beeld, wanneer Nora, haar leven van kindvrouwtje moe geworden, met een definitieve klap vertrekt. Minder bekend, maar ten minste even indrukwekkend, zijn de deuren bij Ramuz, die zó dreigend opengaan, dat onze adem stokt en het is alsof een doem zich gaat voltrekken. Twee generaties filmmakers kunnen ons deze - met
louter verbale middelen opgeroepen - beklemming niet doen vergeten.
Dan zijn er de kleine effecten die de mandarijnen, de woordestheten, met de deur hebben bereikt. Logan Pearsall Smith die in ‘On the Doorstep’ in een flits bedenkt, dat nu, na het trekken aan de bel, de hartklopping, ‘that delicious Doorstep Terror,’ uitblijft, hij zeker weet, dat thans ook zijn jeugd voorbij is. En Mechtilde Lichnowsky, die in Beethovens Pastorale een vlucht van zes ontvangstkamers open ziet gaan: gevolg van de beweging die de zes vleugeldeuren maken, wanneer men de klink van de eerste slechts beroert. Geeft men zich aan dit soort ‘Spielereien’ over, dan is men niet ver van een variant op Gertrude Stein: een deur is een deur is een deur is een deur. Voor ons, die in betonnen flats wonen, zegt de deur niet meer zoveel. Anna Karenina of Effi Briest kan men zich voorstellen als verstotenen, buitengeslotenen, die, heimelijk voor de deur staande, naar het kind of het warme leven daarbinnen verlangen; maar welke verloren ziel zal zich voor één van de honderd identieke afsluitingen opstellen, die met verwarrende regelmaat verdeeld zijn overeen reeks van gaanderijen? En toch schuilt achter ieder van die deuren een verschillend lot en gelooft elke bewoner aan de mogelijkheid van een volstrekte ommekeer in zijn leven. Hij beseft niet, hoe beperkt hij in zijn keus is. Ook hier, van binnen naar buiten, fungeert de deur als uitdrukking van een levenstoestand: het sleutelgat waardoor men naar de werkelijkheid kan kijken is nauw, de cirkel van onze aanleg, bedoelingen, wensen, blijft bekrompen. ‘Dat iemand de Hellespont overzwemt om de bij hem passende Hero te vinden, is een uitzondering,’ zegt Martin Kessel, vandaar dat de anderen er zich maar mee troosten, hun beekje als zeearm te beschouwen. Met andere woorden: de meeste mensen blijven maar het liefst dicht bij huis, of zij blijven thuis, of zij verschansen zich achter hun