worden, wil zij zichzelf zo opvouwen, dat zij er beslist in past - wat brengt haar ertoe, zomaar ineens uit die legerstede te klauteren, zich ernaast op de grond uit te strekken en na een paar minuten haar oude verblijf opnieuw, en omstandig, te bestijgen? Terwijl ik me over dat gedoe zit te verbazen, ontmoet ik haar agaten blik, even kijkt zij mij aan en laat dan snel enige malen achtereen de oogleden zakken, vervolgens begraaft zij de kop tussen de poten alsof ik niet meer besta. Na enkele tellen is zij in een diepe slaap verzonken. Alleen de oren geven aan, dat ook zij, zelfs zij, door dromen wordt bezocht en dat de kleine computer die zij herbergt, verschrikkelijk door elkaar gegooid kan worden; aldus wordt zij gereedgemaakt voor de volgende wake. Een Duitse dichter heeft de kat eens een ‘elektrisch dier’ genoemd. Een gelukkig woord, dat misschien verklaren kan waarom de menselijke tastzin er zo'n plezier in heeft langs die zachtharige huid te strijken. Wordt zijzelf graag beetgepakt? Ik betwijfel het. Er is één moment op de dag, 's morgens vroeg, dat zij van de behoefte blijk geeft op de arm genomen en toegesproken te worden, maar ook dan bepaalt zij, en niemand anders, de duur van de audiëntie. Een vorstelijk gedrag, overigens geheel in overeenstemming met haar loop, die zowel traag als voortvarend en min of meer zwevend is en waarbij de voetzolen, juist als bij de manier van gaan die het Europese hofceremonieel voorschrijft, telkens de een voor de ander worden gezet. Terecht spreekt Brehm in zijn Tierleben van een ‘kleiner, netter Löwe’.
Een andere benaming, minder vleiend wellicht, maar eveneens hoogst adequaat, luidt als volgt: een geboren, een eeuwige rentenier. Wie de dagindeling van onze huisgenoot zou volgen, zou niet veel anders opmerken dan een hapje hier, een slaapje daar, een kleine rondgang op zijn tijd, een korte dialoog met een uit het viertal ‘bazen’, en als de zin ernaar staat, ook nog een heftig spelletje. Vooral dat laatste maakt de bewondering van onze onvolprezen Brehm gaande, die spelen als hét kenmerk van een hogere diersoort ziet. Als de bom zou vallen en onze hele beschaving ten onder zou gaan, zo heeft een thans nog levende zoöloog eens geschreven, zou er grote