‘Heldendaad?’ vroeg meester Reynders, ten hoogste verwonderd.
‘Ja, meester, de jongens hebben zich als helden gedragen. Ik heb u in den waan gebracht, dat ze kwaad hadden gedaan, wat ik nu, goed beschouwd, niet heel erg mooi vind.’
‘Maar.... maar vertel u dan eens nauwkeurig, wat er dan eigenlijk gebeurd is.’
Coenraad gaf nu een uitvoerig verslag van wat er den vorigen dag had plaats gehad.
De meester keek al even verbaasd als de leerlingen.
‘Jongens,’ zei hij tot het viertal, ‘wat je gedaan hebt was jullie plicht; maar voor één ding moet ik je prijzen en dit is de manier, waarop jullie je zoo moedig hebt gekweten van je taak.’
‘Maar,’ merkte Bertus op, ‘ik heb wat in angst gezeten, dat beloof ik u!’
Allen schoten in den lach over deze openhartige opmerking.
‘Dit geeft niets,’ zei meester. ‘'t Is een bewijs te meer, dat je voelde iets te moeten doen, dat je plicht was.’
‘Mag ik de jongens nu meenemen, want mijnheer de Baron wenschte nog 't een en ander met hen te bespreken,’ vroeg Coenraad.
‘Met het grootste genoegen,’ zei meester en, zich tot de jongens wendend, vervolgde hij: ‘Gaan jullie maar gauw mee en als je vanmiddag niet op tijd terug kunt zijn, mag je vandaag verder vacantie nemen.’
‘Ja, meester, graag!’ riep ons viertal verheugd uit.
‘Ik zal jullie wat breuksommen meegeven om onderweg uit te rekenen,’ zei meester met een effen gezicht.
Wim zag de oolijke tinteling in 's meesters oogen en begon te lachen.
‘Maar Wim, moet je daarom lachen? Weet je dan al zoo goed wat een breuk is?’ vroeg meester.
‘Ja, meester,’ riep de voorzitter van de ‘Rustoordsche vrienden’ ondeugend uit, ‘dat lampeglas!’, op een der lampen in het schoollokaal wijzende.
Allen keken in de aangeduide richting. Toen brulde de heele klas het uit.
Ook Coenraad en de meester schaterlachten.
Het lampeglas vertoonde namelijk twee groote barsten.
En juichende verliet ons viertal de klas, gevolgd door Coen-