oorvijg te pakken, die hem weer onderstboven deed tuimelen.
‘Au!’ jammerde de ongelukkige voorzitter.
De klap was flink aangekomen.
Ziedend van drift stond Wim op; hij had nog net gelegenheid den veldwachter, met een groote bruine vlak op zijn jas, waarin iets wits schitterde, te zien verdwijnen.
Op een drafje rende de verongelukte naar huis om daar zijn wedervaren te vertellen.
Het huilen stond hem nader dan het lachen.
Vader was ondertusschen ook thuis gekomen.
‘Dag, vader,’ zei Wim.
‘Jongen, wat zie je er uit, wat is er gebeurd?’
‘Waar is de stroop!’ riep Wim's moeder verschrikt uit.
‘Ik ben.... ik ben onderstboven geloopen, door....’
‘Onderstboven geloopen!’ riep vader.
‘Ja, door 'n man in zijn hemd!’
‘Een man in zijn hemd?’ vroeg moeder ongeloovig.
‘Wie loopt er nu in zijn hemd over straat, om kinderen omver te gooien!’ spotte vader.
‘'t Is heusch,’ zei Wim, ‘en toen kwam de veldwachter. Hij gleed uit over de stroop en ik kreeg een opstopper, omdat hij viel.’
‘Ik begrijp er niet veel van!’ zei vader.
‘Ik ook niet!’ viel moeder hoofdschuddend bij.
‘Ik ga eens zien, of ik er achter kan komen wat het geweest is,’ zei vader.
Wim ging zijn vuile kleeren wat schoonmaken en vader stapte de deur uit.
‘Van Duin, je zoon is gevallen met de stroopkan,’ riep de kruidenier, toen vader den winkel passeerde.
‘'k Weet het, hoe is 't gebeurd?’
‘Ja, dat weet ik niet. 'k Hoorde je jongen schreeuwen en toen 'k ging kijken, holde hij al weer weg.’
‘Zoo,’ zei Van Duin en stapte verder.
‘Hé, schoenmaker, wat is er gebeurd?’ riep Van Duin, toen hij het huis genaderd was, waar het ‘Rustoordsche Nieuwsblad’ ijverig zat te hameren.
‘Gebeurd, gebeurd, er gebeurt zooveel,’ antwoordde de man, terwijl hij zijn hamer een wijl liet rusten.
‘Ja, dat weet ik, maar er is hier iemand gepasseerd in zijn hemd, achtervolgd door den veldwachter.’