van het andere genre. De medische of juridische delen rijen zich hier aaneen - maar ginds is het een rare hokuspokus van poëzie en geschiedenis, biologie en kletsica uit alle eeuwen, romans (‘ondingen’ in de ogen van Sertillanges), essays (een ‘vorm van tijdverdrijf’), kranteknipsels (‘kranten moet je helemaal niet lezen’). Spengler staat naast Beatrix Potter, Kierkegaard naast Couperus. De ene helft van de bibliotheek is stukgelezen, de andere daarentegen blijkt nog ongeopend. Zoals de bibliotheek er uitziet, ziet ook de geest eruit, die erbij hoort. Prof. Sertillanges zou bijzonder ontevreden zijn, als hij hierin kon rondlopen en neuzen. En de maatschappij, ah, die heeft haar oordeel al geveld.
Toch is zij, vrees ik, daar een beetje te vroeg mee geweest, want net als de steen uit de gelijkenis die men eerst verwierp om hem later als hoeksteen te aanvaarden, zo bewijst die vreemde, gemêleerde en overbodige kennis achteraf toch nog nut te hebben. Als men in die wel vaker gehoorde definitie van cultuur kan geloven - ‘alles wat je eerst geleerd hebt en dan weer vergeten bent’ - dan begrijp je wat er voor aantrekkelijks kan schuilen in dingen die op zichzelf geen directe waarde hebben en waar niemand dan ook een cent voor geeft, maar die met elkaar, en dan liefst in vergeten toestand, een zekere denk- of geesteshouding vormen, een kijk betekenen, een wijze van bestaan uitmaken. De eis van ‘vergetenzijn’ is niet zo vreemd, want alleen dan, wanneer het gewetene niet meer aan de oppervlakte ligt, kunnen wij gissen, dat een diepere laag in ons ervan doortrokkenis. Niemand schijnt de pedant, het uiterste aan nuttige kennis, graag te mogen - ergeren wij ons eraan, dat hij te weinig vergeet?
Al leidt de nutteloze kennis niet spoedig tot iets, op den duur zal zij toch haar vruchten afwerpen. De hele literatuur is daar om het te bewijzen (maar zij bewijst ook, dat deze vruchten pecuniair niet hoog gewaardeerd worden). Onze eigen reacties op personen en toestanden, gebeurtenissen en verschijnselen bewijzen het niet minder. Het zijn niet altijd de historici, die de eigentijdse problemen het best beoordelen. Het zijn niet de psychologen van professie, die ons de verrassendste glimp van dat raadselachtige wezen, de men-