeld; maar u hebt het verdiend!
- Hoezoo? vroeg ik, terwijl ik stoutweg voor den spreker ging staan, die niemand anders was dan Alex de V.
- U hebt nogal vrijmoedig geleefd met de derens uit Oostcamp. U hebt er mee door de stad gereden, gemaakt dat zij te laat aan den trein kwamen, hen te veel brandewijn laten drinken, en meer van die dingen, die ik u wat de feiten zelf betreft niet kwalijk neem; want ik zou ze mij in een vreemd land bij zulk een feest misschien ook veroorlooven.
- Maar wie vertelt u dat alles? vroeg ik.
- Dat heb ik gisteren morgen te Oostcamp gehoord.
- Van den man die u wat voorgelogen, tenminste alles sterk overdreven heeft, omdat hij, de vrijer van Jeannette, jaloersch op mij was?
De jonge edelman dacht een oogenblik na; hij haalde bedenkelijk zijn schouders op.
| |
| |
- Ik verzeker u dat het zoo is, zei ik. Ik heb niets gedaan wat ik mij bij dergelijke gelegenheid niet altijd zou durven veroorloven. Ik heb die menschen laten meerijden in mijn rijtuig en laten meerijden in den trein, ofschoon ik het recht had gehad om mij over hun invasie te beklagen en hen te weren.
- Dan spijt het mij dat het zoo geloopen is, zei de jonge baron.
- Mij ook, hernam ik zoo onverschillig mogelijk.
- U hebt u tenminste tegenover mijn familie beleefd en voorkomend gedragen. Zij had reden om uw vriendelijkheid dankbaar te aanvaarden. Maar u begrijpt, zoo vervolgde hij, nu het ruchtbaar geworden is dat u den eenen dag met mijn zuster uitgaat, en den anderen dag met haar kamenier, dat u in het gezelschap van mijn zuster niet meer verschijnen kunt.
- Dat begrijp ik volkomen, was mijn antwoord. Ik ga dus Ostende zoo spoedig mogelijk uit. Daar rijdt juist een omnibus naar den trein. Adieu, - en voldoe aan een verzoek: geef uw familie eenige ophelderingen!
- Dat beloof ik u, zei hij: want het spijt mij werkelijk.
Ik stapte op den trein, en kwam in Brugge terug, veel vroeger dan mijn reîsgenooten mij verwacht hadden.
| |
| |
- Nu reeds hier? riepen zij. Je bent op een avontuur uit geweest, en dat is zeker mislukt?
- Ja, antwoordde ik, ik ben een ongelukskind; want mij is een groote ongerechtigheid wedervaren.
Even maagdelijk als ik gekomen was, ben ik daarop in hun onderhoudend gezelschap weer naar Holland gereisd.
Zij informeerden inmiddels zeer druk, en om aan hun belangstelling te voldoen, heeft een mijner vrienden het verhaal van mijn avontuur op papier gezet. Hij heeft mij evenwel plechtig beloofd dat hij de namen verzwijgen zou.
September 1884.
|
|