knarsend geluid doen hooren, als het slot in beweging wordt gebracht.
Krrr - krrr. De knop van de deur was omgedraaid en de inbrekers stapten naar binnen.
‘Deze deur moeten wij ook open la....’
‘Halt!’ klonk het opeens, ‘geen stap verder.’
Klik! deed het knopje van het electrisch licht.
‘Vlucht, vlucht, we zijn verra....’
‘Halt!’ klonk het ook achter hen.
‘Sla neer!’ riep één der inbrekers.
Pats! Boem! Er viel een stoel.
‘Ai, help, ze hebben me beet!’ hijgde de inbreker, die het eerst was binnengekomen.
Een dreunende slag weerklonk; de vechtenden rolden in het kamertje op den grond en wierpen in hun worsteling de stoelen omver.
Zooals het met dergelijke gebeurtenissen meestal gaat, waren drie personen op één inbreker aangevallen, terwijl de grootste en de sterkste slechts één man tegenover zich had.
Op 't oogenblik, dat de deur openging en den inbrekers het ‘halt!’ werd toegedonderd, had boschwachter Akkers zijn vrees overwonnen en was moedig één der inbrekers te lijf gegaan.
Nu rolden zij samen over den grond in de keuken, terwijl zijn collega en de Baron met den knecht den inbreker in de kamer trachtten te overmannen.
Akkers had zich geweldig opgewonden. ‘Ik heb-ie!’ schreeuwde hij. ‘Ik laat je.... au, au,.... niet los! Gemeene dief.... moordenaar, sla nog eens als je durft!’
‘Au, au-au-au!’ klonk het even later.
‘Dood, dood, dood zal je, moet je!’ Elk woord liet Akkers vergezeld gaan van een stomp.
In het woeden van het gevecht stootten de worstelenden tegen een klein tafeltje, waarop een groote waschkom stond, tot aan den rand gevuld met water.
Rrrritsss! Het tafeltje verschoof, de kom kantelde en....
Klots, klots, klots.... rikketikketik, boem!
De kom was van het tafeltje gegleden en boven op de vechtenden gevallen.
‘Oei, oei, au, au, de boel.... boel nog bre.... breken ook, dief! Ik ben nat.... nat.... nat; help, help toch, mijnheer de Baron, help!’