dit niet zijn. Er wordt aan de lezer dus iets overgelaten.
De lezer, dat is een beurtelings onderschatte en overschatte figuur. Maar toch wordt zijn waarde soms zeer zuiver aangeslagen. In het algemeen kunnen wij zeggen, dat hoe beter de krant is, hoe juister haar oordeel is over de lezer. Want de lezer is ten slotte de drager van de publieke opinie, en al is het waar, dat heel wat mensen zichzelf de vrijheid gunnen er vooralsnog over allerlei zaken geen mening op na te ouden, een bepaalde groep heeft die echter wel. In zoverre is de publieke opinie dus de opinie van hen die ergens een mening over hebben. Het is niet de opinie van allen, en zelfs niet die van een meerderheid; maar het is wel de opinie waarmee de journalist rekening houdt en waaraan hij vorm trachtte geven. Het is ook de opinie waarop hij van invloed tracht te zijn.
De Duitse bondskanselier schijnt onlangs op een partijdag van de christen-democraten zijn volgelingen te hebben opgewekt, voortaan wat meer aandacht aan de organen der publieke opinie te schenken. In een hoofdartikel in de Frankfurter Allgemeine onderwerpt prof. Sternberger deze uitspraak aan een nader onderzoek. Hij komt tot de verrassende bevinding, dat met de verwezenlijking van de democratische gedachte de invloed van de pers eer af- dan toegenomen is en dat hoe langer hoe meer regeringen en partijen er de voorkeur aan geven, zich door middel van demoscopische methoden (Gallup etc.) en aan de hand van mededelingen van belanghebbenden, als vakverenigingen, boerenstand, handel en industrie, een oordeel te vormen over hetgeen er zoal in het volk omgaat. De zogenaamde publieke opinie valt hiertegenover vrijwel in het niet. Terecht noemt Sternberger dit een misverstand, dat dan ook - hij haalt de verliezen der cdu bij de verkiezingen in 1961 aan - reeds de nodige desastreuze gevolgen heeft gehad. Publieke opinie, zegt hij, is een voortdurend, veelstemmig openbaar gesprek. Wie schrijvend in de openbaarheid treedt, wil geen macht, maar gehoor, wil antwoord. Als men over ‘communicatiemiddelen’ spreekt, moet men inderdaad iets op het oog hebben, dat kan communiceren. En men moet er zich ter dege rekenschap van geven, wie met wie communiceert.