De Baron had daar niets van gezien en bleef dus goed in zijn rol.
Toen hij dan ook sprak van den rotting, trok hij zóó'n grimmig gezicht, dat Mina het ergste vreesde en, plotseling haar verontwaardiging niet meer meester zijnde, stiet zij uit: ‘O, wat leelijk is dat!’ En onmiddellijk daarop inziende, dat zij reeds te veel had gezegd, om het gesprokene ongedaan te maken, viel zij met echt vrouwelijke heftigheid uit: ‘Slecht is het, 't is leelijk van u! Hoor eens, mijnheer, als u de jongens durft slaan, blijf ik geen minuut langer hier en zoek ik een anderen dienst.’ En zich met hoogroode kleur tot Bertha wendend, zei zij: ‘Verbeeld je! We gaan allebei weg, hoor!’
Bertha, als altijd de trouwe lotgenoot, bewees dat zij het volkomen met Mina ééns was, door zich om te keeren en naar de deur te stappen.
Akkers zag dit en, niet minder verbaasd over de wending, die de boetpredikatie van den Baron nam, stapte hij in zijn verbouwereerdheid naar de deur en, als echt dienaar der wet, stak hij zijn hand op en commandeerde met donderende stem ‘Halt!’
Op dit critieke oogenblik klonk de stem van den Baron op half verdrietigen, half geërgerden toon: ‘Wel, heb ik van mijn leven zoo iets meegemaakt. Nu had ik zoo'n aardig plan bedacht, en dat sturen jelui nu in de war!’
‘Ach, heden,’ riep Mina verbaasd uit, ‘was het dan maar een grap?’
‘Ja, natuurlijk,’ zei de Baron, terwijl hij niet wist, of hij moest lachen of boos kijken.
‘Ja,’ wierp Mina tegen, ‘dan had u ze niet eerst bang moeten maken en met een rotting dreigen. Ik had maar ineens gezegd, dat ze flinke jongens waren en zich dapper hadden gedragen. Kijk eens,’ liet zij er vol medelijden op volgen, ‘ze zitten nog te beven, de arme schapen.’
Mina's medelijden was zóó welgemeend, dat ze, nog vóór de Baron iets had kunnen zeggen, op de jongens toestapte en hen een klinkenden zoen gaf. ‘Daar,’ zei ze, ‘méér heb ik niet om te geven, maar als ik duizend gulden had, zouden jullie ze krijgen.’
De jongens wisten niet, wat hen overkwam, toen Mina zoo verschrikkelijk begon te redeneeren en nog vóór ze goed en wel begrepen, wat er gaande was, hadden zij de omhelzing van Mina al beet.