‘En ik zie de pantoffel van m'n moeder!’ juichte een ander.
‘Een schoen van mijn zusje!’ klonk het.
‘En daar komen mijn schoenen, ze zijn al gerepareerd, zie ik!’ schalde de stem van clublid Christiaan.
‘Wim, geef hier mijn schoenen. Ik trek ze aan en hang deze, die ik aan heb, daar op!’
Christiaan verwisselde snel van schoeisel en toen achtte Wim den tijd gekomen om te vertrekken, want hij hoorde één der jongens mompelen, dat het wel leuk zou zijn, wanneer ze allemaal andere schoenen aantrokken, zo dat de een op meisjesschoenen liep en een ander op pantoffels.
Onder het gelach van het publiek, dat op het gebrul van de jongens en den angstkreet van den scheenmaker was komen toeloopen, zette de stoet zich in beweging.
Al spoedig waren zij de Dorpsstraat uit en marcheerden zij op den Boschweg.
Hier werd even ‘halt’ gecommandeerd, om de bagage van eigenaars te doen verwisselen, daar de plankendragers veel zwaarder last hadden dan de polsstokdragers.
Toen dit gebeurd was, trok men de bosschen in.
Thans volgden de jongens de boschpaden, want hun bagage belette hun door de dichte bosschages zich een weg te banen.
Gelukkig was men nu spoedig bij den kuil en dat was maar goed ook, want de zon scheen helder en door het sjouwen hadden de jongens het verbazend warm gekregen.
De vracht werd in den kuil gelegd en de jongens zochten een plaatsje tusschen de struiken, om, beschut tegen de zonnestralen, eens wat uit te blazen.
Een poosje hoorde men niets anders dan het gezucht en geblaas van de jeugdige avonturiers, tot opeens een luid gesnork van tusschen de struiken klonk en verkondigde, dat de warmte en de rustige omgeving zeer weldadig hadden gewerkt op één der leden.
‘Piet ligt te dutten!’ klonk het gichelend.
‘We zullen maar beginnen, anders slapen we straks allemaal,’ zei Wim.
‘Piet, word eens wakker!’
‘Ehé, uh, schnurk, schugu.’
‘Piet, sta op!’
‘Ja, éh, moe, ik, éh, snurk, ik kom.’