reld der materiële behoeften, van het geldverdienen, de jacht op succes en het onwedergeboren vermaak is blijven steken? Moet hij een houding aannemen, die impliceert, dat iedereen maar op zijn eigen manier moet trachten zalig te worden? Met andere woorden kan hij die hogere genoegens alleen voor zichzelf reserveren? Het is de verdienste van bovengenoemde organisatie, dat zij zich niet bij de gegeven toestand neerlegt. Zij doet daarmee trouwens niet anders dan al zoveel kunstbevorderaars vóór haar hebben gedaan, die, naar het beeldende woord van Matthew Arnold, de mensen trachten te bewegen ‘to rise from the unclean straw of their intellectual habits’. Wat dit betreft heeft E.M. Forster gelijk, als hij zegt, dat de hogere genoegens meer weghebben van religie dan van het dagelijks plezier: zij veranderen hun adept in een apostel. Wat voor beweegreden, tenzij bekeringsijver, zouden wij immers hebben, wanneer wij iemand vertellen: je moet dat-en-dat boek eens lezen, of: heb je dat stuk, die tentoonstelling al gezien? Het is een trek, te menselijk dan dat hij ons uitzonderlijk zou sieren, om aan anderen door te geven wat wij zelf ook maar ontvangen hebben. Het woord ‘communicatie,’ in dit verband gebruikt, doet eerlijk gezegd een beetje bloedeloos aan.
Ook als dr. De Valk zegt, dat de kunst thans een totaal andere functie in de samenleving bezit dan vroeger, zijn wij geneigd hem bij te vallen. Zoiets is na alles wat Malraux ons geleerd heeft, eenvoudig ‘gefundenes Fressen’. De kunstenaar is niet langer een sierfiguur, maar een baanbreker, een ontdekker. Hij is op zoek naar een ‘zingeving van het bestaan’. Maar ook hier bekruipt me op hetzelfde moment dat ik mijn instemming betuig, een zeker gevoel van twijfel. Is het waar, dat van de kunstenaar vroeger niet meer dan een ‘bevestiging van het bestaande levensdoel’ werd gevraagd? Zo'n term laat zich vlot neerschrijven, maar het staat me toch voor de geest, dat bij voorbeeld Plato - nota bene zelf een artiest - in een van zijn dialogen kunst ‘een waanzin’ noemde. En zelfs ging hij zo ver, toen hij zijn politieke theorie opstelde, de dichter de toegang tot zijn staat te weigeren, omdat, zoals hij redeneerde, een gezond mens (dat is de doorsnee burger) al-