gaan, diamant zal niet scherper kunnen krassen. De brieven die hier in het rond liggen, leveren de uitleg bij deze tekst - zo wij deze uitleg al nodig hebben, wij kennen immers de boeken. Maar toch is al deze franje machtig interessant, de uitlating in een der brieven ten spijt, dat men aan de boeken genoeg moet hebben, dat het leven van een schrijver er niet toe doet, dat het verwaarloosbaar is, hoe hij er uitziet, wat hij verder uitvoert in het leven, bijna zouden wij zeggen: wie hij is. Gezegende anonimiteit van de beeldenmakers der kathedralen.
Maar natuurlijk, je wilt toch iets weten, iets meer te weten komen dan wat dat dozijn boeken je heeft verteld. Wij kennen de daden van Napoleon, leren zijn jaartallen, de jaartallen van Europa, uit ons hoofd, ondergaan zijn mythe, en dan ineens is er een schrift, een onaanzienlijk schooljongenscahier, dat ons ontstelt, omdat wij daar in onbeholpen letters die Naam zien staan. Schrift, handschrift, kan ontroeren: als sporen in versgevallen sneeuw. Het kan lang moeizaam, kinderlijk blijven, wat stijfjes en plechtstatig, zoals hier, maar voor ge het weet, heeft het zich gezet, tussen het verblijf te Parijs en dat te Rotterdam in is het opeens vloeiend en soepel geworden, en dan is ook de tijd daar voor het epische vertellen. Wie had gedacht, dat Nazareth... Wie had gedacht, dat de Rotterdamse Snellinckstraat nog eens een meesterwerk zou voortbrengen? Ook het huis daar, nu mét gordijnen, is op de tentoonstelling afgebeeld. In gedachten feliciteren wij de bewoner van toen, die dit onderkomen heeft weten te ruilen voor dat in de Antwerpse Lemméstraat: een huis, eerlijk verdiend in de reclame en dat precies bij hem past. De brillen in de hand, vergast ik me aan het interieur dat de fotografieën tonen - het kan niet Belgischer, de stoelen in het gelid, de betimmeringen, de kelims, maar er spreekt al met al toch een gedempte zwier uit. Zoals trouwens ook uit het brievenhoofd: ‘Licentiaat van de Hogere Graad in de Handels-, Consulaire, en Koloniale Wetenschappen’. Maar dit is de afdeling van de heer De Ridder.
Onzin. Alfons Jozef De Ridder en Willem Elsschot zijn immers één. Ten bewijze diene het nederige en prozaïsche